ECLI:NL:RBZWB:2024:1657

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 maart 2024
Publicatiedatum
13 maart 2024
Zaaknummer
BRE 23/10694
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op bezwaar tegen naheffingsaanslag BPM

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 maart 2024, wordt het beroep van [belanghebbende] BV beoordeeld. De belanghebbende heeft beroep ingesteld omdat de inspecteur van de belastingdienst niet tijdig heeft beslist op het bezwaar tegen de naheffingsaanslag BPM, dat op 24 mei 2023 was ingediend. De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is, aangezien de inspecteur niet binnen de wettelijk vereiste termijn van zes weken heeft beslist. De rechtbank wijst erop dat de inspecteur op 28 juli 2023 had moeten beslissen, maar dit niet heeft gedaan. De belanghebbende heeft de inspecteur op 13 oktober 2023 in gebreke gesteld, waarna de rechtbank zonder zitting uitspraak doet op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank verwerpt de stelling van de inspecteur dat het instellen van beroep misbruik van recht zou zijn, en stelt vast dat er een inhoudelijk geschil is dat beslecht moet worden. De rechtbank bepaalt dat de inspecteur binnen twee weken na de uitspraak alsnog een besluit moet nemen en legt een dwangsom op van € 100,- per dag voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Tevens wordt de dwangsom vastgesteld op € 1.442,-. Het verzoek om vergoeding van immateriële schade wordt afgewezen, maar de belanghebbende krijgt wel een proceskostenvergoeding van € 437,50. De uitspraak wordt openbaar gemaakt en een afschrift wordt aan de partijen verzonden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/10694

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 maart 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende] BV, uit [plaats] , belanghebbende

(gemachtigde: mr. S.M. Bothof, verbonden aan 123bpm.nl),
en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat belanghebbende heeft ingesteld omdat de inspecteur volgens hem niet op tijd heeft beslist op het bezwaar met dagtekening 24 mei 2023 tegen de naheffingsaanslag BPM met [kenmerk]
2. Omdat het beroep kennelijk gegrond is doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de rechtbank

3. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. [1]
Is het beroep ontvankelijk en gegrond?
4. Belanghebbende heeft het bezwaarschrift ingediend op 24 mei 2023. De dagtekening van de naheffingsaanslag is 5 mei 2023. De inspecteur moet binnen zes weken beslissen, gerekend vanaf het moment waarop de bezwaartermijn voorbij is
. [2] De inspecteur had uiterlijk op 28 juli 2023 moeten beslissen. De termijn waarbinnen de inspecteur moet beslissen is inmiddels ruim voorbij. Belanghebbende heeft de inspecteur op 13 oktober 2023, ontvangen door de inspecteur op 16 oktober 2023, in gebreke gesteld en sindsdien zijn twee weken voorbij gegaan.
5. De rechtbank verwerpt allereerst de stelling van de inspecteur dat het instellen van dit beroep misbruik van recht behelst. De inspecteur baseert deze stelling op de omstandigheid dat de gemachtigde van belanghebbende heeft aangegeven dat hij zijn recht op een proceskostenvergoeding onder het ten tijde van het indienen van dit beroep geldende systeem wil veiligstellen. De rechtbank verwerpt die stelling. Hoewel het zo kan zijn dat de wens om een beslissing te krijgen (mede) is ingegeven door de wijziging van het systeem van (proces)kostenvergoedingen in bpm-zaken, brengt dat niet mee dat het instellen van een beroep wegens niet tijdig beslissen in een geval waarin niet tijdig is beslist daarom als misbruik van recht valt aan te merken. Immers is er sprake van een inhoudelijk geschil tussen belanghebbende en de inspecteur, wat beslecht moet worden. Dat de keuzes van partijen voor de wijze waarop die procedure wordt gevoerd mede wordt beïnvloed door nevenbeslissingen bij die kwestie, valt als zodanig niet als misbruik aan te merken. Dat er daarbij – door de grote schaal van ingebrekestellingen gelet op het aantal zaken die in behandeling zijn – ook slordigheden plaatsvinden, betekent ook niet dat sprake is van misbruik.
6. Voor dat geval is niet in geschil dat de inspecteur niet tijdig heeft beslist.
Welke beslistermijn moet aan de inspecteur worden opgelegd?
7. Omdat de inspecteur nog geen (nieuw) besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat de inspecteur dit alsnog moet doen. Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb moet de inspecteur dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak.
Welke dwangsom wordt aan de inspecteur opgelegd?
8. De rechtbank bepaalt dat de inspecteur een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door de inspecteur. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-.
Stelt de rechtbank de bestuurlijke dwangsom vast?
9. Belanghebbende heeft verzocht om de dwangsom vast te stellen. Als een bestuursorgaan een besluit niet op tijd neemt, moet het bestuursorgaan een dwangsom betalen voor elke dag dat het te laat is, voor maximaal 42 dagen. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23,- per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35,- per dag en de overige dagen € 45,- per dag. Het bestuursorgaan stelt de dwangsom vast binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom betaald moet worden.
10. De inspecteur heeft de hoogte van de dwangsom niet vastgesteld. De rechtbank doet dit op grond van artikel 8:55c van de Awb nu alsnog. De maximale dwangsom is in dit geval verschuldigd en bedraagt € 1.442,-.
Bestaat recht op een vergoeding van immateriële schade?
10. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het toekennen van een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke behandeltermijn van de zaak over het niet-tijdig beslissen en wijst dat verzoek dus af.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is kennelijk gegrond. Dat betekent dat belanghebbende gelijk krijgt, de inspecteur de onder 6 genoemde termijn krijgt om alsnog een besluit te nemen en aan de inspecteur de onder 7 genoemde dwangsom wordt opgelegd. Ook is er een dwangsom verschuldigd voor de overschreden beslistermijn. Het verzoek om een vergoeding van immateriële schade wordt afgewezen.
13. Omdat het beroep gegrond is krijgt belanghebbende ook een vergoeding voor zijn proceskosten. De inspecteur moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 437,50 omdat de gemachtigde van belanghebbende een beroepschrift heeft ingediend en de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt de inspecteur op binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit op bezwaar bekend te maken;
  • bepaalt dat de inspecteur aan belanghebbende een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
  • stelt de door de inspecteur te betalen dwangsom vast op € 1.442,-;
  • wijst het verzoek om vergoeding van immateriële schade af;
  • veroordeelt de inspecteur tot betaling van € 437,50 aan proceskosten aan belanghebbende;
- bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 365,- aan belanghebbende moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, in aanwezigheid van R.P.H. Bukkems, griffier, op 15 maart 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Artikel 6:12 van de Awb.
2.Artikel 7:10 en 7:13 van de Awb.