ECLI:NL:RBZWB:2024:1709
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de WOZ-waarde van een woning en de aanslag onroerendezaakbelastingen
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 13 maart 2024, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van Belastingsamenwerking West-Brabant beoordeeld. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak, een appartement, vastgesteld op € 379.000 per 1 januari 2021, en had een aanslag in de onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2022 opgelegd. De belanghebbende, eigenaar van het appartement, heeft bezwaar gemaakt tegen deze waardevaststelling en stelt dat de waarde maximaal € 367.000 zou moeten zijn. De rechtbank behandelt de argumenten van de belanghebbende en de heffingsambtenaar, waarbij de heffingsambtenaar stelt dat de waarde correct is vastgesteld op basis van vergelijkingsobjecten.
De rechtbank concludeert dat het beroep van de belanghebbende ongegrond is. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar voldoende heeft aangetoond dat de WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld en dat de referentiewoningen voldoende vergelijkbaar zijn. De rechtbank wijst erop dat de heffingsambtenaar de juiste procedures heeft gevolgd en dat er geen schending van artikel 40 van de Wet WOZ heeft plaatsgevonden. De rechtbank bevestigt dat de waarde van de woning voor het belastingjaar 2022 niet te hoog is vastgesteld en dat de aanslag OZB gehandhaafd blijft. De belanghebbende krijgt geen vergoeding van griffierecht of proceskosten.