In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 maart 2024, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had aan belanghebbende voor het jaar 2021 een aanslag inkomstenbelasting opgelegd, die na bezwaar werd verminderd. De rechtbank behandelt de vraag of belanghebbende bij de bepaling van de rendementsgrondslag in box 3 tweemaal het heffingvrije vermogen in aanmerking kan nemen. Belanghebbende, woonachtig in Frankrijk, stelt dat hij en zijn partner, die ook in Frankrijk woont, recht hebben op deze dubbele aftrek, omdat zij in een vergelijkbare situatie verkeren als binnenlandse belastingplichtigen. De rechtbank oordeelt echter dat de inspecteur de aanslag niet tot een te hoog bedrag heeft opgelegd en dat het heffingvrije vermogen een brongebonden aftrekpost is, die niet afhankelijk is van de persoonlijke en gezinssituatie van de belastingplichtige. De rechtbank concludeert dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij en zijn partner in een uitzonderlijke situatie verkeren die recht geeft op een dubbele aftrek van het heffingvrije vermogen. Het beroep wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat de aanslag in stand blijft en belanghebbende geen griffierecht of proceskostenvergoeding ontvangt.