Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[betrokkene]
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 februari 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. Betrokkene had een boete ontvangen voor het negeren van een rood verkeerslicht op de Allerheiligenweg te Breda op 4 augustus 2022. Betrokkene stelde dat het verkeerslicht niet naar behoren functioneerde en dat hij zich aan de verkeersregels had gehouden. Hij had meerdere klachten ingediend bij de gemeente Breda over de werking van de stoplichten, die volgens hem niet altijd goed functioneerden voor motorvoertuigen.
Tijdens de zitting heeft de zittingsvertegenwoordiger, mr. A. de Vreeze, het beroep ongegrond verklaard, maar verzocht om een matiging van de boete met 25% vanwege een schending van de hoorplicht. De kantonrechter oordeelde dat de gedraging waarvoor de boete was opgelegd, voldoende was vastgesteld en dat de boete terecht was opgelegd. Echter, de kantonrechter constateerde dat de officier van justitie betrokkene niet had gehoord, wat in strijd was met de wet. Dit leidde tot de conclusie dat het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond was.
De kantonrechter heeft de boete vervolgens gematigd tot € 187,50 plus administratiekosten en gelast dat het teveel betaalde bedrag van € 62,50 aan betrokkene werd terugbetaald. De uitspraak benadrukt het belang van het horen van de betrokkene in administratieve procedures en de gevolgen van het niet naleven van deze verplichting.