Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[betrokkene] B.V.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 februari 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete die aan betrokkene was opgelegd. De boete was opgelegd voor het stilstaan op het trottoir, wat volgens de wet niet is toegestaan. Betrokkene, een B.V., had beroep aangetekend tegen de beslissing van de officier van justitie, die het beroep ongegrond had verklaard. Tijdens de zitting was de betrokkene niet aanwezig, maar de zittingsvertegenwoordiger van de officier van justitie, mr. A. de Vreeze, was wel aanwezig.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedraging waarvoor de boete was opgelegd, inderdaad had plaatsgevonden. Betrokkene had aangevoerd dat de boete niet redelijk was gezien de omstandigheden, zoals het gebrek aan parkeermogelijkheden in de straat. De zittingsvertegenwoordiger heeft echter betoogd dat het parkeren op het trottoir nooit is toegestaan, ook niet voor laden en lossen. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de boete terecht was opgelegd, maar dat er sprake was van een schending van de hoorplicht, omdat betrokkene niet was gehoord door de officier van justitie.
Hierdoor heeft de kantonrechter het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond verklaard en deze vernietigd. Tevens is de boete gematigd met 25% vanwege de schending van de hoorplicht, en verder verlaagd tot € 50,-. De officier van justitie is opgedragen het teveel betaalde bedrag aan betrokkene terug te betalen. De uitspraak is openbaar gedaan en er is geen mogelijkheid tot hoger beroep.