ECLI:NL:GHARL:2022:10093

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 november 2022
Publicatiedatum
23 november 2022
Zaaknummer
Wahv 200.293.290/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursstrafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. van Schuijlenburg
  • A. Beswerda
  • J. Wijma
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toezending van Mulderboetes via het CJIB Businessportaal en de rechtsgeldigheid van elektronische verzending

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 23 november 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv). De zaak betreft de digitale toezending van Mulderboetes aan een leasemaatschappij via het CJIB Businessportaal. De betrokkene, een leasemaatschappij, had bezwaar gemaakt tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Overijssel, die de betrokkene niet-ontvankelijk had verklaard in zijn beroep omdat het beroepschrift te laat was ingediend. Het hof heeft in een tussenarrest van 31 mei 2022 overwogen dat de kantonrechter niet bevoegd was om op het beroep van de betrokkene te beslissen en heeft de zaak verwezen naar de meervoudige kamer.

Het hof heeft vervolgens de vraag behandeld of de inleidende beschikking op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt en of de beroepstermijn is aangevangen. De advocaat-generaal heeft bevestigd dat de inleidende beschikking op 10 maart 2020 digitaal is aangeleverd via het Businessportaal, en dat de betrokkene expliciet had aangegeven alleen elektronisch bereikbaar te zijn. Het hof heeft vastgesteld dat de inleidende beschikking op de juiste wijze is bekendgemaakt, en dat de beroepstermijn op 28 april 2020 eindigde. Aangezien het beroep op 9 juni 2020 is ingesteld, was dit niet tijdig.

Het hof heeft de beslissing van de kantonrechter vernietigd en het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie ongegrond verklaard. De betrokkene is niet in het gelijk gesteld, en er is geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding. Het hof benadrukt dat elektronische verzending van beschikkingen mogelijk is, mits aan de voorwaarden van de Algemene wet bestuursrecht wordt voldaan.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

zittingsplaats Leeuwarden
Zaaknummer
: Wahv 200.293.290/01
CJIB-nummer
: 232318777
Uitspraak d.d.
: 23 november 2022
Arrestop het hoger beroep inzake de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Overijssel van 28 januari 2021, betreffende

[de betrokkene] N.V. (hierna: de betrokkene),

gevestigd te [vestigingsplaats] .
De gemachtigde van de betrokkene is mr. M. Lagas, kantoorhoudende te Amsterdam.

Het tussenarrest

De inhoud van het tussenarrest van 31 mei 2022 wordt hier overgenomen.

Het verdere procesverloop

De advocaat-generaal heeft de in het tussenarrest gevraagde informatie toegestuurd. De informatie is (in kopie) door gestuurd aan de gemachtigde van de betrokkene.
De gemachtigde van de betrokkene heeft daarop gereageerd. Dit is in afschrift aan de advocaat-generaal toegezonden.
De enkelvoudige kamer heeft de zaak verwezen naar de meervoudige kamer.

De beoordeling

1. Gelet op de inhoud van het tussenarrest, waarin onder meer is overwogen dat de kantonrechter (van de rechtbank Overijssel) niet bevoegd was op het beroep van de betrokkene te beslissen, zal het hof de beslissing van de kantonrechter vernietigen.
2. De officier van justitie heeft het beroep van de betrokkene tegen de inleidende beschikking niet-ontvankelijk verklaard omdat het beroepschrift te laat is ingediend.
3. Het hof ziet zich voor de vraag gesteld of de inleidende beschikking in deze zaak op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt en of, gelet op artikel 6:8, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), de beroepstermijn is aangevangen.
4. Daartoe heeft het hof in het tussenarrest aangegeven in het bijzonder antwoord te willen hebben op de vragen of inleidende beschikkingen voor de betrokkenen als deze (leasemaatschappijen) via een portal beschikbaar worden gesteld, zo ja, hoe het verzendproces in dat geval is ingericht, in het bijzonder of de inleidende beschikking dan niet per post wordt verstuurd, of en zo ja op welke wijze dit uit het zaakoverzicht kan worden afgeleid en hoe de inleidende beschikking in deze zaak bekend is gemaakt.
5. De advocaat-generaal heeft de gestelde vragen als volgt beantwoord.
a. Is de beschikking in dit geval via het businessportaal beschikbaar gesteld?
De initiële beschikking is op 10 maart 2020 digitaal aangeleverd via het Businessportaal.
b. Worden inleidende beschikkingen voor de betrokkenen als deze (leasemaatschappijen) via een portaal beschikbaar gesteld?
De inleidende beschikkingen kunnen voor een specifieke groep betrokkenen (zoals bedrijven met een wagenpark) beschikbaar worden gesteld in het Businessportaal. Het Businessportaal is een portaal waarmee het CJIB verschillende diensten aanbiedt. Het Businessportaal is bedoeld voor niet natuurlijke personen (organisaties) die in aanmerking komen voor één van de diensten die het CJIB aanbiedt. Door middel van E-Herkenning kan de gebruiker inloggen op het Businessportaal. In het portaal wordt op basis hiervan gecontroleerd voor welke diensten de gebruiker is geautoriseerd op basis van rollen en permissies. De diensten die van toepassing zijn voor de gebruiker zijn vervolgens benaderbaar. Het Businessportaal wordt ook gebruikt door leasemaatschappijen. Indien een leasemaatschappij gebruikt wenst te maken van het Businessportaal dan kan deze hiertoe een overeenkomst (werkafspraak) met het CJIB sluiten. Na het aangaan van de overeenkomst kan de leasemaatschappij gebruik maken van het Businessportaal van het CJIB met het aangaan van deze overeenkomst wordt uitdrukkelijk overeengekomen dat het CJIB de initiële beschikking alsmede de eerste aanmaning, enkel op elektronische wijze zal verzenden. [de betrokkene] heeft, middels de op 21 juli 2011 getekende werkafspraak, eveneens uitdrukkelijk aangegeven dat hij de initiële beschikkingen alleen elektronisch wil ontvangen, zie bijlage.
c. Zo ja, hoe is het verzendproces in dat geval ingericht?
Na het aangaan van de overeenkomst (zie antwoord op vraag 2) kan de leasemaatschappij gebruik maken van het Businessportaal van het CJIB. Via de mail wordt door het CJIB een notificatie gestuurd naar het i.c. door [de betrokkene] opgegeven mailadres(sen), dat er bestanden klaar staan. [de betrokkene] kan daarna de beschikkingen, dan wel aanmaningen, via de dienst bestandsuitwisseling op het Businessportaal downloaden. Zoals staat vermeld in de werkafspraken worden de inleidende beschikkingen en aanmaningen conform bovenstaande werkwijze verzonden. Indien er sprake is van een tweede aanmaning dan zal naast elektronische verzending de verzending eveneens per post plaatsvinden. In de bij het antwoord op de tweede vraag bijgevoegde getekende versie van de werkafspraken is het bovenstaande uiteengezet.
d. Wordt de inleidende beschikking dan niet per post verstuurd?
Nee, de inleidende beschikking wordt enkel elektronisch en derhalve niet per post verstuurd. Zie ook het antwoord onder 2 en 3.
e. Hoe kan uit het zaakoverzicht worden afgeleid of de inleidende beschikking via het Businessportaal en/of per post beschikbaar is gesteld?
Uit een zaakoverzicht kan niet worden afgeleid op welke wijze de inleidende beschikking dan wel de aanmaning is verzonden. Alleen de verzending staat vermeld in het zaakoverzicht. Digitaal aanleveren en downloaden heeft een controlemoment in de logging. Via ‘beheer bestandsuitwisseling’ kan het CJIB de datum van de download zien.
6. De advocaat-generaal heeft de namens het CJIB en [de betrokkene] N.V. ondertekende ‘Werkafspraak elektronische aanlevering initiële beschikkingen en aanmaningen’ toegestuurd.
7. Daarnaast heeft de advocaat-generaal opgemerkt dat de Wahv zich niet expliciet uit laat over de wijze van verzending van de beschikking. Een verzending per post is niet voorgeschreven. Ook de term ‘woonhuis’ die wordt gehanteerd in de Wahv moet niet restrictief worden uitgelegd. Hieronder kan eveneens een vestigingsadres, correspondentieadres of een postbusadres vallen. Bovendien kunnen de beoogde doelen van artikel 4 van de Wahv - (tijdige) ontvangst van de beschikking en mogelijkheid tot indienen van een beroepschrift - ook via de elektronische weg worden gerealiseerd. Verder wijst de advocaat-generaal op de artikelen 2:13 en 2:14 van de Awb. Opgemerkt wordt dat de Wahv elektronisch berichtenverkeer niet expliciet uitsluit en dat de vormvoorschriften niet onverenigbaar zijn met een elektronische werkwijze. Indien en voor zover verzending per brief aan het woonadres zou zijn voorgeschreven kan daarvoor dus de elektronische verzending in de plaats komen. Artikel 2:14, eerste lid van de Awb stelt hierbij als enige voorwaarde dat de betrokkene expliciet aangeeft op deze elektronische wijze bereikbaar te willen zijn en hier wordt via het Businessportaal van het CJIB aan voldaan.
8. De gemachtigde stelt zich, onder verwijzing naar artikel 4, tweede lid, en artikel 1 van de Wahv op het standpunt dat de inleidende beschikking slechts op de voorgeschreven wijze kan worden bekendgemaakt door toezending daarvan aan het adres dat de betrokkene heeft opgegeven of op het adres van de kentekenhouder. Dat de Wahv elektronisch berichtenverkeer niet expliciet uitsluit, maakt niet dat vormvoorschriften uit de Wahv zich niet tegen elektronische verzending van de beschikking verzetten. Daarbij wordt erop gewezen dat uit artikel 4 van de Wahv volgt dat de beschikking slechts per brief kan worden verzonden en dat de meeste invorderingsmaatregelen uit de Wahv, zoals buitengebruikstelling van het voertuig of gijzeling, niet elektronisch kunnen worden medegedeeld. Daarnaast stelt de gemachtigde dat geen sprake is van (elektronische) verzending van de beschikking door het Businessportaal van het CJIB. De beschikking wordt slechts beschikbaar gesteld in de digitale omgeving van het CJIB van waaruit de betrokkene zelf de beschikking moet downloaden. Ook betwist de gemachtigde dat door het CJIB een e-mail of notificatie aan de betrokkene wordt verzonden waarin deze erop wordt geattendeerd dat er (nieuwe) bestanden voor hem klaar staan. Het is namelijk aan de betrokkene zelf om de digitale omgeving van het Businessportaal of de FTPS-server in de gaten te houden of er poststukken beschikbaar zijn gesteld.
Het oordeel van het hof
9. Artikel 4, tweede lid, van de Wahv luidt als volgt:
"De bekendmaking van de beschikking geschiedt binnen vier maanden nadat de gedraging heeft plaatsgevonden, door toezending van de beschikking aan het adres dat betrokkene heeft opgegeven. Indien dat niet mogelijk is en de gedraging heeft plaatsgevonden met of door middel van een motorrijtuig waarvoor een kenteken is opgegeven, dient de bekendmaking van de beschikking binnen vier maanden nadat de naam en het adres van de kentekenhouder van dat motorrijtuig bekend zijn te geschieden, door toezending van de beschikking aan dat adres, met dien verstande dat de bekendmaking van de beschikking geschiedt uiterlijk binnen vijf jaar nadat de gedraging heeft plaatsgevonden. Indien de brief onbestelbaar blijkt te zijn, wordt de beschikking gezonden naar het in de basisregistratie personen vermelde adres, tenzij dit hetzelfde is als hetgeen is opgenomen in het kentekenregister. Indien de brief ook op het in de basisregistratie personen opgenomen adres onbestelbaar blijkt te zijn, wordt de beschikking geacht aan de betrokkene bekend te zijn."
10. De wetgever heeft bij de in de artikel 4, tweede lid, van de Wahv bepaalde toezending voor ogen gehad het toezenden van een schriftelijk stuk per post. Uit de tekst van deze bepaling noch de totstandkomingsgeschiedenis daarvan kan worden afgeleid dat de wetgever onder toezending van de beschikking ook elektronische toezending begrijpt.
11. Afdeling 2.3 van de Awb bevat bepalingen die betrekking hebben op verkeer langs elektronische weg.
12. Artikel 2:13, eerste lid, van de Awb bepaalt dat in het verkeer tussen burgers en bestuursorganen een bericht elektronisch kan worden verzonden, mits de bepalingen van deze afdeling in acht worden genomen.
13. Artikel 2:13, tweede lid, van de Awb bepaalt dat het eerste lid niet geldt indien:
a. dit bij of krachtens wettelijk voorschrift is bepaald, of;
b. een vormvoorschrift zich tegen elektronische verzending verzet.
14. Artikel 2:14, eerste lid, van de Awb luidt als volgt: Een bestuursorgaan kan een bericht dat tot een of meer geadresseerden is gericht, elektronisch verzenden voor zover de geadresseerde kenbaar heeft gemaakt dat hij langs deze weg voldoende bereikbaar is.
15. In de Memorie van toelichting (Tweede Kamer, vergaderjaar 2001–2002, 28 483, nr. 3, bladzijde 34) is het volgende opgemerkt:
"De benadering van dit wetsvoorstel is dat in beginsel de elektronische weg kan worden bewandeld, mits de voorwaarden van afdeling 2.3 in acht worden genomen. Deze benadering brengt met zich dat voorschriften in bijzondere wetgeving, die bijvoorbeeld conventionele wijzen van verzending, kennisgeving in een blad of terinzagelegging voorschrijven, in beginsel niet behoeven te worden aangepast.
Slechts indien een uitzondering op deze hoofdregel moet worden gemaakt, namelijk voor zover het elektronisch verkeer niet functioneel equivalent is – met andere woorden: voor zover elektronisch verkeer geen volwaardig alternatief is – dient de bijzondere wet te worden gewijzigd, in die zin dat tot uitdrukking dient te worden gebracht dat uitsluitend de conventionele weg is toegestaan."
16. Het hof stelt vast dat niet bij of krachtens wettelijk voorschrift is bepaald dat artikel 2:13, eerste lid, van de Awb niet geldt ten aanzien van inleidende beschikkingen op grond van de Wahv. Evenmin is sprake van een vormvoorschrift dat zich tegen elektronische verzending van de inleidende beschikking verzet. Dat artikel 4, tweede lid, van de Wahv, zoals de gemachtigde terecht opmerkt, uitgaat van een conventionele wijze van verzending van de inleidende beschikking, maakt niet dat deze bepaling zich verzet tegen elektronische verzending daarvan. Gelet hierop kan - en in zoverre komt het hof terug op zijn arrest van 22 juli 2019, ECLI:NL:GHARL:2019:5956 - de inleidende beschikking op grond van de Wahv ook bekend worden gemaakt door elektronische verzending, mits is voldaan aan de bepalingen van afdeling 2.3 van de Awb.
17. Aan die bepalingen is voldaan. Op grond van de door de advocaat-generaal verstrekte informatie moet worden vastgesteld dat de inleidende beschikking op 10 maart 2020 elektronisch is verzonden naar de betrokkene door aanlevering van het bestand aan het Businessportaal, overeenkomstig de wijze waarop de betrokkene kenbaar heeft gemaakt dat zij voldoende bereikbaar is.
18. Gelet hierop is de inleidende beschikking op 10 maart 2020 op de voorgeschreven wijze bekendgemaakt. In het zaakoverzicht is als datum actief van de inleidende beschikking vermeld 16 maart 2020. Het is het hof ambtshalve bekend dat de datum actief in procedures op grond van de Wahv wordt gehanteerd als de datum waarop de beschikking bekend is gemaakt. Het hof zal in dit geval daarvan ook uitgaan.
19. Tegen de inleidende beschikking kan binnen zes weken beroep worden ingesteld. Dat volgt uit artikel 6, eerste lid, van de Wahv en de artikelen 3:41, 6:7 en 6:8 van de Awb. De termijn voor het instellen van beroep begint op de dag die volgt op de dag waarop de beschikking op de voorgeschreven wijze is bekend gemaakt. De beroepstermijn eindigde dus, met in achtneming van de Algemene termijnenwet, op 28 april 2020. Op 9 juni 2020 is via het Digitaal Loket Verkeer beroep ingesteld. Het beroep is dan ook niet tijdig ingesteld. Er is niet gebleken dat dit verschoonbaar is. De officier van justitie heeft juist beslist. Het hof zal het beroep tegen die beslissing daarom ongegrond verklaren.
20. De betrokkene is niet in het gelijk gesteld. Er bestaat daarom geen aanleiding tot het toekennen van een proceskostenvergoeding.
De beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt de beslissing van de kantonrechter;
verklaart het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie ongegrond;
wijst het verzoek om vergoeding van proceskosten af.
Dit arrest is gewezen door mrs. Van Schuijlenburg, Beswerda en Wijma, in tegenwoordigheid van Swart als griffier, en op een openbare zitting uitgesproken.