In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 maart 2024, wordt de zaak behandeld van de erven van [erflater] die in beroep zijn gegaan tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst. De inspecteur had aan [erflater] voor de jaren 2017 en 2018 aanslagen in de inkomstenbelasting opgelegd, berekend op een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van respectievelijk € 32.054 en € 56.969. De rechtbank beoordeelt of de aanslagen terecht zijn opgelegd en of de vereiste aangiften zijn gedaan. De rechtbank concludeert dat de vereiste aangiften niet zijn gedaan, wat leidt tot omkering en verzwaring van de bewijslast. De rechtbank oordeelt dat de aanslagen terecht zijn opgelegd en dat de door belanghebbende aangevoerde gronden niet slagen. De beroepen worden ongegrond verklaard, en belanghebbende krijgt geen griffierecht terug of vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.