Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[betrokkene]
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 februari 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete die aan betrokkene was opgelegd. De boete was opgelegd omdat betrokkene voor zijn bromfiets niet de vereiste verzekering had afgesloten en in stand gehouden. De gedraging werd geconstateerd door het RDW op 3 mei 2022. Betrokkene heeft tegen de beslissing van de officier van justitie beroep ingesteld, nadat deze het beroep ongegrond had verklaard. Tijdens de zitting heeft betrokkene aangevoerd dat de boete niet redelijk was, omdat het voertuig al meer dan drie jaar niet in gebruik was en in een loods stond. Hij was niet op de hoogte dat het voertuig nog niet was uitgeschreven op het moment dat de verzekering stop werd gezet, en hij had veel post gemist door een verblijf in het buitenland. De zittingsvertegenwoordiger van de officier van justitie heeft het beroep ongegrond verklaard, maar verzocht om matiging van de boete vanwege een schending van de hoorplicht.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedraging voldoende is aangetoond en dat betrokkene de gedraging niet ontkent. De kantonrechter heeft echter ook geoordeeld dat de officier van justitie betrokkene niet in de gelegenheid heeft gesteld om te worden gehoord, wat in strijd is met de wet. Dit heeft geleid tot de vernietiging van de beslissing van de officier van justitie. De kantonrechter heeft de boete met 25% gematigd, waardoor de uiteindelijke boete € 277,50 plus administratiekosten bedraagt. De uitspraak is openbaar gedaan en betrokkene heeft de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen.