ECLI:NL:RBZWB:2024:1776

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 maart 2024
Publicatiedatum
15 maart 2024
Zaaknummer
AWB- 24_194 VV en AWB- 24_195
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep en verzoek om voorlopige voorziening inzake projectplan Herinrichting Kruispolder

Op 15 maart 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak tussen een verzoeker en het dagelijks bestuur van waterschap Scheldestromen. De zaak betreft een beroep tegen een beslissing op bezwaar van 24 november 2023, waarin het bezwaar van de verzoeker tegen het projectplan 'Herinrichting Kruispolder' niet-ontvankelijk werd verklaard. De verzoeker heeft daarnaast een verzoek om voorlopige voorziening ingediend. Tijdens de zitting op 1 maart 2024 was de verzoeker aanwezig, terwijl de verweerder werd vertegenwoordigd door mr. F. Smit en een andere vertegenwoordiger.

De voorzieningenrechter heeft de feiten en de juridische context van de zaak beoordeeld, waarbij de inwerkingtreding van de Omgevingswet op 1 januari 2024 een belangrijke rol speelde. De voorzieningenrechter oordeelde dat het oude recht van toepassing blijft op het projectplan, omdat het ontwerp voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage was gelegd. De verzoeker stelde dat hij belanghebbende was bij het projectplan, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat hij niet voldeed aan de criteria voor belanghebbendheid, omdat hij op een afstand van zes kilometer van het projectgebied woont en geen zicht heeft op de Kruispolder.

De voorzieningenrechter concludeerde dat de verzoeker geen gevolgen van enige betekenis ondervond van de maatregelen in de Kruispolder en dat zijn subjectieve belangen niet voldoende waren om als belanghebbende te worden aangemerkt. De voorzieningenrechter verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om voorlopige voorziening af. Er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenvergoeding. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen ontvingen een afschrift van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 24/194 en BRE 24/195
uitspraak van de voorzieningenrechter van 15 maart 2024 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [plaats 1] , verzoeker,

en

Het dagelijks bestuur van waterschap Scheldestromen.

Inleiding

Verzoeker heeft beroep ingesteld tegen een beslissing op bezwaar van verweerder van 24 november 2023 (bestreden besluit) over de vaststelling van het projectplan ‘Herinrichting Kruispolder’. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter daarnaast verzocht om een voorlopige voorziening.
Op 1 maart 2024 zijn het beroep en het verzoek in Middelburg op zitting behandeld. Verzoeker was daarbij aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. F. Smit en [naam 1] .

Beoordeling door de voorzieningenrechter

1. Wat zijn de feiten?

Verweerder wil de Kruispolder in de gemeente Hulst herinrichten om het watersysteem in de polder te verbeteren. De Kruispolder ligt ten oosten van Kloosterzande en wordt aan de noordzijde begrensd door de zeedijk langs de Westerschelde en aan de zuidzijde door de Boudeloosdijk en Kruispoldersedijk.
Ten behoeve van de herinrichting heeft verweerder op 6 juli 2023 een maatregelenpakket vastgesteld in de vorm van een projectplan op grond van artikel 5.4 van de Waterwet (primair besluit).
Op 30 augustus 2023 heeft verzoeker bezwaar gemaakt tegen het projectplan.
Bij bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van verzoeker niet-ontvankelijk verklaard, omdat verzoeker volgens verweerder niet aangemerkt kan worden als belanghebbende bij het projectplan.
Op 4 januari 2024 heeft verzoeker daar beroep tegen ingesteld en heeft hij de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening.

2. Heeft de inwerkingtreding van de Omgevingswet gevolgen voor het projectbesluit?

Het projectbesluit is gebaseerd op artikel 5.4 van de Waterwet. Die wet is vervallen als gevolg van de inwerkingtreding van de Omgevingswet op 1 januari 2024. Uit artikel 4.62, tweede lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijkt dat het oude recht van toepassing blijft op een niet onherroepelijk projectplan, wanneer een ontwerp daarvan voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd. Gelet daarop is het oude recht op dit projectplan van toepassing. Het oude recht omvat ook de Crisis- en herstelwet (Chw) die op projectbesluiten van toepassing is. [1] Op het moment dat het projectplan onherroepelijk wordt, geldt het projectplan als een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 5.3 van de Omgevingswet.

3. Wat is de omvang van het geding?

Ter beoordeling ligt aan de voorzieningenrechter voor een beslissing op bezwaar waarin het bezwaar van verzoeker tegen het projectplan niet-ontvankelijk is verklaard. Gelet daarop kan de voorzieningenrechter uitsluitend beoordelen of verweerder het bezwaar van verzoeker terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard en meer specifiek of verzoeker kan worden aangemerkt als belanghebbende bij het projectplan. De inhoudelijke gronden die verzoeker in zijn verzoek- en beroepschrift en ook ter zitting heeft aangevoerd tegen het projectbesluit, vallen buiten de omvang van dit geding.

4. Wat is het oordeel van de voorzieningenrechter?

4.1
De voorzieningenrechter is van oordeel dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de hoofdzaak en doet daarom op grond van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet alleen uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening, maar ook op het beroep.
4.2
Tussen partijen is in geschil of verzoeker aangemerkt kan worden als belanghebbende bij het projectbesluit als bedoeld in artikel 1:2 van de Awb. Onder belanghebbende wordt in die bepaling verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Om als belanghebbende bij een besluit te kunnen worden aangemerkt, dient een natuurlijk persoon een voldoende objectief en actueel, eigen en persoonlijk belang te hebben dat hem in voldoende mate onderscheidt van anderen en dat rechtstreeks wordt geraakt door het bestreden besluit. [2]
4.3
In het bestreden besluit heeft verweerder besloten dat verzoeker niet kan worden aangemerkt als belanghebbende bij het projectbesluit. Verzoeker heeft volgens verweerder een subjectief belang, omdat zijn belang bij de uitvoering van het projectplan enkel zijn persoonlijke beleving treft. Daarnaast heeft verzoeker geen persoonlijk belang bij het projectplan, omdat hij op een afstand van zes kilometer van het projectgebied woont en daar geen zicht op heeft.
4.4
Verzoeker heeft aangevoerd dat hij belanghebbende is bij het projectplan. Hij heeft een verblijfplaats in de Kruispolder en is [functie 1] in de Kruispolder. Daarnaast is hij ‘ [functie 2] ’ en heeft hij een rol als ‘ [functie 3] ’. De criteria ‘zicht op’ en ‘afstand tot’ zijn in het geval van de vernietiging van cultuurhistorie, landschap en natuur niet aan de orde, omdat het onmogelijk is een woning te hebben met zicht op de kweekrestanten. Hij heeft een objectief belang, omdat als objectief feit vaststaat dat de overstromingsgeulen op de cultuurhistorische kaart zijn aangeduid met de cultuurhistorische waarde “zeer hoog”. Volgens verzoeker is sprake van Zeeuws werelderfgoed-vernietiging, waar hij een objectief oordeel over uitspreekt. Daarnaast stelt hij een actueel belang te hebben, omdat zijn activiteiten als [functie 1] als gevolg van de vernietiging van de cultuurhistorische kreekrestanten aanzienlijk zullen worden geschaad. Verzoeker heeft daaraan toegevoegd dat zijn bezwaar in strijd met het gelijkheidsbeginsel niet-ontvankelijk is verklaard, omdat een particulier ( [naam 2] ) uit het op een grotere afstand gelegen [plaats 2] wel als belanghebbende is aangemerkt.
4.5
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder het bezwaar niet-ontvankelijk kunnen verklaren, omdat verzoeker niet kan worden aangemerkt als belanghebbende bij het projectbesluit. Wie rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van een activiteit die het besluit toestaat, is in beginsel belanghebbende bij dat besluit. Het criterium "gevolgen van enige betekenis" van de activiteit is een correctie op dit uitgangspunt. Zonder gevolgen van enige betekenis heeft iemand geen persoonlijk belang bij het besluit. Hij onderscheidt zich dan onvoldoende van anderen. Om te bepalen of er gevolgen van enige betekenis voor de woon-, leef- of bedrijfssituatie van iemand zijn, wordt in vaste rechtspraak van de ABRvS [3] gekeken naar de factoren afstand tot, zicht op, planologische uitstraling van en milieugevolgen (onder andere geur, geluid, licht, trilling, emissie, risico) van de activiteit die het besluit toestaat. Die factoren worden zo nodig in onderlinge samenhang bekeken. Ook de aard, intensiteit en frequentie van de feitelijke gevolgen kunnen van belang zijn.
De voorzieningenrechter stelt vast dat tussen de woning van verzoeker en de Kruispolder een afstand van vijf à zes kilometer is gelegen. Gelet op die afstand heeft verzoeker geen zicht op de Kruispolder en acht de voorzieningenrechter niet aannemelijk dat verzoeker gevolgen van enige betekenis ondervindt van de maatregelen die in de Kruispolder worden getroffen. [4] De voorzieningenrechter heeft daarbij ook in aanmerking genomen dat verzoeker ter zitting heeft toegelicht dat hij geen grond in de Kruispolder in eigendom heeft. Verzoeker heeft gesteld dat hij in de Kruispolder een verblijfplaats heeft. Ter zitting heeft verzoeker aangegeven dat hij regelmatig in de Kruispolder fietst en verblijft. Dit verblijf kan echter niet gelijkgesteld worden met het hebben van woonplaats of eigendom in of zeer nabij de polder. Daarnaast blijkt uit vaste rechtspraak van de ABRvS [5] dat een louter subjectief gevoel van sterke betrokkenheid bij een besluit ook onvoldoende is om te kunnen spreken van een rechtstreeks bij het besluit betrokken belang. De zuiver principiële belangen van eiser bij bescherming van het landschap, de cultuurhistorie en de natuur kunnen daarom niet leiden tot belanghebbendheid.
4.6
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft het college ook niet in strijd met het gelijkheidsbeginsel vastgesteld dat verzoeker niet aangemerkt kan worden als belanghebbende bij het projectbesluit. De voorzieningenrechter is niet gebleken van juridisch relevante gelijke gevallen die ongelijk zijn behandeld. Verweerder heeft in het verweerschrift en ter zitting toegelicht dat [naam 2] een deskundige is die bij de voorbereiding van het projectplan is geraadpleegd. [naam 2] heeft anders dan verzoeker geen bezwaarschrift ingediend en is dus niet in het kader van een bezwaarprocedure als belanghebbende aangemerkt door verweerder.
5. Wat is de conclusie?
5.1
De voorzieningenrechter zal het beroep ongegrond verklaren. Gelet daarop ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening en zal het daartoe strekkende verzoek worden afgewezen.
5.2
Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

De beslissing

De voorzieningenrechter:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, in aanwezigheid van mr. N. van Asten, griffier, op 15 maart 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

1.Artikel 1.1, eerste lid, onder a, van de Chw in samenhang met artikel 7.3 van bijlage 1 bij de Chw.
2.Artikel 1:2, eerste lid, van de Awb.
3.ABRvS 14 februari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1087, r.o. 4.2.
4.ABRvS 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1909, r.o. 5.3, waarin gevolgen van enige betekenis niet aannemelijk werden geacht bij een afstand van 625 meter.
5.ABRvS 19 mei 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1064, r.o. 7.3.