Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[betrokkene]
Verloop van de procedure
Standpunten
0,27 (96/365x1).
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 februari 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete die aan betrokkene was opgelegd. Betrokkene had een boete ontvangen voor het parkeren op een vergunninghoudersplaats zonder de vereiste vergunning. De gedraging vond plaats op 1 maart 2022 te Breda. Betrokkene heeft tegen de opgelegde boete beroep aangetekend bij de officier van justitie, die het beroep ongegrond verklaarde. Hierop heeft betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter.
Tijdens de zitting op 19 februari 2024 was de zittingsvertegenwoordiger van de officier van justitie, mr. A. de Vreeze, aanwezig, terwijl betrokkene niet verscheen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedraging, het parkeren zonder vergunning, voldoende is aangetoond door de verklaring van de verbalisant. Betrokkene voerde aan dat de boete niet redelijk was, omdat zijn vergunningstijdvak op 28 februari 2022 was verlopen en hij direct na de beschikking een nieuwe vergunningsaanvraag had ingediend. De zittingsvertegenwoordiger verzocht om het beroep ongegrond te verklaren, maar erkende een schending van de hoorplicht en vroeg om een matiging van de boete met 25%.
De kantonrechter oordeelde dat de boete terecht was opgelegd, maar dat de schending van de hoorplicht door de officier van justitie aanleiding gaf om de beslissing te vernietigen. De kantonrechter verklaarde het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond en matigde de boete tot € 75,- plus € 9,- administratiekosten. Tevens werd de officier van justitie opgedragen het teveel betaalde bedrag van € 25,- aan betrokkene terug te betalen. Deze uitspraak is openbaar gedaan door mr. M.E.I. Beudeker, kantonrechter, en griffier X.L.C.M. van Sprundel.