ECLI:NL:RBZWB:2024:1607

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 maart 2024
Publicatiedatum
12 maart 2024
Zaaknummer
23/1560
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rendementsgrondslag in box 3 en het heffingvrije vermogen voor niet-ingezetenen

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 maart 2024, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had aan belanghebbende voor het jaar 2021 een aanslag inkomstenbelasting opgelegd, die na bezwaar werd verminderd. De rechtbank behandelt de vraag of belanghebbende bij de bepaling van de rendementsgrondslag in box 3 tweemaal het heffingvrije vermogen in aanmerking kan nemen. Belanghebbende, woonachtig in Frankrijk, stelt dat hij en zijn partner, die ook in Frankrijk woont, recht hebben op deze dubbele aftrek, omdat zij in een vergelijkbare situatie verkeren als binnenlandse belastingplichtigen. De rechtbank oordeelt echter dat de inspecteur de aanslag niet tot een te hoog bedrag heeft opgelegd en dat het heffingvrije vermogen een brongebonden aftrekpost is, die niet afhankelijk is van de persoonlijke en gezinssituatie van de belastingplichtige. De rechtbank concludeert dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij en zijn partner in een uitzonderlijke situatie verkeren die recht geeft op een dubbele aftrek van het heffingvrije vermogen. Het beroep wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat de aanslag in stand blijft en belanghebbende geen griffierecht of proceskostenvergoeding ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 23/1560

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 maart 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende], belanghebbende,

en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 28 maart 2023.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2021 een aanslag inkomstenbelasting (IB) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 14.361 (de aanslag).
1.2.
Gelijktijdig met de vaststelling van de aanslag heeft de inspecteur belanghebbende € 29 belastingrente in rekening gebracht (de belastingrentebeschikking).
1.3.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende gegrond verklaard. De inspecteur heeft daarbij de aanslag verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 13.731. De belastingrentebeschikking is dienovereenkomstig verminderd.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 15 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen: belanghebbende en namens de inspecteur, mr. [inspecteur 1] en [inspecteur 2].
1.5.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat gelijktijdig met de uitspraak aan partijen is verzonden.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de aanslag na vermindering niet tot een te hoog bedrag is opgelegd. Meer specifiek gaat de rechtbank uitsluitend in op de vraag of bij de bepaling van de rendementsgrondslag in box 3 tweemaal het heffingvrije vermogen van € 50.000 in aanmerking moet worden genomen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
3. De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur de aanslag na vermindering niet tot een te hoog bedrag heeft opgelegd
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

4. Belanghebbende woont in Frankijk en is een ‘civil de solidarité’ aangegaan met de eveneens in Frankrijk wonende mevrouw [naam] (de partner). Dit is de Franse equivalent van een geregistreerd partnerschap.
4.1.
Tussen belanghebbende en zijn partner bestaat geen gemeenschap van goederen.
4.2.
Belanghebbende heeft de volle eigendom van een woning in Nederland. De WOZwaarde van de woning voor het belastingjaar 2021 bedraagt € 384.000.
4.3.
Belanghebbende en zijn partner hebben in 2021 geen inkomsten in Nederland genoten. De inkomsten van belanghebbende bestaan uit (i) een ouderdomspensioen van een Europese instelling waarover EU-bronbelasting wordt geheven en (ii) inkomsten uit beleggingen die in Frankrijk worden belast. De partner heeft inkomsten die in Frankrijk worden belast.

Motivering

5. De rechtbank stelt voorop dat gelet op het bepaalde in artikel 1.2, lid 4, onderdeel b Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001) de partner voor de toepassing van de Wet IB 2001 geen fiscaal partner is van belanghebbende. De partner is namelijk geen inwoner van Nederland en is ook geen kwalificerende buitenlandse belastingplichtige als bedoeld in artikel 7.8 van de Wet IB 2001. Verder stelt de rechtbank vast dat de inspecteur bij het vaststellen van het inkomen uit sparen en beleggen van belanghebbende rekening heeft gehouden met eenmaal het heffingvrije vermogen.
Strijd met EU-recht?
5.1.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat het Unierecht zich er in dit geval tegen verzet dat niet tweemaal het heffingvrije vermogen wordt toegepast. Volgens belanghebbende bestaat er tussen zijn situatie als niet ingezetene en die van een in een gelijke situatie verkerende ingezetene geen objectief verschil dat grond kan opleveren voor een verschillende behandeling ten aanzien van de belastingheffing binnen box 3. Het niet toewijzen van tweemaal het heffingvrije vermogen zoals binnenlandse belastingplichtigen in dezelfde situatie wel genieten, is een ongelijke behandeling en discriminerend tegenover de niet-ingezetene omdat met zijn persoonlijke en zijn gezinssituatie geen rekening wordt gehouden, aldus belanghebbende. Belanghebbende stelt verder dat het niet zo kan zijn dat Nederland als ‘bronland’ zich op basis van het belastingverdrag met Frankrijk wat betreft de box 3-heffing rechten toe-eigent, maar voor het toekennen van in dezelfde wet voorziene, generieke vrijstellingen terugverwijst naar Frans belastingrecht.
5.2.
De rechtbank is van oordeel dat het betoog van belanghebbende faalt. Het heffingvrije vermogen is een brongebonden aftrekpost, dat wil zeggen dat de toepassing van die aftrekpost niet afhankelijk is van de persoonlijke en gezinssituatie van de belastingplichtige. [1] Het enkele feit dat belasting wordt geheven in box 3 is voldoende voor aftrek van het heffingvrije vermogen. Omdat bij belanghebbende belasting wordt geheven in box 3 over de woning in Nederland, heeft hij dus recht op aftrek van dat heffingvrije vermogen, net zoals een inwoner van Nederland. Voor de partner van belanghebbende geldt dat echter niet omdat bij die partner geen belasting in box 3 wordt geheven. De partner is immers niet mede eigenaar van de woning in Nederland. Belanghebbende en de partner zouden desalniettemin recht kunnen hebben op tweemaal aftrek van het heffingvrije vermogen indien hun gezamenlijk inkomen in Frankrijk zo laag zou zijn, dat Frankrijk geen rekening zou kunnen houden met hun persoonlijke en gezinssituatie. Volgens vaste jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie is het immers het uitgangspunt dat het in beginsel aan de woonstaat is om rekening te houden met persoonlijke en gezinsomstandigheden van de belastingplichtige. Slechts in uitzonderingsgevallen is het aan de werkstaat / bronstaat om aftrek in verband met de persoonlijke en gezinssituatie te verlenen, en wel in die gevallen waarin de woonstaat met die aftrekposten geen rekening kan houden omdat het gezinsinkomen geheel of nagenoeg geheel in de werkstaat /bronstaat wordt verdiend. [2] Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat een dergelijke situatie zich ten aanzien van hem en zijn partner voordoet. Dat het belastingverdrag met Frankrijk het heffingsrecht met betrekking tot de woning in dit geval exclusief aan Nederland toewijst maakt niet dat Nederland gehouden is om bij het bepalen van de belastingheffing ten aanzien van deze woning rekening dient te houden met tweemaal het heffingvrije vermogen. Een belastingverdrag verdeelt de heffingsrechten maar bepaalt niet hoe de belastingheffing moet plaatsvinden.
Wat betekent dit voor de belastingrentebeschikking?
6. Het beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. Belanghebbende heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte belastingrente aangevoerd. De rechtbank ziet geen aanleiding af te wijken van de belastingrentebeschikking. Hierbij wijst de rechtbank erop dat het bedrag van de belastingrente het bedrag van de aanslag volgt.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de aanslag zoals deze in de uitspraak op bezwaar is verminderd in stand blijft. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. C.W.M.M. Verkoijen, rechter, in aanwezigheid van mr. F.A.J.M. Wouters, griffier, op 14 maart 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Vgl. ECLI:EU:C:2015:608 (gevoegde zaken Miljoen, X en Société Générale), r.o. 53.
2.ECLI:EU:C:1996:31 (Schumacker) en ECLI:EU:C:2005:424 (Zaak D). Vgl. Hoge Raad 8 oktober 2021, ECLI:NL:HR:2021:1472.