ECLI:NL:RBZWB:2024:1682

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 maart 2024
Publicatiedatum
13 maart 2024
Zaaknummer
02-224273-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in brandstichtingzaak door onvoldoende bewijs en betrouwbaarheid van getuigenverklaring

Op 13 maart 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van brandstichting in zijn woning op 5 september 2023. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken wegens onvoldoende wettig en overtuigend bewijs. De zaak werd behandeld op de zitting van 28 februari 2024, waar de officier van justitie en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De officier van justitie meende dat de verdachte de brand had aangestoken, gesteund door de verklaring van getuige [getuige 1], die had verklaard dat de verdachte benzine in de woning had gesprenkeld. De verdediging betwistte deze verklaring en voerde aan dat de tijdlijn van de gebeurtenissen niet klopte.

De rechtbank heeft de verklaringen van getuige [getuige 1] als onvoldoende betrouwbaar beoordeeld. Er waren onregelmatigheden in de tijdlijn en de verklaringen van andere getuigen, zoals [getuige 2], ondersteunden de stelling van de verdachte dat hij niet in de woning was op het moment van de brand. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte als dader aan te wijzen. De benadeelde partij, [getuige 1], die schadevergoeding vorderde, werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering, aangezien de verdachte was vrijgesproken van het tenlastegelegde feit. De rechtbank heeft de kosten van de benadeelde partij toegewezen aan de verdachte, die tot nu toe op nihil zijn begroot.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02-224273-23
vonnis van de meervoudige kamer van 13 maart 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1964 te [geboorteplaats] ( [land] ),
ingeschreven op het [woonadres] ,
raadsman mr. M.R.J. Schönfeld, advocaat te Breda.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 28 februari 2024, waarbij de officier van justitie mr. Y.E.Y. Vermeulen en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat hij op 5 september 2023 brand heeft gesticht in zijn woning en dat daardoor:
  • gevaar ontstond voor die woning en de woningen in de buurt ervan,
  • levensgevaar bestond voor de bewoners van die woning en van de woningen in de buurt ervan,
  • gevaar voor zwaar lichamelijk letsel bestond voor de bewoners van die woning en van de woningen in de buurt ervan.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het feit heeft begaan. De bevindingen van het forensisch onderzoek, meer specifiek de plaatsen waar ontbrandbare stoffen zijn aangetroffen, komen overeen met de verklaring van [getuige 1] . Zij heeft 112 gebeld en aangekondigd dat verdachte bezig was benzine in de woning te sprenkelen, terwijl zij naar de woning van een vriendin liep. Deze vriendin heeft verklaard dat [getuige 1] aan kwam lopen terwijl ze 112 aan het bellen was. Verder past de tijdlijn bij de verklaring van [getuige 1] . De verklaring van verdachte zelf past niet in het scenario dat zijn vrouw de dader zou zijn. De verklaring van verdachte dat hij niet de dader is acht de officier van justitie gelet op deze bewijsmiddelen niet geloofwaardig.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen en wijst daarbij op het volgende. De stelling van de officier van justitie dat de tijdlijn past bij de verklaring van [getuige 1] klopt niet. Op het moment dat zij naar 112 belde stond verdachte in het park te praten met [getuige 2] . Verder worden de uitspraken van [getuige 1] over de psychische problemen van verdachte niet ondersteund door de uitkomsten van het psychologisch onderzoek door [psycholoog] . De uitlatingen en gedragingen van verdachte bij zijn aanhouding en in zijn eerste verhoor zijn ook verklaarbaar in het scenario dat niet hij degene is geweest die de brand heeft gesticht. De verklaring van verdachte dat niet hij de dader is kan niet zonder meer als ongeloofwaardig ter zijde worden geschoven.
Gelet op het voorgaande is door de verdediging vrijspraak bepleit.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Op 5 september 2023 is rond kwart voor negen ‘s ochtends uur brand uitgebroken in de woning van verdachte en zijn vrouw, [getuige 1] .
[getuige 1] heeft verklaard dat zij die ochtend ruzie hadden gehad en dat verdachte daarna naar het tankstation is gegaan met een jerrycan en daar benzine heeft gekocht. Hij kwam volgens haar tien tot vijftien minuten later terug. Hij sprenkelde vervolgens de inhoud van de jerrycan in de woonkamer. Ze is toen naar boven gelopen om een broek aan te trekken. Hij liep achter haar aan en is beneden op de grond in de vloeistof gevallen. Hij liep daarna achter haar aan naar boven. Ze zag dat verdachte boven ook vloeistof sprenkelde, ook op het bed. Ze is toen naar buiten gegaan en heeft 112 gebeld, terwijl ze naar een vriendin liep. Toen [getuige 1] samen met de vriendin terugliep naar de woning zag ze dat die in brand stond. Zowel in het telefoongesprek met 112 als tegenover de politie heeft zij verklaard dat verdachte psychische problemen heeft. Hij is achterdochtig, ziet dingen die er niet zijn en is onder behandeling van een psycholoog, aldus [getuige 1] .
Verdachte heeft verklaard dat hij inderdaad ’s ochtends met een jerrycan naar het tankstation in de buurt is gereden om benzine te kopen. Zijn vrouw had daarvoor al de woning verlaten om naar een vriendin te gaan. Toen hij thuiskwam heeft hij een paar druppels benzine op een deel van de vloer in de woonkamer gesprenkeld, samen met laminaatreiniger en wasverzachter om de vloer grondig te reinigen. Hij wilde op dat deel van de vloer een onderdeel van zijn auto wrappen. Omdat het daarna in de woning stonk naar benzine en de geur van huisdieren heeft hij een geurwaxinelichtje aangestoken en in een glazen houder op de eettafel gezet. Daarna is hij de hond gaan uitlaten. Hij is vertrokken via de serredeur. Hij heeft die deur opengelaten zodat de kat naar buiten kon. Hij is naar het [park] gelopen waar hij zijn vriend [getuige 2] tegen kwam. Ze hebben even gepraat. Ze spraken af dat [getuige 2] verdachte later die dag zou komen helpen met het wrappen. Daarna is verdachte naar huis gelopen. Toen hij bij zijn woning kwam zag hij dat die in brand stond en was de politie al ter plaatse. De deur van de serre was dicht. Hij werd aangehouden om 09:54 uur.
Uit de stukken in het dossier blijkt dat de volgende handelingen/gebeurtenissen op de volgende tijdstippen plaatsvonden:
09:29 uur – via de Ringdeurbelcamera van de buren is te zien dat verdachte zijn woning verlaat via de voordeur met een rode jerrycan in zijn hand.
09:31 uur – pintransactie bij [tankstation] , waarbij € 11,51 van de gezamenlijke bankrekening van verdachte en zijn vrouw is afgeschreven. Uit het onderzoek blijkt dat een autorit van de woning van verdachte naar het tankstation één minuut duurt.
09:41- 09:42 uur – [getuige 1] belt naar 112 en meldt dat haar man het huis vol benzine sprenkelt.
09:47 uur – de politie is via de Ringdeurbelcamera van de buren zichtbaar bij de woning van verdachte.
09:54 uur – verdachte is aangehouden.
Kortgezegd is de situatie zo dat [getuige 1] heeft verklaard dat verdachte de brand in de woning heeft gesticht, en dat verdachte heeft verklaard dat zijn vrouw het moet zijn geweest omdat hij het zelf niet was.
De officier van justitie heeft de verklaring van [getuige 1] en haar 112-melding als uitgangspunt genomen en bezien of de diverse onderzoeksresultaten passen bij die verklaring. Hij is tot de conclusie gekomen dat dat zo is.
De rechtbank overweegt dat het enige bewijs dat rechtstreeks verdachte aanwijst als dader, te weten de getuigenverklaring [getuige 1] en haar 112-melding, afkomstig is uit één bron: [getuige 1] . Haar verklaringen tegenover de politie en de 112-medewerker bevatten naar het oordeel van de rechtbank echter elementen die niet zijn te rijmen met de rest van het dossier. Ook ziet de rechtbank onregelmatigheden in de tijdlijn die voortvloeit uit het tijdstip van de 112-melding.
De verklaring van [getuige 1]
heeft tegenover de politie verklaard dat verdachte in de woning in de vloeistof was gevallen die hij had gesprenkeld. Zij heeft dit daarna nog herhaald in haar schriftelijke slachtofferverklaring.
Dat zou betekenen dat de kleding van verdachte naar benzine moet hebben geroken toen hij de hond ging uitlaten. [getuige 2] is gevraagd of hij iets bijzonders zag aan de kleding van verdachte toen hij hem tegenkwam in het park. [getuige 2] heeft verklaard dat hij niets bijzonders zag. Het lijkt aannemelijk dat [getuige 2] hierover zou hebben verklaard als hij een benzinelucht had geroken, terwijl de woning van verdachte daarna in brand bleek te staan.
Verder hebben de verbalisanten die verdachte hebben aangehouden en die vanwege de worsteling met verdachte bij zijn aanhouding heel dichtbij hem zijn geweest, in hun processen-verbaal van bevindingen niets opgemerkt over een benzinegeur aan de kleding van verdachte. Het ligt voor de hand dat, als dat zo was geweest, zij in de processen-verbaal van bevindingen zouden hebben opgenomen dat de persoon die volgens hen kon worden aangemerkt als verdachte van de brandstichting naar benzine rook.
Dit onderdeel van de verklaring van [getuige 1] wordt derhalve niet bevestigd door personen die de benzinegeur aan de kleding van verdachte hadden kunnen ruiken.
[getuige 1] heeft voorts tegenover de politie verklaard dat toen verdachte achter haar aan liep naar boven hij ook daar benzine had gesprenkeld, ook op het bed. Als [getuige 1] naar boven is gelopen om een broek aan te doen, zou ze naar hun slaapkamer gegaan zijn, aldus verdachte ter terechtzitting. Deze slaapkamer ligt volgens zijn verklaring op de eerste verdieping. Uit het forensisch onderzoek is naar voren gekomen dat er op de slaapkamers op de eerste verdieping geen ontbrandbare stoffen zijn aangetroffen. Wel op zolder, maar daar zou [getuige 1] haar broek niet aangedaan hebben. De verklaring van [getuige 1] dat verdachte benzine heeft gesprenkeld op het bed in de slaapkamer waar zij haar broek aandeed komt dan ook niet overeen met de bevindingen van het forensisch onderzoek.
Verder heeft [getuige 1] tijdens het 112-gesprek en in haar verhoor bij de politie verklaard dat verdachte psychische problemen heeft, dat hij onder behandeling is van een psycholoog, dat hij achterdochtig is en dat hij dingen ziet die er niet zijn. Zij heeft bij het maken van deze opmerkingen over de psyche van verdachte een verband gelegd met de brandstichting.
Verdachte is in het kader van deze strafzaak onderzocht door [psycholoog] .
In het rapport over dit onderzoek zijn opgenomen de journaalaantekeningen van de huisartsenpraktijk van verdachte. Daaruit komt naar voren dat verdachte vanaf
13 januari 2023 gesprekken heeft gevoerd met de praktijkondersteuner van de huisartsenpraktijk naar aanleiding van stemmingsklachten na ontslag en daarop volgende lichamelijke klachten. Vanaf 26 juni 2023 wordt in de aantekeningen opgemerkt dat is gesproken over de relatie met partner. In de laatste aantekening daterend van 23 augustus 2023 staat dat verdachte zich heeft herpakt.
Ook [psycholoog] heeft na zijn onderzoek geconcludeerd dat geen psychische problematiek is geconstateerd die in relatie zou kunnen staan tot het tenlastegelegde.
Deze bevindingen van de psycholoog en de praktijkondersteuner van de huisartsenpraktijk over de psyche van verdachte komen niet overeen met de verklaringen van [getuige 1] hierover.
De tijdlijn
De hierboven genoemde tijdstippen en bijbehorende gebeurtenissen zijn tijdstippen die op basis van het dossier vast staan.
Als de verklaring van [getuige 1] zou worden gevolgd dan zou dat vanaf haar 112-melding tot de volgende tijdlijn leiden. De rechtbank gaat er in dat scenario vanuit dat er bij het verlaten van de woning door [getuige 1] , en daarmee bij de start van de 112-melding om 09:41 uur, nog geen brand was, zoals zij ook heeft verklaard in het telefoongesprek met 112, en dat verdachte toen in de woning was. De rechtbank gaat er, gelet op de ontwikkeling van de brand om 09:47 uur, van uit dat de brand is gestart vrij snel nadat [getuige 1] de woning had verlaten. De rechtbank zal voor de tijdlijn daarom het tijdstip van 09:42 uur aanhouden als moment van het ontstaan van de brand. Verdachte is dan na het aansteken van de brand zijn hond gaan uitlaten. Aangezien het aansteken van de brand niet lang hoeft te duren vanwege de gesprenkelde benzine gaat de rechtbank ook voor het verlaten van de woning door verdachte uit van het tijdstip van 09:42 uur. Uit algemeen toegankelijke bron, te weten de ANWB Routeplanner, volgt dat de route van de woning van verdachte naar het [park] zes minuten lopen is. Het eindpunt van deze route wordt in de routeplanner weergegeven rondom het punt dat [getuige 2] heeft aangekruist als de locatie in het [park] waar hij met verdachte heeft gesproken. De rechtbank gaat daarom uit van een wandeling van zes minuten naar het [park] . Het heen en weer lopen naar het park duurt dus twaalf minuten. Het enkele heen en weer lopen naar het park zou leiden tot het tijdstip van 09:54 uur als moment van thuiskomst bij de woning, zijnde het tijdstip dat hij is aangehouden. In dat scenario is geen ruimte meer voor een gesprek met [getuige 2] in het park. De rechtbank acht het voldoende aannemelijk dat dit gesprek heeft plaatsgevonden, nu zowel verdachte als [getuige 2] hierover hebben verklaard en het dossier geen aanknopingspunten bevat dat dit gesprek niet heeft plaatsgevonden.
Ook terugrekenend vanaf het tijdstip van de aanhouding om 09:54 uur, klopt de tijdlijn in het scenario van [getuige 1] niet. Verdachte zou, om om 09:54 uur bij zijn woning te arriveren, om 09:48 uur uit het park moeten zijn vertrokken. In het park hebben verdachte en [getuige 2] met elkaar gesproken. Volgens [getuige 2] duurde dit gesprek ongeveer vijf minuten. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat dit gesprek vijf tot tien minuten duurde. De rechtbank gaat er op grond van deze verklaringen vanuit dat dit gesprek in ieder geval vijf minuten heeft geduurd. Het gesprek zou dan zijn begonnen om 09:43 uur. Zes minuten daarvóór zou verdachte dan zijn vertrokken van huis, te weten om 09:37 uur. Dat betekent dat verdachte zijn hond aan het uitlaten was, en dus niet in de woning was op het moment dat [getuige 1] naar 112 belde.
Conclusie ten aanzien van de verklaring van [getuige 1] en haar 112-melding
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de verklaring van [getuige 1] tegenover de politie en haar 112-melding waarbij zij verdachte aanwijst als de brandstichter onvoldoende betrouwbaar, zodat de rechtbank deze niet voor het bewijs zal gebruiken.
Conclusie ten aanzien van het feit
Gelet op de onderzoeksresultaten van het forensisch onderzoek in de woning gaat de rechtbank er vanuit dat de brand is aangestoken. De overige bewijsmiddelen in het dossier bevatten echter geen aanwijzing wie de brand kan hebben gesticht. Het dossier bevat naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende wettig en overtuigend bewijs dat verdachte degene is geweest die de brand heeft gesticht, zodat de rechtbank hem hiervan zal vrijspreken.

5.De benadeelde partij

De benadeelde partij [getuige 1] vordert een schadevergoeding van € 77.298,51 in verband met geleden materiële en immateriële schade, en een proceskostenvergoeding van
€ 3459,-.
Verdachte is vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan.
De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.

6.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het tenlastegelegde feit;
Benadeelde partij
- verklaart de benadeelde partij [getuige 1] niet-ontvankelijk in de vordering;
- veroordeelt de benadeelde partij [getuige 1] in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.B. Scheltema Beduin, voorzitter, mr. N. van der Ploeg-Hogervorst en mr. M.E. de Boer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Moggré-Hengst, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 13 maart 2024.
Mr. De Boer is niet in staat dit vonnis mede te ondertekenen.