ECLI:NL:RBZWB:2024:1812

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 maart 2024
Publicatiedatum
18 maart 2024
Zaaknummer
RK 23-021993
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing op klaagschrift ex artikel 552a Sv inzake inbeslagname van een personenauto

Op 11 maart 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant in Breda uitspraak gedaan in een zaak betreffende een klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering. Het klaagschrift was ingediend door klaagster, die de eigenaar is van een personenauto van het merk Audi, type A3, die in beslag was genomen in het kader van een strafvorderlijk onderzoek tegen beslagene. Klaagster stelde dat zij de auto niet had verkregen door een strafbaar feit en dat het belang van strafvordering zich niet verzet tegen teruggave van de auto aan haar. Tijdens de behandeling in raadkamer op 26 februari 2024 zijn de officier van justitie, klaagster en haar gemachtigd raadsman gehoord. Beslagene was niet verschenen, maar had aangegeven dat hij de auto terug wilde geven aan klaagster.

De rechtbank overwoog dat het klaagschrift ontvankelijk was en dat het onderzoek in raadkamer een summier karakter heeft. De rechtbank stelde vast dat klaagster de auto had aangeschaft zonder in het bezit te zijn van een rijbewijs en dat beslagene de auto feitelijk gebruikte. Bij de aanhouding van beslagene waren drugs en geld in de auto aangetroffen, wat leidde tot het vermoeden van criminele activiteiten. De rechtbank concludeerde dat klaagster niet redelijkerwijs als rechthebbende kon worden aangemerkt, omdat er onvoldoende bewijs was van eigendom en er aanwijzingen waren voor crimineel gebruik van de auto. Daarom verklaarde de rechtbank het klaagschrift ongegrond.

De beslissing werd genomen door mr. J.C. Gillesse, rechter, in tegenwoordigheid van mr. D. van Spelde, griffier. Tegen deze beslissing kan binnen veertien dagen beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Locatie Breda
rk.nummer: 23-021993
Beslissing op het klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering van:
in de zaak:
[beslagene]
geboren op [geboortedag] 1982 te [geboorteplaats]
woonplaats onbekend
hierna te noemen: beslagene
[klaagster]
wonende te [woonadres]
woonplaats kiezende ten kantore van mr. J.J.J. van Rijsbergen op het adres Parkstraat 10, 4818 SJ Breda
hierna te noemen: klaagster

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken:
  • de kennisgeving van inbeslagname op grond van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering (hierna te noemen: Sv), waaruit blijkt dat op 17 augustus 2023 in het strafvorderlijk onderzoek tegen [beslagene] in beslag is genomen: een personenauto van het Audi, type A3, kleur grijs, en voorzien van het [kenteken] (hierna te noemen: de personenauto);
  • het klaagschrift, ingediend op 31 augustus 2023 ter griffie van deze rechtbank ingevolge artikel 552a Sv;
  • het verweerschrift van de officier van justitie; en
  • de overige stukken uit het bijbehorende raadkamerdossier met voornoemd raadkamernummer.
Het klaagschrift is behandeld in raadkamer op 26 februari 2024. Gehoord zijn de officier van justitie, mr. C.P.G. Tax, klaagster, en mr. J.J.J. van Rijsbergen als gemachtigd raadsman van klaagster.
De (overige) belanghebbende (overeenkomstig artikel 552a lid 5 Sv), zijnde [beslagene] is behoorlijk opgeroepen, maar niet bij de behandeling van het klaagschrift verschenen.
Het klaagschrift strekt tot opheffing van het gelegde beslag met last tot teruggave aan klaagster Daartoe is aangevoerd dat onder een derde een personenauto van het merk Audi, type A3 met [kenteken] in beslag is genomen. Klaagster is de eigenaar van deze personenauto en heeft hiervan geen afstand gedaan. Evenmin heeft klaagster de personenauto door enig strafbaar feit verkregen of onttrokken aan een rechthebbende. Klaagster wordt bezwaard door de inbeslagneming en het voortduren daarvan, alsmede door het uitblijven van een last tot teruggave van de auto. Naar het oordeel van klaagster verzet het belang van strafvordering zich niet tegen de gevraagde teruggave, immers is klaagster geen verdachte in een eventuele strafzaak. Tevens is een verbeurdverklaring van de personenauto niet mogelijk omdat van artikel 33a lid 2 onder a van het Wetboek van Strafrecht geen sprake is is. Klaagster was geen inzittende op het moment van inbeslagname en kon ook niet vermoeden dat de bestuurder vermoedelijk een strafbaar feit met haar personenauto zou plegen.
In raadkamer heeft klaagster hieraan toegevoegd dat zij de personenauto had aangeschaft met de verwachting dat zij snel haar rijbewijs zou behalen. Door rugproblemen heeft dit tijdelijk stil gelegen, maar klaagster verwacht binnen nu en een maand haar rijbewijs te behalen.
De raadsman heeft hieraan toegevoegd dat beslagene de personenauto enkel van klaagster had geleend. Er was een vermoeden van een katvangersconstructie ontstaan door het aantreffen in het voertuig van sleutels en een boete op naam van [naam] . [naam] is een vriend van beslagene, klaagster had begrepen dat [naam] deze boete heeft gereden, maar had de personenauto enkel en alleen uitgeleend aan beslagene. Beslagene heeft daarnaast uitdrukkelijk aangegeven dat hij wenst dat de personenauto teruggaat naar klaagster omdat hij de oplopende kosten van wegenbelasting e.d. uiteindelijk aan klaagster zal moeten terugbetalen.
De officier van justitie refereert zich aan de schriftelijke conclusie van het Openbaar Ministerie en heeft in raadkamer hieraan toegevoegd dat de stand van zaken in de strafzaak van beslagene haar niet bekend is.

2.De beoordeling

De raadkamer van de rechtbank is bevoegd tot afdoening van het klaagschrift.
Het klaagschrift is tijdig ingediend en klaagster is ontvankelijk in het klaagschrift
Bij de beoordeling stelt de rechtbank voorop dat het onderzoek in raadkamer naar aanleiding van een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a Sv een summier karakter draagt. Dat betekent dat van de rechter niet kan worden gevergd ten gronde in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak of ontnemingsprocedure te treden.
De rechtbank overweegt over het klaagschrift tegen het strafvorderlijk beslag dat is gelegd op grond van artikel 94 Sv als volgt.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad sinds HR 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823, NJ 2010/654, r.o. 2.8 en 2.9, dient de rechter, in geval van een klaagschrift tegen een op grond van artikel 94 Sv gelegd beslag:
a. te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert, en zo neen,
b. de teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp te gelasten aan de beslagene, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van dat voorwerp moet worden beschouwd.
In dit laatste geval moet het klaagschrift van de beslagene ongegrond worden verklaard en kan, mits de hiervoor bedoelde ander zelf een klaagschrift heeft ingediend, de teruggave aan die rechthebbende worden gelast.
Het belang van strafvordering verzet zich tegen teruggave indien het veiligstellen van de belangen waarvoor artikel 94 Sv de inbeslagneming toelaat, het voortduren van het beslag nodig maakt. Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer de desbetreffende voorwerpen kunnen dienen om de waarheid aan de dag te brengen of om wederrechtelijk verkregen voordeel aan te tonen. Voorts verzet het door artikel 94 Sv beschermde belang van strafvordering zich tegen teruggave indien niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer van het voorwerp zal bevelen, al dan niet naar aanleiding van een afzonderlijke vordering daartoe als bedoeld in artikel 36b, eerste lid onder 4o, Sr in verbinding met artikel 552f Sv.
In deze zaak is het zo dat een ander dan degene tegen wie het strafvorderlijk onderzoek zich richt, stelt rechthebbende te zijn en zich beklaagt over de voortduring van het beslag en het uitblijven van een last tot teruggave. Daarom zal de rechtbank tevens acht slaan op het bepaalde in art. 33a, tweede lid aanhef en onder a, Sr, waarin staat dat voorwerpen die niet aan de veroordeelde toebehoren alleen verbeurd kunnen worden verklaard indien degene aan wie zij toebehoren bekend was met hun verkrijging door middel van het strafbare feit of met het gebruik of de bestemming in verband daarmede, dan wel die verkrijging, dat gebruik of die bestemming redelijkerwijs had kunnen vermoeden.
De rechtbank constateert dat uit het raadkamerdossier volgt dat klaagster de personenauto heeft aangeschaft toen zij nog niet in het bezit was van een rijbewijs en dat beslagene feitelijk gebruik maakte van de personenauto. Bij de aanhouding van beslagene zijn er drugs en geld in de personenauto aangetroffen en zijn er van de vorige eigenaar sleutels van diens woning en garagebox èn een boete op zijn naam gevonden. Dat laatste is een aanwijzing dat de vorige eigenaar nog gebruik maakte van het voertuig. Verder ontbreekt een koopovereenkomst of enig bewijs van betaling voor het voertuig.
Gelet op het voorgaande kan klaagster daarom niet redelijkerwijs als rechthebbende worden aangemerkt. Daaraan doet onvoldoende af dat zij rijlessen heeft gevolgd en een aantal maal de verzekering heeft voldaan. Nu er door het aantreffen van drugs en geld in de personenauto een vermoeden van dealersactiviteiten met gebruikmaking van het voertuig door beslagene is gerezen acht de rechtbank het niet hoogst onwaarschijnlijk dat de strafrechter later het beslag verbeurd zal verklaren.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het klaagschrift op grond van artikel 94 Sv gelegde beslag ongegrond verklaren.

3.De beslissing

De rechtbank verklaart het klaagschrift ongegrond.
Deze beslissing is op 11 maart 2024 gegeven door mr. J.C. Gillesse, rechter, in tegenwoordigheid van mr. D. van Spelde, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 maart 2024.
De griffier is niet in de gelegenheid deze beschikking mede te ondertekenen.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen deze beslissing kan door het Openbaar Ministerie binnen veertien dagen na dagtekening van deze beslissing en door de klager binnen veertien dagen na de betekening van deze beslissing
beroep in cassatieworden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden te 's-Gravenhage (artikel 552d lid 2 Wetboek van Strafvordering).