4.1.De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
5. Partijen verschillen van mening over de vraag of de korpschef eiser de toestemming om beveiligingswerkzaamheden te verrichten terecht heeft onthouden. Hoewel eiser in zijn beroepschrift ook refereert aan het primair besluit van de korpschef van eenheid Oost-Brabant tot intrekking van de toestemming, ziet het bestreden besluit dat voorligt alleen op het onthouden van de toestemming door de korpschef van eenheid Zeeland-West-Brabant. De rechtbank beoordeelt daarom ook alleen dit besluit.
Wanneer onthoudt de korpschef toestemming om beveiligingswerkzaamheden te verrichten?
6. Op grond van de Wpbr mag een beveiligingsorganisatie geen medewerkers te werk stellen voor beveiligingswerkzaamheden zonder dat voor hen toestemming is verleend door de korpschef.De korpschef onthoudt de toestemming indien de desbetreffende persoon niet beschikt over de bekwaamheid en de betrouwbaarheid die nodig zijn voor het te verrichten werk.Dit is een gebonden bevoegdheid. Het is vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter in dit soort zaken, de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS), dat de korpschef wel beoordelingsruimte toekomt bij de beoordeling of een persoon voldoende betrouwbaar is.Ter uitvoering van de Wpbr heeft de korpschef de beschikking over de Beleidsregels particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus 2019 (Bpbr, hierna: beleidsregels), die door de Minister van Justitie en Veiligheid zijn vastgesteld.
De korpschef onthoudt zijn toestemming op grond van de beleidsregels indien bij het onderzoek naar de betrouwbaarheid blijkt van veroordelingen en andere rechterlijke uitspraken (de a-grond) en/of andere omtrent de aanvrager bekende feiten (de b-grond). De terugkijktermijn in het kader van de a-grond bedraagt acht dan wel vier jaar, afhankelijk van de opgelegde straf. De korpschef kan afwijken van deze termijn, indien toepassing daarvan een voor betrokkene onevenredig nadeel zou meebrengen ten opzichte van het daarmee te dienen belang.
De b-grond uit de beleidsregels houdt in dat de korpschef de toestemming kan weigeren wanneer op grond van andere (dan de a-grond) bekende en relevante feiten kan worden aangenomen dat de betrokkene onvoldoende betrouwbaar is om voor een beveiligingsorganisatie of een recherchebureau werkzaamheden te verrichten dan wel onvoldoende betrouwbaar is om de belangen van de veiligheidszorg of de goede naam van de bedrijfstak niet te schaden. Dit zal, zo schrijven de beleidsregels in paragraaf 3.3 voor, met name – maar niet uitsluitend – het geval zijn wanneer betrokkene er blijk van heeft gegeven rechtsregels naast zich neer te leggen waarvan de overtreding kan worden beschouwd als een tamelijk ernstige aantasting van de rechtsorde.
Waarom heeft de korpschef eiser zijn toestemming onthouden?
7. De korpschef stelt dat eiser niet beschikt over de betrouwbaarheid die nodig is voor het verrichten van beveiligingswerkzaamheden. De korpschef heeft kennelijk de b-grond toegepast en onderbouwt zijn standpunt met het strafbaar feit dat eiser gepleegd heeft. Dat de strafbeschikking voor dit feit is ingetrokken en de strafzaak is geseponeerd, heeft slechts tot gevolg dat niet rechtstreeks de a-grond van toepassing is. De korpschef meent dat het door eiser gepleegde strafbaar feit voldoende is om de toestemming op de b-grond te onthouden, maar voert aan dat ook eisers gedrag aantoont dat hij onvoldoende betrouwbaar is. Zo voert hij aan dat eiser het verbod om professioneel vuurwerk in te voeren en voorhanden te hebben welbewust heeft overtreden en dat eiser ervoor heeft gekozen een rechtsregel naast zich neer te leggen. De korpschef vindt dat eisers gedrag tegen politiemedewerkers ten tijde van en nadat hij werd staande gehouden, ook afbreuk doet aan zijn betrouwbaarheid.
Kon de korpschef concluderen dat eiser onvoldoende betrouwbaar is?
8. Zoals hiervoor al is vastgesteld, staat vast dat eiser 111 kilogram vuurwerk in zijn auto vervoerde en dat hij dit invoerde vanuit Duitsland. Dat dat een strafbaar feit is, staat ook vast. De rechtbank ziet in hetgeen eiser verder heeft aangevoerd over de omstandigheden waaronder dit strafbaar feit plaatsvond geen aanleiding voor het oordeel dat de korpschef eiser hiervoor niet geheel verantwoordelijk kon houden. Ook is er geen aanleiding voor het oordeel dat de korpschef de vastgestelde overtreding niet zou kunnen kwalificeren als een tamelijk ernstige aantasting van de rechtsorde. Gelet hierop kon de korpschef ook tot het oordeel komen dat eiser onvoldoende betrouwbaar was voor het verrichten van beveiligingswerkzaamheden.