ECLI:NL:RBZWB:2024:1655

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 maart 2024
Publicatiedatum
13 maart 2024
Zaaknummer
BRE 23/10364
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen door de inspecteur van de belastingdienst

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 maart 2024, wordt het beroep van de belanghebbende beoordeeld, die stelt dat de inspecteur van de belastingdienst niet tijdig heeft beslist op zijn bezwaar tegen een naheffingsaanslag. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is, omdat de belanghebbende niet op de juiste wijze een ingebrekestelling heeft gedaan. De rechtbank legt uit dat een ingebrekestelling moet voldoen aan bepaalde voorwaarden, waaronder dat het duidelijk moet zijn op welke aanvraag of bezwaar het betrekking heeft. In dit geval voldeed de ingebrekestelling niet aan deze eisen, omdat het verwees naar een ander kenmerk dan dat van de naheffingsaanslag waar het beroep op gebaseerd was. Hierdoor kon de rechtbank niet anders concluderen dan dat het beroep niet-ontvankelijk was. Daarnaast werd het verzoek om een dwangsom afgewezen, omdat er geen rechtsgeldige ingebrekestelling was gedaan. De rechtbank wijst ook het verzoek om vergoeding van immateriële schade af, omdat er geen aanleiding was om te veronderstellen dat de redelijke termijn voor behandeling was overschreden. De uitspraak benadrukt het belang van een correcte procedure bij het indienen van een beroep tegen een bestuursorgaan.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/10364

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 maart 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende

(gemachtigde: mr. S.M. Bothof, verbonden aan 123bpm.nl),
en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat belanghebbende heeft ingesteld omdat de inspecteur volgens hem niet op tijd heeft beslist op het bezwaar met dagtekening 8 februari 2021, betreffende het bezwaar tegen de naheffingsaanslag met [kenmerk] .
2. Omdat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de rechtbank

3. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. [1]
Is het beroep ontvankelijk en gegrond?
4. De naheffingsaanslag BPM is gedagtekend op 29 januari 2021. De inspecteur moet binnen zes weken beslissen, gerekend vanaf het moment waarop de bezwaartermijn voorbij is
. [2] De inspecteur had uiterlijk op 23 april 2021 moeten beslissen. De termijn waarbinnen de inspecteur moet beslissen is inmiddels ruim voorbij.
5. De rechtbank verwerpt allereerst de stelling van de inspecteur dat het instellen van dit beroep misbruik van recht behelst. De inspecteur baseert deze stelling op de omstandigheid dat de gemachtigde van belanghebbende heeft aangegeven dat hij zijn recht op een proceskostenvergoeding onder het ten tijde van het indienen van dit beroep geldende systeem wil veiligstellen. De rechtbank verwerpt die stelling. Hoewel het zo kan zijn dat de wens om een beslissing te krijgen (mede) is ingegeven door de wijziging van het systeem van (proces)kostenvergoedingen in bpm-zaken, brengt dat niet mee dat het instellen van een beroep wegens niet tijdig beslissen in een geval waarin niet tijdig is beslist daarom als misbruik van recht valt aan te merken. Immers is er sprake van een inhoudelijk geschil tussen belanghebbende en de inspecteur, wat beslecht moet worden. Dat de keuzes van partijen voor de wijze waarop die procedure wordt gevoerd mede wordt beïnvloed door nevenbeslissingen bij die kwestie, valt als zodanig niet als misbruik aan te merken. Dat er daarbij – door de grote schaal van ingebrekestellingen gelet op het aantal zaken die in behandeling zijn – ook slordigheden plaatsvinden, betekent ook niet dat sprake is van misbruik.
6. De inspecteur stelt verder dat het beroep wegens niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk is en dat er geen dwangsom verschuldigd is, omdat er met betrekking tot deze naheffingsaanslag geen ingebrekestelling op grond van artikel 4:17 Awb is verstuurd. Dit vanwege het feit dat de ingebrekestelling, gedateerd op 25 september 2023, verwijst naar een ander kenmerk dan het kenmerk dat is gekoppeld aan de onderhavige naheffingsaanslag.
7. Uit vaste rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat een stuk als ingebrekestelling aangemerkt wordt wanneer het geschrift voldoende duidelijk maakt op welke aanvraag of bezwaar het betrekking heeft (1), dat belanghebbende zich op het standpunt stelt dat het bestuursorgaan niet tijdig op de aanvraag heeft beslist (2) en dat de belanghebbende erop aandringt dat een zodanige beslissing alsnog wordt genomen (3). Het is niet vereist dat de termen als ‘aanmanen’ of ‘in gebreke stellen’ worden gebruikt.
8. De rechtbank stelt vast dat de ingebrekestelling, gedateerd op 25 september 2023 (en door de inspecteur ontvangen op 29 september 2023) hieraan niet voldoet. Zo heeft de gemachtigde een kenmerk genoemd van een aanslagnummer waarvan gesteld noch gebleken is dat hij daarvan de procedure voert. De rechtbank merkt op dat de inspecteur per brief van 23 oktober 2023 de gemachtigde heeft bericht dat de brief ziet op een aanslagnummer waarvan hij niet als gemachtigde in bezwaar staat geregistreerd. Belanghebbende heeft ook hierna de inspecteur niet (alsnog) in gebreke gesteld onder verwijzing naar het aanslagnummer dat in deze procedure aan de orde is of zich als gemachtigde gesteld in de procedure ten aanzien van het op de ingebrekestelling vermelde aanslagnummer. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het beroep niet ontvankelijk is in verband met de afwezigheid van een rechtsgeldige ingebrekestelling. Om die reden maakt belanghebbende ook geen aanspraak op een dwangsom.
9. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het toekennen van een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke behandeltermijn van de zaak over het niet-tijdig beslissen en wijst dat verzoek dus af.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is niet-ontvankelijk voor zover het is gericht tegen het niet tijdig beslissen. Het beroep is ongegrond voor zover het is gericht tegen het niet toekennen van een dwangsom. Het verzoek om een vergoeding van immateriële schade wordt afgewezen. Aan wat er voor het overige is aangevoerd, komt de rechtbank niet meer toe.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep, voor zover het is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep, voor zover het is gericht tegen het niet toekennen van een dwangsom, ongegrond;
  • wijst het verzoek om vergoeding van immateriële schade af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, in aanwezigheid van R.P.H. Bukkems, griffier, op 15 maart 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Artikel 6:12 van de Awb.
2.Artikel 7:10 en 7:13 van de Awb.