ECLI:NL:RBZWB:2024:1815

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 maart 2024
Publicatiedatum
18 maart 2024
Zaaknummer
RK 23-022879
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing op bezwaarschrift DNA-onderzoek bij veroordeelden

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 11 maart 2024 uitspraak gedaan over een bezwaarschrift van een veroordeelde tegen een bevel tot afname van celmateriaal voor DNA-onderzoek. De veroordeelde, die op 17 juli 2023 door de kinderrechter was veroordeeld voor diefstal in vereniging en openlijke geweldpleging, had een taakstraf van 60 uur opgelegd gekregen, waarvan 30 uur voorwaardelijk. De veroordeelde was van mening dat het afnemen van zijn DNA-profiel niet gerechtvaardigd was, gezien zijn leeftijd ten tijde van het delict (13 jaar) en de omstandigheden van de zaak. De rechtbank heeft de argumenten van de veroordeelde en zijn advocaat, mr. R. el Bellaj, in overweging genomen, maar oordeelde dat de wet vereist dat bij iedere veroordeelde celmateriaal wordt afgenomen, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn die dit rechtvaardigen. De officier van justitie, mr. C.P.G. Tax, stelde dat de eisen voor uitzondering streng zijn en dat de veroordeelde niet in aanmerking kwam voor een uitzondering, gezien de ernst van de feiten en de zorgen van de Raad voor de Kinderbescherming. De rechtbank concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die het afnemen van het DNA-profiel konden rechtvaardigen en verklaarde het bezwaarschrift ongegrond. De beslissing is genomen in het belang van de opsporing en vervolging van strafbare feiten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Locatie Breda
parketnummer: 02/049766-23
rk-nummer: 23-022879
Beslissing op het bezwaarschrift ex artikel 7 van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden(hierna te noemen de Wet), ingekomen ter griffie op 12 september 2023, over het bevel tot afname van celmateriaal, van:
[veroordeelde]
geboren op [geboortedag] 2009 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]
woonplaats kiezende ten kantore van mr. R. el Bellaj op het adres Ringbaan-Noord 62, 5046 AC Tilburg
hierna te noemen: veroordeelde

1.De procedure

Op 26 februari 2024 heeft het onderzoek door de raadkamer plaatsgevonden. Hierbij zijn de officier van justitie, mr. C.P.G. Tax, en mr. R. el Bellaj de advocaat van veroordeelde.
Namens veroordeelde is aangevoerd dat op 17 juli 2023 door de kinderrechter wegens diefstal in vereniging en openlijke geweldpleging aan veroordeelde opgelegd een taakstraf voor de duur van 60 uur, subsidiair 30 dagen vervangende jeugddetentie, waarvan 30 uur voorwaardelijk, subsidiair 15 dagen jeugddetentie met een proeftijd van 2 jaren. Ten gevolge van deze veroordeling heeft veroordeelde een bevel ex artikel 2 lid 1 van de Wet DNA ontvangen. Veroordeelde kan zich niet vereniging met het bepalen en verwerken van zijn DNA-profiel ten behoeve van de opname daarvan in de landelijke DNA-databank. Uit jurisprudentie volgt dat de wet slechts vereist dat op grond van de bijzondere omstandigheden van de persoon kan worden vastgesteld dat het bepalen en verwerken van het DNA-profiel van belang kan zijn. Van dergelijke omstandigheden is in het onderhavige geval niet gebleken, gelet op jurisprudentie is niet gebleken van een concreet recidivegevaar voor misdrijven waarin DNA-onderzoek in beginsel van betekenis zal kunnen zijn voor de opheldering daarvan. Het bepalen en verwerken van het DNA-profiel van veroordeelde zal dan ook niet van betekenis kunnen zijn ter voorkoming, opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten begaan door veroordeelde. DNA-onderzoek kan ondanks een veroordeling voor een relevant misdrijf niet worden gerechtvaardigd indien er sprake is van een uitzonderingssituatie. Deze uitzonderingssituatie hangt samen met de persoon van de veroordeelde. Ondanks de beperkte reikwijdte van deze uitzonderingsclausule is de officier van justitie steeds gehouden om een belangenafweging te maken, nu deze belangenafweging onvoldoende is gebleken verzoekt veroordeelde om het bezwaarschrift gegrond te verklaren. Veroordeelde verwijst hierbij naar verschillende vergelijkbare uitspraken. In raadkamer heeft de advocaat hieraan toegevoegd dat veroordeelde ten tijde van het feit nog maar 13 jaar was en er sprake was van een eenmalig incident en veroordeelde een positieve ontwikkeling door heeft gemaakt.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het bezwaarschrift ongegrond moet worden verklaard. Hiertoe is aangevoerd dat de eisen voor uitzondering voor de opname van het DNA-profiel in de databank streng zijn. De Hoge Raad heeft bepaald dat de oplegging van een werkstraf van meer dan 40 uur een reden is om het DNA-profiel van een veroordeelde in de databank op te nemen. Daarbij is bepaald dat indien er geen aanleiding bestaat voor herhaling of recidive gevaar en er anderszins geen grote zorgen zijn hierop een uitzondering kan worden gemaakt. Nu veroordeelde een taakstraf ter hoogte van 60 uur, waarvan 30 uur voorwaardelijk komt hij niet voor de uitzondering in aanmerking. Daarbij is van belang dat er sprake is van een veroordeling voor twee feiten op twee data en de Raad voor de Kinderbescherming in de rapportage ernstige zorgen over veroordeelde uit. Veroordeelde lijkt beïnvloedbaar en de omgeving vormt een risico. Het lukt veroordeelde niet altijd om de juist keus te maken waardoor er een risico op herhaling van het plegen van strafbare feiten bestaat. Deze omstandigheden maken dat er geen aanleiding bestaat om een uitzondering te maken op het verwerken van het DNA-profiel van veroordeelde.

2.De beoordeling

Bij uitspraak van de kinderrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 17 juli 2023 is veroordeelde ter zake van, kort gezegd, diefstal in vereniging en openlijk geweld veroordeeld, tot een taakstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen jeugddetentie, waarvan 30 uren, subsidiair 15 dagen jeugddetentie, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Na het bevel tot afname van celmateriaal ten behoeve van het bepalen en verwerken van het DNA-profiel van veroordeelde van 4 augustus 2023, heeft veroordeelde op 8 september 2023 celmateriaal afgestaan.
Op basis van de door veroordeelde gevoerde verweren dan wel een ambtshalve beoordeling door de rechtbank, komt de rechtbank tot de volgende overwegingen.
Het bezwaarschrift is tijdig en op de juiste wijze ingediend. Veroordeelde kan derhalve in het bezwaarschrift worden ontvangen.
Aan de vereisten die de wet stelt ten aanzien van de afname van celmateriaal ten behoeve van het bepalen en verwerken van een DNA-profiel is voldaan, aangezien:
  • voornoemde veroordeling een feit betreft dat is omschreven in artikel 67, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv); en
  • niet is gebleken dat van veroordeelde al een DNA-profiel is verwerkt als bedoeld in artikel 2, eerste lid onder a, van de Wet.
De Wet DNA strekt ertoe gepleegde en eventuele toekomstige strafbare feiten van de veroordeelde op efficiënte wijze op te sporen, alsmede de veroordeelde te weerhouden van het plegen van nieuwe strafbare feiten. Daarbij is het uitgangspunt dat bij iedere veroordeelde als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet DNA celmateriaal wordt afgenomen. De officier van justitie is verplicht een daartoe strekkend bevel te geven, tenzij zich een van de in het eerste lid genoemde uitzonderingen voordoet. Een van de uitzonderingen is, dat redelijkerwijs aannemelijk is dat het bepalen en verwerken van het DNA-profiel van de veroordeelde, gelet op de aard van het misdrijf of de bijzondere omstandigheden, waaronder het misdrijf is gepleegd, niet van betekenis zal kunnen zijn voor de voorkoming, opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten van de veroordeelde.
De maatstaf 'bijzondere omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd' hangt samen
met de persoon van de veroordeelde. Het gaat daarbij om de situatie dat, ondanks een veroordeling wegens misdrijf, in de gegeven omstandigheden een DNA-onderzoek niet kan worden gerechtvaardigd. Blijkens de wetsgeschiedenis moet dan gedacht worden aan een veroordeelde van wie zeer onaannemelijk is dat hij ooit eerder een strafbaar feit heeft gepleegd voor de opsporing waarvan DNA-onderzoek van belang kan zijn, en die het misdrijf in de toekomst, bijvoorbeeld vanwege ernstige lichamelijke beperkingen, ook nooit meer zal kunnen begaan. Hieraan kan worden toegevoegd dat, hoewel in de Wet geen onderscheid wordt gemaakt tussen meerderjarigen en minderjarigen, de rechter bij zijn oordeel of sprake is van ‘bijzondere omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd’ de omstandigheid dat de veroordeelde ten tijde van het plegen van het feit minderjarig was moet betrekken. Of, en in welke mate, bijzondere omstandigheden aan de orde zijn, zal afhangen van de omstandigheden van het geval. Een relevante factor in dit verband kan allereerst zijn of de gevolgen van het bepalen en verwerken van het DNA-profiel evident disproportioneel zijn, gelet op de omstandigheid dat het feit is begaan toen de veroordeelde minderjarig was. Daarnaast kan de rechter betrekken of, mede gelet op de omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd en de leeftijd van de veroordeelde ten tijde van het misdrijf, sprake is van een gering recidivegevaar. Daarvoor kan ook van belang zijn of aanwijzingen bestaan voor eerder gepleegde relevante misdrijven (Hoge Raad 7 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:626).
Gelet op het systeem van de wet dient er terughoudend te worden omgegaan met het aannemen van een uitzonderingssituatie. Hetgeen veroordeelde heeft aangevoerd is in het oordeel van de rechtbank niet voldoende voor het aannemen van een uitzonderingssituatie. Daarbij is van belang dat veroordeelde ten aanzien van twee strafbare feiten is veroordeeld en de Raad voor de Kinderbescherming in zijn rapportage over veroordeelde onverminderd zorgen heeft geuit. Voorts is het van belang dat de opgelegde taakstraf aan veroordeelde de uit jurisprudentie voortkomende rechtvaardigingsgrens (van 40 uren) voor het opnemen van het DNA-profiel in de DNA-databank overschrijdt. Tot slot is de rechtbank niet gebleken dat er geen gevaar voor herhaling van het plegen van strafbare feiten of recidive bestaat. Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank het bezwaarschrift ongegrond verklaren.

3.De beslissing

De rechtbank verklaart het bezwaar ongegrond.
Deze beslissing is op 11 maart 2024 gegeven door mr. J.C. Gillesse, rechter, in tegenwoordigheid van mr. D. van Spelde, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 maart 2024.
De griffier is niet in de gelegenheid deze beschikking mede te ondertekenen.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen deze beslissing staan geen rechtsmiddelen open.