Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[betrokkene] B.V.
Verloop van de procedure
Standpunten
Overwegingen
Beslissing
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om proceskostenvergoeding af.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 februari 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. De betrokkene, een B.V., had een administratieve sanctie opgelegd gekregen voor het niet gebruiken van de rijbaan als (snor)fietser in het Park Valkenberg te Breda op 29 januari 2022. De betrokkene heeft beroep ingesteld bij de officier van justitie, die het beroep niet-ontvankelijk verklaarde omdat het te laat was ingediend. De gemachtigde van de betrokkene, mr. M. Lagas, heeft vervolgens beroep ingesteld bij de kantonrechter.
Tijdens de zitting op 19 februari 2024 is de zaak behandeld, maar de betrokkene en zijn gemachtigde waren niet aanwezig. De kantonrechter heeft de standpunten van de officier van justitie, vertegenwoordigd door mr. A. de Vreeze, gehoord. De officier van justitie stelde dat het beroep ongegrond was omdat het niet tijdig was ingesteld en dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was. De kantonrechter heeft overwogen dat de termijn voor het instellen van beroep bij de officier van justitie op 30 maart 2022 eindigde, maar dat het beroepschrift pas op 11 mei 2022 was ontvangen.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de betrokkene niet aannemelijk heeft gemaakt dat er bijzondere omstandigheden waren die de termijnoverschrijding zouden rechtvaardigen. Daarom heeft de kantonrechter geoordeeld dat de officier van justitie het beroep terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. De beslissing van de kantonrechter was om het beroep ongegrond te verklaren en het verzoek om proceskostenvergoeding af te wijzen. De uitspraak is openbaar uitgesproken en de betrokkene heeft de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.