ECLI:NL:RBZWB:2024:1828

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 maart 2024
Publicatiedatum
18 maart 2024
Zaaknummer
RK 23-023281
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing op bezwaarschrift DNA-afname bij minderjarige veroordeelde

Op 11 maart 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak betreffende een bezwaarschrift tegen de afname van celmateriaal op basis van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden. De zaak betreft een minderjarige veroordeelde, geboren in 2006, die op 22 augustus 2022 werd aangehouden voor het bezit van een wapen, dat later als een gaspistool werd gecategoriseerd. De veroordeelde heeft een werkstraf van 60 uren opgelegd gekregen, maar de oproep om DNA af te staan kwam voor hem als een grote schok, wat leidde tot verergering van zijn mentale gezondheid. Tijdens de zitting op 26 februari 2024 werd de officier van justitie gehoord, die stelde dat het bezwaarschrift gegrond verklaard kon worden, gezien de omstandigheden van de zaak en het geringe recidivegevaar van de veroordeelde.

De rechtbank heeft de argumenten van de veroordeelde en zijn moeder in overweging genomen en vastgesteld dat er sprake is van bijzondere omstandigheden. De rechtbank oordeelde dat de afname van DNA in dit geval niet gerechtvaardigd kon worden, gezien de leeftijd van de veroordeelde ten tijde van het feit en het feit dat hij niet eerder met justitie in aanraking is geweest. De rechtbank verklaarde het bezwaarschrift gegrond en beval de officier van justitie om het celmateriaal te vernietigen. Deze beslissing is genomen in het belang van de minderjarige en de disproportionaliteit van de gevolgen van de DNA-afname.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Locatie Breda
parketnummer: 02/212444-22
rk-nummer: 23-023281
Beslissing op het bezwaarschrift ex artikel 7 van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden(hierna te noemen de Wet), ingekomen ter griffie op 13 september 2023, over het bevel tot afname van celmateriaal, van:
[veroordeelde]
geboren op [geboortedag] 2006 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]
hierna te noemen: [veroordeelde] .

1.De procedure

Op 26 februari 2024 heeft het onderzoek door de raadkamer plaatsgevonden. Hierbij zijn de officier van justitie, mr. C.P.G. Tax, [veroordeelde] , en de moeder van [veroordeelde] gehoord.
Namens [veroordeelde] is aangevoerd dat hij op 22 augustus 2022 is aangehouden wegens het bezit van een wapen, welke in eerste instantie was aangemerkt als een alarmpistool. [veroordeelde] is na zijn aanhouding verhoord en heeft een nacht op het politiebureau doorgebracht, wat grote impact op hem heeft gehad. In de periode daarna kreeg [veroordeelde] last van nachtmerries, zijn schoolprestaties verslechterde en hij werd licht depressief. Na 3 maanden in spanning te hebben gezeten heeft er een zitting bij de kinderrechter plaatsgevonden waarbij kort van te voren bleek dat het wapen uiteindelijk was gecategoriseerd als een gaspistool. Ter zitting hield de officier van justitie een uitgebreid betoog wat eigenlijk de procedure had moeten zijn nu het een gaspistool betrof. Het was voor [veroordeelde] erg onprettig om dit aan te horen nu hij hier niets mee kon. Uiteindelijk heeft de kinderrechter aan [veroordeelde] een straf opgelegd. De oproep van enkele weken later om DNA af te staan kwam voor [veroordeelde] erg onverwacht, geen enkele procespartij had hem hierover geïnformeerd. [veroordeelde] kreeg door de oproep weer meer last van depressieve klachten omdat hij zich neergezet voelt als zware crimineel. [veroordeelde] sluit zich weer op in zijn kamer, de DNA afname voelt voor [veroordeelde] als een extra straf. [veroordeelde] was tijdens het feit 15 jaar oud en was nog nooit met politie en justitie in aanraking geweest, de kans op recidive is dan ook zeer gering. [veroordeelde] overzag de consequenties niet toen hij het - in zijn ogen - alarmpistool aannam van een andere jongen. [veroordeelde] voelt zich hierdoor een slecht persoon en dat kan niet de bedoeling zijn van een de opname van DNA in de databank. [veroordeelde] verzoekt dan ook het bezwaarschrift gegrond te verklaren.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het bezwaarschrift gegrond kan worden verklaard. Hiertoe is aangevoerd dat de eisen voor uitzondering voor de opname van het DNA-profiel in de databank streng zijn. De Hoge Raad heeft bepaald dat de oplegging van een werkstraf van meer dan 40 uur een reden is om het DNA-profiel van een veroordeelde in de databank op te nemen. Daarbij is bepaald dat indien er geen aanleiding bestaat voor herhaling of recidive gevaar en er anderszins geen grote zorgen zijn hierop een uitzondering kan worden gemaakt. Nu [veroordeelde] voorafgaand aan het feit én naderhand niet met justitie in aanraking is geweest en [veroordeelde] zijn werkstraf naar behoren heeft uitgevoerd is er ruimte voor een uitzondering. Hierbij is van belang dat bij [veroordeelde] thuis ook het nodige is besproken over het feit en de kinderbescherming in de rapportage aangeeft dat [veroordeelde] inziet het een stomme fout is geweest waarvan hij heeft geleerd en er geen zorgen zijn voor recidive.

2.De beoordeling

Bij uitspraak van de kinderrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 2 december 2022 is [veroordeelde] veroordeeld ter zake van, kort gezegd, wapenbezit, tot een werkstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen jeugddetentie, waarvan 20 uren, subsidiair 10 dagen jeugddetentie, voorwaardelijk met een proeftijd van 1 jaar. Na het bevel tot afname van celmateriaal ten behoeve van het bepalen en verwerken van het DNA-profiel van [veroordeelde] van 21 december 2022, heeft [veroordeelde] op 24 januari 2023 celmateriaal afgestaan.
Op basis van de door [veroordeelde] gevoerde verweren dan wel een ambtshalve beoordeling door de rechtbank, komt de rechtbank tot de volgende overwegingen.
Het bezwaarschrift is tijdig en op de juiste wijze ingediend. [veroordeelde] kan derhalve in het bezwaarschrift worden ontvangen.
Aan de vereisten die de wet stelt ten aanzien van de afname van celmateriaal ten behoeve van het bepalen en verwerken van een DNA-profiel is voldaan, aangezien:
  • voornoemde veroordeling een feit betreft dat is omschreven in artikel 67, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv); en
  • niet is gebleken dat van veroordeelde al een DNA-profiel is verwerkt als bedoeld in artikel 2, eerste lid onder a, van de Wet.
De Wet DNA strekt ertoe gepleegde en eventuele toekomstige strafbare feiten van de veroordeelde op efficiënte wijze op te sporen, alsmede de veroordeelde te weerhouden van het plegen van nieuwe strafbare feiten. Daarbij is het uitgangspunt dat bij iedere veroordeelde als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet DNA celmateriaal wordt afgenomen. De officier van justitie is verplicht een daartoe strekkend bevel te geven, tenzij zich een van de in het eerste lid genoemde uitzonderingen voordoet. Een van de uitzonderingen is, dat redelijkerwijs aannemelijk is dat het bepalen en verwerken van het DNA-profiel van de veroordeelde, gelet op de aard van het misdrijf of de bijzondere omstandigheden, waaronder het misdrijf is gepleegd, niet van betekenis zal kunnen zijn voor de voorkoming, opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten van de veroordeelde.
De maatstaf 'bijzondere omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd' hangt samen
met de persoon van de veroordeelde. Het gaat daarbij om de situatie dat, ondanks een veroordeling wegens misdrijf, in de gegeven omstandigheden een DNA-onderzoek niet kan worden gerechtvaardigd. Blijkens de wetsgeschiedenis moet dan gedacht worden aan een veroordeelde van wie zeer onaannemelijk is dat hij ooit eerder een strafbaar feit heeft gepleegd voor de opsporing waarvan DNA-onderzoek van belang kan zijn, en die het misdrijf in de toekomst, bijvoorbeeld vanwege ernstige lichamelijke beperkingen, ook nooit meer zal kunnen begaan. Hieraan kan worden toegevoegd dat, hoewel in de Wet geen onderscheid wordt gemaakt tussen meerderjarigen en minderjarigen, de rechter bij zijn oordeel of sprake is van ‘bijzondere omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd’ de omstandigheid dat de veroordeelde ten tijde van het plegen van het feit minderjarig was moet betrekken. Of, en in welke mate, bijzondere omstandigheden aan de orde zijn, zal afhangen van de omstandigheden van het geval. Een relevante factor in dit verband kan allereerst zijn of de gevolgen van het bepalen en verwerken van het DNA-profiel evident disproportioneel zijn, gelet op de omstandigheid dat het feit is begaan toen de veroordeelde minderjarig was. Daarnaast kan de rechter betrekken of, mede gelet op de omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd en de leeftijd van de veroordeelde ten tijde van het misdrijf, sprake is van een gering recidivegevaar. Daarvoor kan ook van belang zijn of aanwijzingen bestaan voor eerder gepleegde relevante misdrijven (Hoge Raad 7 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:626).
Gelet op het systeem van de wet dient er terughoudend te worden omgegaan met het aannemen van een uitzonderingssituatie. Hetgeen door [veroordeelde] en zijn moeder is aangevoerd leidt naar het oordeel van de rechtbank dat er sprake is van een uitzonderingssituatie. Hierbij is van belang dat [veroordeelde] ten tijde van het feit 15 jaar was, [veroordeelde] voorafgaand aan het feit en naderhand niet met justitie in aanraking is geweest en [veroordeelde] zijn werkstraf naar behoren heeft uitgevoerd. Nu er vanuit de kinderbescherming ook geen zorgen zijn geuit voor recidive gevaar acht de rechtbank voldoende grond om te komen tot het oordeel dat er sprake is van een uitzonderingssituatie. De rechtbank zal het klaagschrift gegrond verklaren.

3.De beslissing

De rechtbank verklaart het bezwaar gegrond en beveelt dat de officier van justitie ervoor zorg draagt dat het celmateriaal terstond wordt vernietigd.
Deze beslissing is op 11 maart 2024 gegeven door mr. J.C. Gillesse, rechter, in tegenwoordigheid van mr. D. van Spelde, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 maart 2024.
De griffier is niet in de gelegenheid deze beschikking mede te ondertekenen.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen deze beslissing staan geen rechtsmiddelen open.