In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 maart 2024, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Drimmelen beoordeeld. De heffingsambtenaar had de WOZ-waarde van de recreatiewoning van belanghebbende vastgesteld op € 43.000 per 1 januari 2021. Belanghebbende was het niet eens met deze waardevaststelling en had bezwaar aangetekend, dat door de heffingsambtenaar ongegrond was verklaard. De rechtbank heeft op 10 januari 2024 de zaak behandeld, waarbij belanghebbende en een vertegenwoordiger van de heffingsambtenaar aanwezig waren. De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak verlengd.
De rechtbank beoordeelt of de vastgestelde waarde van de woning te hoog is. Belanghebbende heeft aangevoerd dat zijn woning niet vergelijkbaar is met de referentiewoningen die door de heffingsambtenaar zijn gebruikt, omdat het een recreatiewoning betreft. De heffingsambtenaar heeft echter een correctiefactor toegepast om rekening te houden met de specifieke kenmerken van de recreatiewoning. De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar voldoende rekening heeft gehouden met de verschillen en dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld.
Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep van belanghebbende ongegrond, wat betekent dat de WOZ-waarde en de bijbehorende aanslag blijven staan. Belanghebbende krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.