ECLI:NL:RBZWB:2024:1884

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 maart 2024
Publicatiedatum
21 maart 2024
Zaaknummer
02-665234-17 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel en schikking in strafzaak

In deze ontnemingszaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 7 maart 2024 uitspraak gedaan over de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van het Openbaar Ministerie. De zaak betreft een schikking die op 27 januari 2023 tot stand is gekomen tussen de betrokkene en het Openbaar Ministerie, in het kader van artikel 511c van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ontnemingszaak nog niet van rechtswege is geëindigd, omdat er nog niet aan de voorwaarden van de schikking is voldaan. Er loopt namelijk nog een betalingsregeling, wat betekent dat de rechtbank nog een beslissing moet nemen over de vordering.

Tijdens de zitting op 7 maart 2024 heeft de officier van justitie, mr. C.M.J.M. van Buul, de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie gevorderd. De betrokkene en zijn raadsman waren niet aanwezig, maar de raadsman had per e-mail laten weten dat hij het eens was met de niet-ontvankelijkheid. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering, de ondertekende schikking en de standpunten van beide partijen. De rechtbank concludeert dat de wet niet duidelijk is over de rechtsgevolgen van een schikking in deze situatie, maar dat het duidelijk is dat de partijen met de schikking beogen dat er geen inhoudelijke beslissing van de rechtbank meer komt over de vordering.

Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten om het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Dit vonnis is uitgesproken ter openbare zitting op 7 maart 2024 door de rechters R.J.H. Goossens, A.L. Hoekstra en M.E. de Boer, in aanwezigheid van griffier mr. M. de Jonge.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
Parketnummer: 02-665234-17 ontneming
vonnis van de rechtbank d.d. 7 maart 2024
in de ontnemingszaak tegen
[betrokkene]
geboren op [geboortedag] 1989 te [geboorteplaats]
thans gedetineerd in P.I. Vught
raadsman mr. S. de Korte, advocaat te Utrecht

1.De procedure

Ten aanzien van de inhoudelijke strafzaak heeft de rechtbank betrokkene op 20 juni 2023 conform de door hem en het Openbaar Ministerie overeengekomen procesafspraken veroordeeld.
Het Openbaar Ministerie heeft bij vordering van 2 maart 2023 tevens de ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel gevorderd. Naar aanleiding van deze vordering is er tussen betrokkene en het Openbaar Ministerie op 27 januari 2023 een schikking tot stand gekomen in de zin van artikel 511c Sv.
De schikking is behandeld op de zitting van 7 maart 2024, waarbij de officier van justitie, mr. C.M.J.M. van Buul, de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie heeft gevorderd. Betrokkene en zijn raadsman waren niet aanwezig, maar de raadsman heeft per
e-mailbericht van 4 maart 2024 laten weten dat ook hij van mening is dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De officier van justitie heeft aangegeven dat er een betalingsregeling loopt.

2.Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering, de ondertekende schikking en de standpunten van het Openbaar Ministerie en de verdediging.
De rechtbank stelt vast dat de ontnemingszaak nog niet van rechtswege is geëindigd op de voet van artikel 6:18:4 lid 1 Sv, omdat nog niet aan de termen van de schikking is voldaan. Er loopt immers nog een betalingsregeling. In zoverre dient de rechtbank nog wel een beslissing te nemen. De rechtbank overweegt daartoe dat de wet niet duidelijk is over de rechtsgevolgen van een schikking bij deze stand van zaken, waarin een te ontnemen bedrag is afgesproken en terzake een betalingsregeling loopt. Wel is helder dat partijen met de schikking beogen dat de rechtbank geen inhoudelijke beslissing (meer) neemt over de vordering. Immers, veroordeelde en het Openbaar Ministerie zijn tot een schikking gekomen, teneinde daarmee een rechterlijke behandeling van de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e Wetboek van Strafrecht (Sr) te voorkomen.
De rechtbank zal daarom het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.

3.De beslissing

De rechtbank:
- verklaart het Openbaar Ministerie niet ontvankelijk in haar vordering.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.H. Goossens, voorzitter, mr. A.L. Hoekstra en mr. M.E. de Boer, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier mr. M. de Jonge en is uitgesproken ter openbare zitting op 7 maart 2024.
De oudste rechter en de griffier zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.