ECLI:NL:RBZWB:2024:1905

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 maart 2024
Publicatiedatum
21 maart 2024
Zaaknummer
BRE 20/8316
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de uitspraak op bezwaar inzake de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 maart 2024, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had aan belanghebbende voor het jaar 2018 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, gebaseerd op een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 526 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 1.411. Het bezwaar van belanghebbende werd door de inspecteur ongegrond verklaard. Echter, na het Kerstarrest van de Hoge Raad en het Besluit rechtsherstel box 3, werd het belastbare inkomen uit sparen en beleggen verlaagd naar € 77.

Voorafgaand aan de zitting op 22 februari 2024, heeft de gemachtigde van belanghebbende aangegeven dat de belastingheffing niet meer in geschil is, maar dat er nog een verzoek om immateriële schadevergoeding en proceskostenvergoeding ter beoordeling ligt. De rechtbank heeft het beroep behandeld, waarbij de inspecteur vertegenwoordigd was door twee inspecteurs. Belanghebbende en haar gemachtigde hebben zich afgemeld voor de zitting.

De rechtbank oordeelt dat belanghebbende recht heeft op een immateriële schadevergoeding en een proceskostenvergoeding. Dit oordeel is gebaseerd op de overschrijding van de redelijke termijn in de behandeling van de zaak. De rechtbank concludeert dat de redelijke termijn met 2 jaar en 5 maanden is overschreden, wat aanleiding geeft voor een schadevergoeding van € 2.500, waarvan een deel voor rekening van de inspecteur en het overige voor de Staat. De rechtbank vernietigt de uitspraak op bezwaar en verklaart het beroep gegrond, waarbij de inspecteur wordt veroordeeld tot het betalen van de vergoedingen aan belanghebbende.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 20/8316

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 maart 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende

(gemachtigde: mr. J.J.W. van den Oord),
en

de inspecteur van de belastingdienst,

en

de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid).

Inleiding en feiten

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 21 augustus 2020.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2018 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 526 en naar een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 1.411.
1.2.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3.
In navolging van het arrest van de Hoge Raad van 24 december 2021 [1] (het Kerstarrest) en het Besluit rechtsherstel box 3 heeft de inspecteur het belastbare inkomen uit sparen en beleggen (box 3) bij verminderingsbeschikking van 22 juli 2022 verlaagd naar € 77.
1.4.
Voorafgaand aan de zitting heeft de gemachtigde van belanghebbende medegedeeld dat de belastingheffing niet meer in geschil is. Enkel het verzoek om een immateriëleschadevergoeding en een proceskostenvergoeding ligt nog bij de rechtbank ter beoordeling voor.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 22 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen namens de inspecteur: [inspecteur 1] en mr. drs. [inspecteur 2] . Belanghebbende en haar gemachtigde hebben zich afgemeld voor de zitting.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of belanghebbende recht heeft op een immateriëleschadevergoeding en een proceskostenvergoeding. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
3. Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende recht op een immateriëleschadevergoeding en een proceskostenvergoeding. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Motivering

Vooraf: gegrond beroep
4. Omdat de aanslag is verminderd bij verminderingsbeschikking (zie 1.3), is het beroep gegrond. Reeds daarom heeft belanghebbende recht op vergoeding van het griffierecht en een proceskostenvergoeding.
Immateriëleschadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn
5. De rechtbank ziet aanleiding voor toekenning van een vergoeding van immateriële schade in verband met overschrijding van de redelijke termijn. De Hoge Raad heeft als uitgangspunt bepaald dat een redelijke behandeltermijn voor de bezwaar- en beroepsfase in eerste aanleg een periode van twee jaar bedraagt. [2] Indien deze termijn wordt overschreden, is er aanleiding voor een vergoeding van immateriële schade.
5.1.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ontvangen op 25 oktober 2019. De uitspraak op bezwaar is van 21 augustus 2020. De rechtbank doet uitspraak op 21 maart 2024. De redelijke termijn is daarmee overschreden met 2 jaar en 5 maanden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende recht op een schadevergoeding van € 2.500. Dit bedrag komt voor 4/29e deel voor rekening van de inspecteur (€ 345) en voor het overige (€ 2.155) voor rekening van de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid). De rechtbank merkt de Staat in zoverre mede aan als partij in dit geding.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is gegrond, gelet op de verminderingsbeschikking (zie 4). De rechtbank vernietigt daarom de uitspraak op bezwaar.
6.1.
Omdat het beroep gegrond is, moet de inspecteur het griffierecht aan belanghebbende vergoeden en krijgt belanghebbende ook een vergoeding van haar proceskosten. De inspecteur moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt belanghebbende een vast bedrag per proceshandeling. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 875. De gemachtigde heeft een beroepschrift ingediend. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 875. Voor een vergoeding van eventuele kosten van het bezwaar bestaat geen aanleiding, aangezien belanghebbende daar niet voor het doen van uitspraak op bezwaar om heeft verzocht.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- handhaaft de aanslag IB/PVV voor het jaar 2018 zoals nader vastgesteld bij verminderingsbeschikking van 22 juli 2022;
- veroordeelt de inspecteur tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende tot een bedrag van € 345;
- veroordeelt de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid) tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende tot een bedrag van € 2.155;
- bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 48 aan belanghebbende moet vergoeden;
- veroordeelt de inspecteur tot betaling van € 875 aan proceskosten aan belanghebbende.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.J. Willems-Ruesink, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A.M. van Meer, griffier, op 21 maart 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist. [3]
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

2.Hoge Raad 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252.
3.Artikel 27h, derde lid, en artikel 28, zevende lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.