ECLI:NL:RBZWB:2024:1837

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 maart 2024
Publicatiedatum
18 maart 2024
Zaaknummer
AWB - 22 _ 4184
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Forensenbelasting en verhuurovereenkomst: eigen gebruik en samenloop met toeristenbelasting

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 18 maart 2024, wordt het beroep van belanghebbende tegen de aanslag forensenbelasting voor het jaar 2021 beoordeeld. De heffingsambtenaar van de gemeente Veere had aan belanghebbende een aanslag opgelegd, die hij ongegrond verklaarde. Belanghebbende, eigenaar van een vakantiewoning in de gemeente Veere, had zijn hoofdverblijf buiten deze gemeente en verhuurde zijn woning via een verhuurkantoor. De rechtbank onderzoekt of de heffingsambtenaar terecht de aanslag heeft opgelegd, waarbij de voorwaarden van de Gemeentewet en de Verordening voor forensenbelasting worden toegepast. De rechtbank concludeert dat belanghebbende de woning voor meer dan 90 dagen beschikbaar heeft gehouden voor zichzelf en zijn gezin, wat in strijd is met de voorwaarden voor vrijstelling van forensenbelasting. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel wordt verworpen, omdat belanghebbende niet kan aantonen dat in vergelijkbare gevallen geen aanslag is opgelegd. Ook het verzoek om verrekening van toeristenbelasting met forensenbelasting wordt afgewezen, omdat er geen sprake is van dubbele belasting. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en handhaaft de aanslag forensenbelasting.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Middelburg
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 22/4184

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 maart 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats 1] , belanghebbende

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Veere, de heffingsambtenaar.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 12 augustus 2022.
1.1.
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende voor het jaar 2021 een aanslag forensenbelasting met dagtekening 30 juni 2022 en [aanslagnummer] opgelegd.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3.
De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 23 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: belanghebbende, en [naam] namens de heffingsambtenaar.

Feiten

2.1.
Belanghebbende is eigenaar van de woning aan [adres] te [plaats 2] (de vakantiewoning). Hij heeft zijn hoofdverblijf in [plaats 1] en dus buiten de gemeente Veere.
2.2.
De vakantiewoning wordt door tussenkomst van [B.V.] te [plaats 2] (het verhuurkantoor) verhuurd aan derden. Hiertoe hebben belanghebbende en het verhuurkantoor op 14 oktober 2004 een verhuurovereenkomst gesloten.
2.3.
In de verhuurovereenkomst is onder andere het volgende opgenomen:
“Eventueel te reserveren voor eigen gebruik: -
(…)
8. De eigenaar bepaalt per jaar, tenzij (een) meerjaarsperiode(s) is/zijn overeengekomen, welke periode(s) z’n appartement(en) voor verhuur beschikbaar is c.q. zullen zijn en zal dit uiterlijk 1 november voor het komende verhuurseizoen schriftelijk mededelen aan het verhuurkantoor. Indien deze periodes niet schriftelijk zijn doorgegeven, is het verhuurkantoor gerechtigd doorlopend te verhuren en zal de eigenaar bij eventueel eigen gebruik zich aanpassen aan de eventuele vrije periodes.”

Beoordeling door de rechtbank

3.1.
De rechtbank beoordeelt of de heffingsambtenaar terecht aan belanghebbende een aanslag forensenbelasting voor het jaar 2021 heeft opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die belanghebbende heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3.2.
Naar het oordeel van de rechtbank slaagt het beroep van belanghebbende niet en is de aanslag forensenbelasting terecht opgelegd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Toetsingskader van de rechtbank
4.1.
De forensenbelasting dient ertoe om mensen die relatief veel in een eigen (vakantie)woning in een gemeente verblijven, maar geen ingezetene zijn van deze gemeente, mee te laten betalen aan voorzieningen in die gemeente. In de regelgeving van de gemeente Veere staat dat forensenbelasting wordt geheven van de natuurlijke personen die, zonder in de gemeente hoofdverblijf te hebben, op meer dan 90 dagen van het belastingjaar voor zichzelf of hun gezin een gemeubileerde woning beschikbaar houden. [1]
4.2.
Er geldt wel een uitzondering. Er mag geen aanslag forensenbelasting worden opgelegd aan een eigenaar die zijn woning (vrijwel) het gehele jaar aan een derde ter beschikking stelt voor verhuur (a) als die eigenaar in het geheel geen gebruik maakte van zijn woning, anders dan nodig was om deze voor verhuur gereed te maken (de a-grond), of (b) als de som van het aantal dagen van eigen gebruik en van het aantal dagen waarop de woning niet werd gebruikt, maar waarop deze moet worden geacht door die eigenaar beschikbaar te zijn gehouden voor zich of zijn gezin, niet meer dan 90 is (de b-grond). [2]
Gronden belanghebbende
5. Belanghebbende voert aan dat de heffingsambtenaar de tekst van artikel 223 van de Gemeentewet oprekt. Er dient te worden vastgesteld of de eigenaar de woning heeft gebruikt, niet wat hij zou kunnen doen. Ten onrechte legt de heffingsambtenaar de bewijslast voor het gebruik bij belanghebbende. Ook wordt uitgegaan van een verkeerde verhuurovereenkomst. Er is geen sprake van contractbreuk, alleen al vanwege het ontbreken van een verbodsbepaling om de vakantiewoning buiten eventueel gereserveerde data te gebruiken. Zijn vakantiewoning wordt overeenkomstig de eigen verhuurovereenkomst het gehele jaar voor verhuur aangeboden. Alleen de gereserveerde 3 dagen is de vakantiewoning voor hem beschikbaar gehouden. De overige 9 dagen heeft hij slechts kunnen benutten, omdat de dag voor het bezoek de vakantiewoning niet was verhuurd. Hiermee heeft hij niet langer dan 90 dagen in de gemeente Veere verbleven. Tevens doet belanghebbende een beroep op het gelijkheidsbeginsel. Mochten zijn argumenten niet overtuigen, dan verzoekt belanghebbende om de heffingsambtenaar te gelasten de ontvangen toeristenbelasting te verrekenen met de forensenbelasting vanwege dubbele belasting.
Is de aanslag forensenbelasting terecht opgelegd?
6.1.
In artikel 223 van de Gemeentewet is bepaald op welke voorwaarden forensenbelasting geheven mag worden. Deze voorwaarden zijn:
- een natuurlijke persoon of personen heeft een (vakantie)woning in eigendom;
- die persoon heeft geen hoofdverblijf in de gemeente waar de (vakantie)woning gelegen is;
- de (vakantie)woning is gemeubileerd;
- die persoon heeft de (vakantie)woning op meer dan 90 dagen van het belastingjaar voor zichzelf of zijn gezin beschikbaar gehouden.
6.2.
Niet in geschil is dat belanghebbende eigenaar is van een vakantiewoning te [plaats 2] (gemeente Veere), dat hij zijn hoofdverblijf niet heeft binnen de gemeente Veere en dat de vakantiewoning een gemeubileerde woning is. Het geschil in deze zaak is daarmee beperkt tot de vraag of belanghebbende de vakantiewoning op meer dan 90 dagen van het belastingjaar 2021 voor zichzelf of zijn gezin beschikbaar heeft gehouden.
6.3.
De rechtbank overweegt dat volgens vaste rechtspraak voor het begrip ‘beschikbaar houden’ het volgende moet worden aangenomen. Indien een gemeubileerde woning is bestemd voor verhuur maar ook in enige mate door de eigenaar zelf wordt gebruikt, anders dan nodig is om deze voor verhuur gereed te maken en te houden, wordt die woning door de eigenaar voor zich of zijn gezin beschikbaar gehouden voor het gedeelte van het jaar dat eigen gebruik niet in verband met verhuur of aan derden toegekende rechten tot verhuur is uitgesloten. [3]
Dit betekent dat een woning in beginsel beschikbaar is voor de eigenaar en zijn gezin op de dagen dat de woning niet was verhuurd aan derden, ook al maakte de eigenaar en zijn gezin op die dagen geen gebruik van de woning.
6.4.
De rechtbank stelt vast dat de heffingsambtenaar van het verhuurkantoor heeft doorgekregen dat belanghebbende de vakantiewoning voor het jaar 2021 vooraf gedurende drie dagen heeft gereserveerd, maar dat het daadwerkelijk eigen gebruik 15 dagen betreft en dat de vakantiewoning gedurende 138 dagen is verhuurd. Het verhuurkantoor heeft daarmee naar het oordeel van de rechtbank niet de privacy van belanghebbende geschonden, omdat het verhuurkantoor gehouden is dit te melden in het kader van de (oplegging van de aanslag) toeristenbelasting.
6.5.
Belanghebbende beroept zich op de b-grond, namelijk het maximaal 90 dagen per jaar beschikbaar houden van de woning voor zichzelf en zijn gezin. Hij stelt de woning overeenkomstig de verhuurovereenkomst maximaal 15 dagen voor zichzelf te hebben gebruikt.
6.6.
De rechtbank overweegt dat in de verhuurovereenkomst is bepaald dat belanghebbende de vakantiewoning mag gebruiken voor eigen gebruik als vóór 1 november van het volgende kalenderjaar de gewenste periode wordt gereserveerd óf als het eigen gebruik wordt aangepast aan de vrije periodes. Dit betekent dat de woning beschikbaar werd gehouden voor belanghebbende en zijn gezin gedurende alle door belanghebbende gereserveerde periodes (in dit geval 3 dagen) én alle periodes dat de woning niet verhuurd was. Zoals belanghebbende zelf aangeeft, bevat de verhuurovereenkomst immers geen verbodsbepaling om de vakantiewoning buiten eventueel gereserveerde data te gebruiken. Uit het overzicht van het verhuurkantoor blijkt dat de woning in 2021 slechts 138 dagen is verhuurd. Daaruit volgt dat de woning in dat jaar voor meer dan 90 dagen beschikbaar is gehouden voor belanghebbende en zijn gezin, namelijk voor (365 – 138 =) 227 dagen. Het maakt daarbij niet uit dat hij de woning voor slechts 15 dagen zelf heeft gebruikt. Ook is niet van belang dat belanghebbende in 2004 geen keuze had in het soort contract dat hij heeft afgesloten. Dat is een aangelegenheid tussen het verhuurkantoor en belanghebbende, die niet aan de heffingsambtenaar kan worden tegengeworpen.
6.7.
Dit betekent dat de hoofdregel in artikel 2, eerste lid, van de Verordening bepalend is, namelijk het op meer dan 90 dagen van het belastingjaar voor zichzelf of zijn gezin een gemeubileerde woning beschikbaar houden. Op deze grond mag de heffingsambtenaar een aanslag forensenbelasting opleggen. Het beroep van belanghebbende op de b-grond faalt.
Is sprake van schending van het gelijkheidsbeginsel?
7.1.
Belanghebbende doet tevens een beroep op het gelijkheidsbeginsel onder verwijzing naar de uitspraak van deze rechtbank van 4 juni 2013, ECLI:NL:RBZWB:2013:4333.
7.2.
De heffingsambtenaar stelt dat het gelijkheidsbeginsel niet is geschonden en wijst op een verhuurovereenkomst van nr. 25, waarin een limitering genoemd is. Aan de eigenaar van deze woning is geen aanslag forensenbelasting opgelegd.
7.3.
De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende, tegenover de betwisting door de heffingsambtenaar, niet aannemelijk heeft gemaakt dat in gelijke gevallen als die van belanghebbende voor het belastingjaar 2021 geen aanslag forensenbelasting is opgelegd. Zijn beroep op het gelijkheidsbeginsel gaat daarom niet op.
Is sprake van samenloop van forensenbelasting met toeristenbelasting?
8.1.
Belanghebbende verzoekt verrekening van de door de heffingsambtenaar ontvangen toeristenbelasting met de aanslag forensenbelasting, omdat anders sprake is van dubbele belasting.
8.2.
De rechtbank volgt belanghebbende niet in zijn standpunt. Zowel de toeristenbelasting als de forensenbelasting wordt geheven van personen die niet hun hoofdverblijf hebben binnen de gemeente, maar daar wel verblijven of kunnen verblijven gedurende een bepaalde tijd. Geen rechtsregel staat eraan in de weg dat een heffingsambtenaar van een gemeente ten aanzien van precies dezelfde verblijfslocatie zowel forensenbelasting als toeristenbelasting heft. De enige voorwaarde is dat in elk van beide gevallen wordt voldaan aan de omschrijving van het belastbare feit volgens de wet en de toepasselijke Verordening. Dit kan onder omstandigheden slechts anders zijn, als het belastbare feit voor beide belastingen exact hetzelfde feitencomplex zou zijn, terwijl er bovendien effectief van precies dezelfde persoon zou worden geheven. Dan zou er immers dubbele heffing ontstaan. Dat is hier niet het geval, temeer niet nu de Verordening een anticumulatiebepaling bevat voor wat betreft het verblijf van belanghebbende zijn gezin zelf. [4] Die anticumulatiebepaling mist in het geval van belanghebbende overigens toepassing, omdat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat aan hem over het jaar 2021 tevens een aanslag toeristenbelasting is opgelegd die ziet op het verblijf van belanghebbende en zijn gezin.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat de aanslag forensenbelasting terecht is opgelegd en gehandhaafd blijft.
9.1.
Omdat het beroep ongegrond is, krijgt belanghebbende zijn griffierecht niet vergoed en ook geen vergoeding van proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.M. Schotanus, rechter, in aanwezigheid van M.H.A. de Graaf, griffier, op 18 maart 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “
Formulieren en inloggen” op
www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Dit staat in artikel 2, eerste lid, van de Verordening op de heffing en invordering van forensenbelasting 2021 (de Verordening) en gelijkluidend in artikel 223 van de Gemeentewet.
2.Zie het arrest van de Hoge Raad van 22 december 2006, ECLI:NL:HR:2006:AZ4972.
3.vgl. Hoge Raad 24 juli 1995, ECLI:NL:HR:1995:AA1657 en Hoge Raad 22 december 2006, ECLI:NL:HR:2006:AZ4972.
4.Zie artikel 3, tweede lid, van de Verordening.