In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 13 maart 2024, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar beoordeeld. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak, een appartement in Terneuzen, vastgesteld op € 143.000 per 1 januari 2021. Belanghebbende, eigenaar van de woning, had bezwaar gemaakt tegen deze waardevaststelling, maar dit werd ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep op 14 februari 2024 behandeld, waarbij belanghebbende en vertegenwoordigers van de heffingsambtenaar aanwezig waren.
De rechtbank concludeert dat de waarde van de woning te hoog is vastgesteld. De heffingsambtenaar had een waarderapport overgelegd, maar de rechtbank oordeelt dat onvoldoende rekening is gehouden met de gedateerde voorzieningen van de woning van belanghebbende. De rechtbank stelt vast dat de referentiewoningen die door de heffingsambtenaar zijn gebruikt voor de waardebepaling, niet voldoende vergelijkbaar zijn met de woning van belanghebbende. De rechtbank komt tot de conclusie dat de WOZ-waarde van de woning moet worden verlaagd naar € 130.000.
De uitspraak heeft als gevolg dat de heffingsambtenaar de aanslag onroerendezaakbelastingen dienovereenkomstig moet verlagen en het griffierecht van € 50 aan belanghebbende moet vergoeden. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een vergoeding van proceskosten, omdat belanghebbende geen kosten heeft gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen.