In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 11 maart 2024 uitspraak gedaan over een bezwaarschrift van een veroordeelde tegen een bevel tot afname van celmateriaal voor DNA-onderzoek. De veroordeelde, die op 17 juli 2023 door de kinderrechter was veroordeeld voor diefstal in vereniging en openlijke geweldpleging, had een taakstraf van 60 uur opgelegd gekregen, waarvan 30 uur voorwaardelijk. De veroordeelde was van mening dat het afnemen van zijn DNA-profiel niet gerechtvaardigd was, gezien zijn leeftijd ten tijde van het delict (13 jaar) en de omstandigheden van de zaak. De rechtbank heeft de argumenten van de veroordeelde en zijn advocaat, mr. R. el Bellaj, in overweging genomen, maar oordeelde dat de wet vereist dat bij iedere veroordeelde celmateriaal wordt afgenomen, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn die dit rechtvaardigen. De officier van justitie, mr. C.P.G. Tax, stelde dat de eisen voor uitzondering streng zijn en dat de veroordeelde niet in aanmerking kwam voor een uitzondering, gezien de ernst van de feiten en de zorgen van de Raad voor de Kinderbescherming. De rechtbank concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die het afnemen van het DNA-profiel konden rechtvaardigen en verklaarde het bezwaarschrift ongegrond. De beslissing is genomen in het belang van de opsporing en vervolging van strafbare feiten.