ECLI:NL:RBZWB:2024:1853

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 maart 2024
Publicatiedatum
19 maart 2024
Zaaknummer
BRE 22/3147
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep wegens ontbrekende machtiging door beide bestuurders

Op 19 maart 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak BRE 22/3147, waarin belanghebbende, een B.V., verzet heeft ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank. De rechtbank had eerder op 16 december 2022 het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst niet-ontvankelijk verklaard, omdat er geen rechtsgeldige machtiging was overgelegd die door beide bestuurders was ondertekend. In de verzetzaak beoordeelt de rechtbank of deze eerdere uitspraak terecht was. De rechtbank concludeert dat de machtiging, die slechts door één van de bestuurders was ondertekend, niet voldeed aan de vereisten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de heer [naam 1] het beroepschrift had ingediend, maar dat de bijgevoegde machtiging niet rechtsgeldig was, omdat deze niet door beide gezamenlijk bevoegde bestuurders was ondertekend. De rechtbank heeft de stelling van de heer [naam 1] dat beide bestuurders afzonderlijk bevoegd zijn, verworpen, omdat deze niet overeenstemde met het uittreksel van de Kamer van Koophandel. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de omstandigheden die door de heer [naam 1] zijn aangevoerd, niet konden leiden tot een rechtsgeldige machtiging. Het verzet is ongegrond verklaard, en de rechtbank heeft de eerdere uitspraak in stand gelaten. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht
zaaknummer: BRE 22/3147

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 maart 2024 op het verzet van

[belanghebbende] B.V., te [plaats] , belanghebbende.

Procesverloop

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst van 27 april 2022 (de bestreden uitspraak op bezwaar) beroep ingesteld.
Bij uitspraak van 16 december 2022 heeft de rechtbank dat beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak verzet ingesteld.
Belanghebbende heeft niet verzocht om op een zitting te worden gehoord.

Overwegingen

De rechtbank heeft in de beroepszaak uitspraak gedaan zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) biedt die mogelijkheid als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. De rechtbank heeft het beroep kennelijk niet-ontvankelijk geacht. De reden hiervoor is dat de rechtbank tot de conclusie is gekomen dat de gesteld gemachtigde niet binnen de termijn een rechtsgeldige machtiging heeft ingediend.
In deze verzetzaak beoordeelt de rechtbank uitsluitend of in de buiten-zittinguitspraak terecht is geoordeeld dat buiten redelijke twijfel is dat het beroep niet-ontvankelijk is. Aan de inhoud van de beroepsgronden komt de rechtbank in deze zaak pas toe als het verzet gegrond is.
De rechtbank is van oordeel dat de buiten-zittinguitspraak juist is. Hieronder zal de rechtbank uitleggen waarom zij dat vindt.
Het beroepschrift is ingediend door gesteld gemachtigde, de heer [naam 1] . Bij het beroepschrift is een machtiging gevoegd die is ondertekend door één van de bestuurders van belanghebbende, te weten [naam 2] . Uit het uittreksel van de Kamer van Koophandel volgt dat de heer [naam 3] en [naam 2] gezamenlijk bevoegd zijn om de bestuurder van belanghebbende, [holding] B.V., te vertegenwoordigen. Daarom heeft de rechtbank gevraagd om een machtiging die door beide bestuurders is ondertekend. Die machtiging is, ook na rappel, niet overgelegd. Daarom is het beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank acht dat juist.
De stelling van de heer [naam 1] in verzet dat beide bestuurders afzonderlijk bevoegd zijn conform de statuten stemt niet overeen met het door hem overgelegde uittreksel van de Kamer van Koophandel van [holding] B.V. en is niet met stukken onderbouwd, zodat de rechtbank daaraan voorbijgaat.
Aan het verzoek van de heer [naam 1] om akkoord te gaan met de door (slechts) één bestuurder ondertekende machtiging kan daarom niet tegemoet worden gekomen.
Bij het verzetschrift heeft de heer [naam 1] een brief gevoegd waarin staat dat vanwege een dispuut tussen beide bestuurders enkel een machtiging kan worden verstrekt die ondertekend is door één van de bestuurders. Die omstandigheid kan er niet toe leiden dat kan worden volstaan met het overleggen van een machtiging ondertekend door slechts één van de gezamenlijk bevoegd bestuurders. Ook is het niet mogelijk om de niet-ontvankelijkverklaring van het beroep te voorkomen of ongedaan te maken door een terugtrekking van gesteld gemachtigde uit de procedure.
Hetgeen in de brief van 1 februari 2023 door de heer [naam 3] nog is aangevoerd maakt het vorenstaande niet anders. Ook uit die brief kan worden afgeleid dat geen rechtsgeldige machtiging is afgegeven aan de heer [naam 1] . Verder is nog gesteld dat volgens de heer [naam 3] op 26 juli 2022 stukken “bij de rechtbank zijn binnengebracht”. Uit niets blijkt echter dat bij deze stukken een rechtsgeldige machtiging zou zijn gevoegd. Het door beide bestuurders ondertekende stuk dat bij de brief van 1 februari 2023 is gevoegd kan niet als zodanig worden aangemerkt, noch kan het worden aangemerkt als een tijdig beroepschrift.
Het verzet is ongegrond. Dat betekent dat de buiten-zittinguitspraak in stand blijft.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. M.H. van Schaik, rechter, in aanwezigheid van N. Plasman, griffier, op 19 maart 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie stellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl). Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is
gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.