ECLI:NL:RBZWB:2024:1798

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 maart 2024
Publicatiedatum
18 maart 2024
Zaaknummer
RK 23-022600
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing op klaagschrift ex artikel 552a Sv inzake inbeslagname van geldbedrag in verband met witwasverdenking

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 11 maart 2024 uitspraak gedaan op een klaagschrift van een klager, die de opheffing van een beslag op een geldbedrag van € 7.500 verzocht. Het beslag was gelegd op 5 augustus 2023 door de politie, toen de klager samen met een vriend werd staande gehouden op weg naar Amsterdam. De klager stelde dat het geld zijn spaargeld betrof, legaal verkregen en bestemd voor een vakantie. Hij voerde aan dat de inbeslagname onterecht was, omdat er geen bewijs was van een strafbaar feit en dat zijn recht op een eerlijk proces was geschonden door een gebrek aan vertaling. De officier van justitie betwistte de teruggave van het geld, verwijzend naar een ANPR-hit op het voertuig van de klager en de verdenking van witwassen. De rechtbank oordeelde dat het belang van strafvordering niet langer het voortduren van het beslag vorderde, omdat er onvoldoende bewijs was dat het geld van criminele oorsprong was. De rechtbank verklaarde het klaagschrift gegrond en gelastte de teruggave van het geldbedrag aan de klager en zijn vriend, die als redelijkerwijs rechthebbende werd aangemerkt voor een deel van het bedrag.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Locatie Breda
rk.nummer: 23-022600
Beslissing op het klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering van:
[klager]
geboren op [geboortedag] 2002 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]
woonplaats kiezende ten kantore van mr. M.G. van Wijk op het adres Atoomweg 2, I627LE Hoorn
hierna te noemen: klager

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken:
  • de kennisgeving van inbeslagname op grond van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering (hierna te noemen: Sv), waaruit blijkt dat op 5 augustus 2023 onder klager in beslag is genomen: een geldbedrag ter hoogte van € 7.500 (hierna te noemen: het geldbedrag);
  • het klaagschrift, ingediend op 29 augustus 2023 ter griffie van deze rechtbank ingevolge artikel 552a Sv;
  • het verweerschrift van de officier van justitie; en
  • de overige stukken uit het bijbehorende raadkamerdossier met voornoemd raadkamernummer.
Het klaagschrift is behandeld in raadkamer op 26 februari 2024. Gehoord zijn de officier van justitie, mr. C.P.G. Taks en klager met bijstand van een beëdigd tolk Franse taal.
De raadsman van klager is behoorlijk opgeroepen, maar niet bij de behandeling van het klaagschrift verschenen.
Het klaagschrift strekt zich tot opheffing van het gelegde beslag met last tot teruggave aan klager. Hiertoe is aangevoerd dat onder klager op 5 augustus 2023 een geldbedrag ter hoogte van € 7.500 in beslag is genomen. Klager is samen met een goede vriend onderweg naar Amsterdam staande gehouden door de politie, de inbeslagname heeft plaatsgevonden zonder enige concrete aanwijzing van een strafbaar feit. Er zijn ernstige gebreken opgetreden tijdens het handelen van de politie waarbij het recht op een eerlijk proces als het recht van eigendom is geschonden. Hierbij is van belang dat het redelijk vermoeden van schuld ontbreekt, daarnaast was er sprake van een gebrek aan verdediging door de taalbarriere nu er geen tolk aan klager ter beschikking is gesteld. De onderbouwing van het beslag is onvoldoende, elke deugdelijke motivering ontbreekt. Het in beslag genomen geldbedrag betreft het spaargeld van klager en zijn vriend, dat volledig legaal is verkregen en bestemd was voor een luxe vakantie in Nederland. In raadkamer heeft klager hieraan toegevoegd dat van het inbeslaggenomen geldbedrag € 5.000 van hem was en € 2.500 van de vriend waarmee hij onderweg was naar Amsterdam. Daarbij voert klager aan dat die vriend de huurauto had geregeld. Over de herkomst van het geldbedrag verklaart klager dat hij maandelijks ongeveer € 1000 contant spaart. Over de komst naar Amsterdam verklaart klager dat hij een familielid van zijn bijrijder had afgezet op luchthaven Schiphol en het de bedoeling was om in Amsterdam te gaan winkelen en vrienden te gaan bezoeken. Ten aanzien van de brief inhoudende de gestelde termijn om de legale herkomst van het geld aan te tonen voert klager aan dat hij ondanks een vertaalpoging door de taalbarrière de inhoud van de brief niet begreep.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het geldbedrag niet aan klager terug gegeven moet worden. Hiertoe is aangevoerd dat op het voertuig waarmee klager is staandegehouden een ANPR-hit zat die inhield dat deze langs verschillende coffeeshops zou rijden ten behoeve van verkoop drugs in Frankrijk. Daarbij betrof het voertuig een hele dure auto waarin een doosje is aangetroffen met € 7.500 in contanten. Aan klager is gelegenheid gegeven om binnen 14 dagen de legale herkomst van het geldbedrag aan te tonen, maar klager heeft hier niet op gereageerd. Gelet op de witwasverdenking acht de officier van justitie het niet hoogst onwaarschijnlijk dat de strafrechter later oordelend een verbeurdverklaring van het geldbedrag zal uitspreken en dient het beslag te worden gehandhaafd.

2.De beoordeling

De raadkamer van de rechtbank is bevoegd tot afdoening van het klaagschrift.
Het klaagschrift is tijdig ingediend en klager is ontvankelijk in het klaagschrift.
Bij de beoordeling stelt de rechtbank voorop dat het onderzoek in raadkamer naar aanleiding van een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a Sv een summier karakter draagt. Dat betekent dat van de rechter niet kan worden gevergd ten gronde in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak of ontnemingsprocedure te treden.
De rechtbank overweegt over het klaagschrift tegen het strafvorderlijk beslag dat is gelegd op grond van artikel 94 Sv als volgt.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad sinds HR 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823, NJ 2010/654, r.o. 2.8 en 2.9, dient de rechter, in geval van een klaagschrift tegen een op grond van artikel 94 Sv gelegd beslag:
a. te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert, en zo neen,
b. de teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp te gelasten aan de beslagene, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van dat voorwerp moet worden beschouwd.
In dit laatste geval moet het klaagschrift van de beslagene ongegrond worden verklaard en kan, mits de hiervoor bedoelde ander zelf een klaagschrift heeft ingediend, de teruggave aan die rechthebbende worden gelast.
Het belang van strafvordering verzet zich tegen teruggave indien het veiligstellen van de belangen waarvoor artikel 94 Sv de inbeslagneming toelaat, het voortduren van het beslag nodig maakt. Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer de desbetreffende voorwerpen kunnen dienen om de waarheid aan de dag te brengen of om wederrechtelijk verkregen voordeel aan te tonen. Voorts verzet het door artikel 94 Sv beschermde belang van strafvordering zich tegen teruggave indien niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer van het voorwerp zal bevelen, al dan niet naar aanleiding van een afzonderlijke vordering daartoe als bedoeld in artikel 36b, eerste lid onder 4o, Sr in verbinding met artikel 552f Sv.
De rechtbank constateert dat uit het raadkamerdossier is gebleken dat op het voertuig waarmee klager samen met [rechthebbende] is staandegehouden een ANPR-hit zat dat het voertuig werd gebruikt om langs coffeeshops te rijden om drugs in te kopen ten behoeve van de verkoop in Frankrijk. In dit voertuig is er bij de staandehouding van klager een doosje aangetroffen met als inhoud een geldbedrag van € 7.500 in coupures van € 50,-.
Binnen het beperkte toetsingskader dat de rechtbank heeft acht de rechtbank het onder de huidige omstandigheden hoogst onwaarschijnlijk dat de strafrechter later oordelend over een witwasverdenking het geldbedrag verbeurd zal verklaren. Hierbij is van belang dat hoewel klager wisselend verklaart over de herkomst en de bestemming van het geld er geen drugs of verborgen ruimte in het voertuig zijn aangetroffen.
De rechtbank is daarom van oordeel dat het strafvorderlijk belang van het beslag ontbreekt en het beslag aan klager moet worden teruggegeven. Nu klager zelf heeft aangevoerd dat van het inbeslaggenomen geldbedrag € 2.500 aan [rechthebbende] toebehoort zal de rechtbank deze persoon voor dit bedrag aanmerken als de redelijkswijs rechthebbende.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het klaagschrift gericht tegen het op grond van artikel 94 Sv gelegde beslag gegrond verklaren en de teruggave van het geldbedrag aan klager en de redelijkerwijs rechthebbende gelasten.

3.De beslissing

De rechtbank het klaagschrift gegrond en:
  • gelast de teruggave van het geldbedrag ter hoogte van € 5.000 aan klager;
  • gelast de teruggave van het geldbedrag ter hoogte van € 2.500 aan de redelijkerwijs [rechthebbende] .
Deze beslissing is op 11 maart 2024 gegeven door mr. J.C. Gillesse, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M. van Grinsven, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 maart 2024.
De griffier is niet in de gelegenheid deze beschikking mede te ondertekenen.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen deze beslissing kan door het Openbaar Ministerie binnen veertien dagen na dagtekening van deze beslissing en door de klager binnen veertien dagen na de betekening van deze beslissing
beroep in cassatieworden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden te 's-Gravenhage (artikel 552d lid 2 Wetboek van Strafvordering).