ECLI:NL:RBZWB:2024:1646

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 maart 2024
Publicatiedatum
13 maart 2024
Zaaknummer
BRE 22/259
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen WOZ-beschikking en schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 7 december 2021. De heffingsambtenaar had bij beschikking van 26 februari 2021 de waarde van de onroerende zaak te [plaats] vastgesteld op € 222.000, wat leidde tot een aanslag in de onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2021. Het bezwaar van belanghebbende werd ongegrond verklaard, waarna het beroep op 2 februari 2024 ter zitting werd behandeld. Tijdens de zitting bereikten partijen overeenstemming over de waarde van de woning, die per 1 januari 2020 voor het belastingjaar 2021 op € 203.000 werd vastgesteld. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en besliste dienovereenkomstig.

Daarnaast maakte belanghebbende aanspraak op een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank oordeelde dat de redelijke behandeltermijn voor de bezwaar- en beroepsfase in eerste aanleg twee jaar bedraagt, en dat deze termijn met ongeveer 12 maanden was overschreden. De rechtbank bepaalde de schadevergoeding op € 100, waarbij € 25 voor rekening van de heffingsambtenaar kwam en € 75 voor de Staat der Nederlanden. De rechtbank concludeerde dat het beroep gegrond was, de waarde van de woning moest worden verlaagd, en dat de heffingsambtenaar het griffierecht en proceskosten aan belanghebbende moest vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Middelburg
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 22/259
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 maart 2024 in de zaak tussen
[belanghebbende]uit [plaats] , belanghebbende,
(gemachtigde [naam 1] , verbonden aan [B.V.] )
en
de heffingsambtenaar van Sabewa Zeeland, de heffingsambtenaar,
en
de Staat der Nederlanden(de minister van Justitie en Veiligheid).

1.Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 7 december 2021.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking van 26 februari 2021 de waarde van de onroerende zaak [adres] te [plaats] (de woning) op 1 januari 2020 (de waardepeildatum) vastgesteld op € 222.000. Tegelijk met deze waardevaststelling is aan belanghebbende ook de aanslag in de onroerendezaakbelastingen van de gemeente Sluis voor het jaar 2021 opgelegd (de aanslag OZB).
1.3.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.4.
De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 2 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen [naam 2] als gemachtigde van belanghebbende en namens de heffingsambtenaar [naam 3] en [taxateur] .

2.Overwegingen

2.1.
Partijen hebben ter zitting overeenstemming bereikt in die zin dat de waarde van de woning per 1 januari 2020 voor het belastingjaar 2021 dient te worden vastgesteld op € 203.000. De rechtbank zal dienovereenkomstig beslissen en het beroep gegrond verklaren.
Schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn
2.2.
Belanghebbende maakt aanspraak op vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn.
2.3.
De redelijke behandeltermijn voor de bezwaar- en beroepsfase in eerste aanleg bedraagt een periode van twee jaar, te rekenen vanaf de datum van ontvangst van het bezwaarschrift. De heffingsambtenaar heeft het bezwaarschrift van belanghebbende ontvangen op 25 maart 2021. De rechtbank doet uitspraak op 15 maart 2024, waarmee de redelijke termijn is overschreden met afgerond 12 maanden.
2.4.
Voor wat betreft de hoogte van de schadevergoeding bij overschrijding van de redelijke termijn in gevallen waar sprake is van een waardebepaling in het kader van de Wet WOZ, dan wel van aanslagen opgelegd door een heffingsambtenaar ziet de rechtbank aanleiding de omvang van deze vergoeding te bepalen op € 50 per (gedeelte van een) half jaar waarmee de redelijke termijn is overschreden. Daarbij acht de rechtbank bepalend dat het financiële belang in de regel minder is dan een bedrag van € 500 en de veronderstelde spanning en frustratie een vergoeding tot ten hoogste € 50 per half jaar overschrijding rechtvaardigt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende dan ook recht op een schadevergoeding van € 100. Deze vergoeding moet rechtstreeks aan belanghebbende zelf worden betaald. [1]
2.5.
De bezwaarfase is geëindigd met de uitspraak op bezwaar op 7 december 2021. De bezwaarfase heeft afgerond 9 maanden geduurd en daarmee 3 maanden te lang. Dit brengt mee dat 1/4 deel (€ 25) voor rekening van de heffingsambtenaar komt en de rest (€ 75) voor rekening van de Staat der Nederlanden. De Staat is daarom in zoverre aangemerkt als partij in dit geding.

3.Conclusie en gevolgen

3.1.
Het beroep is gegrond. Dit betekent dat de waarde moet worden verlaagd. Het oordeel over de belastingaanslag volgt dat over de waardebeschikking, dus ook deze moet worden verlaagd. Het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn wordt toegewezen.
3.2.
Omdat het beroep gegrond is moet de heffingsambtenaar het griffierecht aan belanghebbende vergoeden. Deze vergoeding moet rechtstreeks aan belanghebbende zelf worden betaald. [2]
3.3.
Belanghebbende krijgt ook een vergoeding van zijn proceskosten. De heffingsambtenaar moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt belanghebbende een vast bedrag per proceshandeling. Belanghebbende heeft recht op 1 punt voor het bezwaarschrift en 1 punt voor het bijwonen van de hoorzitting, met een waarde van € 310, 1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting, met een waarde van € 875, met een wegingsfactor 1. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 2.370. Ook deze vergoeding moet rechtstreeks aan belanghebbende zelf worden betaald. [3]
Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar;
  • stelt de waarde van de woning vast op een bedrag van € 203.000;
  • vermindert de aanslag OZB dienovereenkomstig;
  • bepaalt dat de heffingsambtenaar het griffierecht van € 49 aan belanghebbende moet vergoeden;
  • veroordeelt de heffingsambtenaar tot betaling van € 2.370 aan proceskosten aan belanghebbende;
  • veroordeelt de heffingsambtenaar tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende van € 25;
  • veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende van € 75.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.P.A. Boersma, rechter, in aanwezigheid van R.P.H. Bukkems, griffier, op 15 maart 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Artikel 30a, vierde en vijfde lid van de Wet WOZ
2.Artikel 30a, vierde en vijfde lid van de Wet WOZ
3.Artikel 30a, vierde en vijfde lid van de Wet WOZ