Op 11 maart 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak betreffende een bezwaarschrift tegen de afname van celmateriaal op basis van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden. De zaak betreft een minderjarige veroordeelde, geboren in 2006, die op 22 augustus 2022 werd aangehouden voor het bezit van een wapen, dat later als een gaspistool werd gecategoriseerd. De veroordeelde heeft een werkstraf van 60 uren opgelegd gekregen, maar de oproep om DNA af te staan kwam voor hem als een grote schok, wat leidde tot verergering van zijn mentale gezondheid. Tijdens de zitting op 26 februari 2024 werd de officier van justitie gehoord, die stelde dat het bezwaarschrift gegrond verklaard kon worden, gezien de omstandigheden van de zaak en het geringe recidivegevaar van de veroordeelde.
De rechtbank heeft de argumenten van de veroordeelde en zijn moeder in overweging genomen en vastgesteld dat er sprake is van bijzondere omstandigheden. De rechtbank oordeelde dat de afname van DNA in dit geval niet gerechtvaardigd kon worden, gezien de leeftijd van de veroordeelde ten tijde van het feit en het feit dat hij niet eerder met justitie in aanraking is geweest. De rechtbank verklaarde het bezwaarschrift gegrond en beval de officier van justitie om het celmateriaal te vernietigen. Deze beslissing is genomen in het belang van de minderjarige en de disproportionaliteit van de gevolgen van de DNA-afname.