Op 19 maart 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak BRE 22/3147, waarin belanghebbende, een B.V., verzet heeft ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank. De rechtbank had eerder op 16 december 2022 het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst niet-ontvankelijk verklaard, omdat er geen rechtsgeldige machtiging was overgelegd die door beide bestuurders was ondertekend. In de verzetzaak beoordeelt de rechtbank of deze eerdere uitspraak terecht was. De rechtbank concludeert dat de machtiging, die slechts door één van de bestuurders was ondertekend, niet voldeed aan de vereisten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de heer [naam 1] het beroepschrift had ingediend, maar dat de bijgevoegde machtiging niet rechtsgeldig was, omdat deze niet door beide gezamenlijk bevoegde bestuurders was ondertekend. De rechtbank heeft de stelling van de heer [naam 1] dat beide bestuurders afzonderlijk bevoegd zijn, verworpen, omdat deze niet overeenstemde met het uittreksel van de Kamer van Koophandel. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de omstandigheden die door de heer [naam 1] zijn aangevoerd, niet konden leiden tot een rechtsgeldige machtiging. Het verzet is ongegrond verklaard, en de rechtbank heeft de eerdere uitspraak in stand gelaten. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.