In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 5 maart 2024, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van SaBeWa Zeeland beoordeeld. De heffingsambtenaar had de waarde van de woning van belanghebbende vastgesteld op € 356.000 op 1 januari 2020, wat leidde tot een aanslag in de onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2021. Belanghebbende was het niet eens met deze waardevaststelling en stelde dat de waarde maximaal € 327.000 zou moeten zijn. De rechtbank heeft het beroep op 23 januari 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van belanghebbende en vertegenwoordigers van de heffingsambtenaar aanwezig waren.
De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar de waarde van de woning te hoog heeft vastgesteld. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de WOZ-waarde correct was, vooral gezien de onjuiste berekening van de prijs per eenheid van vergelijkingsobjecten. De rechtbank stelt de waarde van de woning vast op € 345.000. Daarnaast heeft belanghebbende recht op schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, die is vastgesteld op € 100, verdeeld over de heffingsambtenaar en de minister van Justitie en Veiligheid. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak op bezwaar, en vermindert de WOZ-waarde en de bijbehorende aanslag OZB.
De uitspraak benadrukt het belang van transparantie en zorgvuldigheid in de waardebepaling door de heffingsambtenaar, evenals de rechten van belanghebbenden in het kader van de Wet waardering onroerende zaken.