ECLI:NL:RBZWB:2024:1474

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 maart 2024
Publicatiedatum
7 maart 2024
Zaaknummer
22/4758
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een naheffingsaanslag Bpm en immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 7 maart 2024, wordt het beroep van belanghebbende B.V. tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) opgelegd van € 6.043, welke door de rechtbank als terecht werd beoordeeld. De rechtbank oordeelt dat de inspecteur voldoende rekening heeft gehouden met de waardevermindering van de auto, ondanks de stellingen van belanghebbende over schade en de taxatie. Belanghebbende had op 16 juli 2021 aangifte gedaan voor de registratie van een Mercedes-Benz, waarbij een taxatierapport was overgelegd. De rechtbank concludeert dat de naheffingsaanslag correct is opgelegd en dat de door belanghebbende gestelde schade niet aannemelijk is gemaakt.

Daarnaast heeft belanghebbende verzocht om een immateriële schadevergoeding wegens de lange duur van de procedure. De rechtbank constateert dat de redelijke termijn is overschreden met drie maanden en kent een schadevergoeding van € 500 toe aan belanghebbende, te betalen door de inspecteur. De rechtbank wijst de proceskosten van € 218,75 toe aan belanghebbende, die ook vergoed moet worden door de inspecteur. De uitspraak wordt openbaar gemaakt en partijen worden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 22/4758

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 maart 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende] B.V., uit [plaats] , belanghebbende,

(gemachtigde: mr. S.M. Bothof),
en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 7 september 2022.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) opgelegd voor een bedrag van € 6.043 aan verschuldigde Bpm.
1.2.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard. De inspecteur heeft daarbij de naheffingsaanslag in stand gelaten.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 25 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van belanghebbende en mr. [inspecteur 1] , mr. [inspecteur 2] en mr. [inspecteur 3] namens de inspecteur.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd en niet te hoog is. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende. Tussen partijen is uitsluitend nog in geschil het bedrag aan waardevermindering wegens schade. Belanghebbende heeft haar stelling met betrekking tot de onafhankelijkheid van de hertaxateur en het zorgvuldigheidsbeginsel op zitting ingetrokken. Tussen partijen is verder niet langer in geschil dat met betrekking tot de historische nieuwprijs en de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat kan worden uitgegaan van de koerslijst van de inspecteur.
2.1.
Naar het oordeel van de rechtbank is de naheffingsaanslag terecht en naar de juiste hoogte opgelegd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Feiten
3. Belanghebbende heeft op 16 juli 2021 aangifte gedaan ter zake van de registratie van een Mercedes-Benz type GLE 53 AMG 4Matic+ met [VIN nummer] , (de auto) naar een te betalen bedrag aan Bpm van € 11.581.
3.1.
Bij de aangifte is een taxatierapport gevoegd van [bedrijf] van 15 juli 2021. Daarin is een handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat opgenomen van € 64.810. De taxateur heeft een bedrag van € 17.895,52 op de handelsinkoopwaarde in mindering gebracht. De handelsinkoopwaarde in beschadigde staat is vastgesteld op € 46.914,48.
3.2.
De inspecteur heeft een hertaxatie laten verrichten door Dienst Domeinen Roerende Zaken (DRZ). De bevindingen zijn opgenomen in een taxatierapport van 27 juli 2021. De hertaxateur heeft de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat vastgesteld aan de hand van een koerslijst van Xray op € 72.154. De hertaxateur heeft een bedrag aan schade geconstateerd ter grootte van € 694 en daarvan € 500 (72%) in mindering gebracht op de handelsinkoopwaarde. Hij heeft de handelsinkoopwaarde in beschadigde staat vastgesteld op € 71.654.
3.3.
De inspecteur heeft in de kennisgeving medegedeeld rekening te houden met een bedrag van € 579 als waardevermindering, zijnde 72% van de schade van DRZ uitgaande van het uurtarief van de taxateur van belanghebbende. De handelsinkoopwaarde in beschadigde staat is dan € 71.574. De inspecteur heeft op basis van de hem ter beschikking staande gegevens het standpunt ingenomen dat de verschuldigde Bpm moet worden vastgesteld op € 17.624 inclusief de extra leeftijdskorting. Met dagtekening 19 november 2021 is aan belanghebbende voor de auto een naheffingsaanslag opgelegd van € 6.043.

Motivering

Waardevermindering wegens schade
4. Belanghebbende stelt dat de naheffingsaanslag ten onrechte is opgelegd, omdat onvoldoende rekening is gehouden met de door haar gestelde schade. Omdat sprake is van een waardeverminderende omstandigheid rust de bewijslast voor de in aanmerking te nemen schade op belanghebbende. Belanghebbende dient de omvang van de schade, en de invloed daarvan op de handelsinkoopwaarde, aannemelijk te maken. De rechtbank merkt op dat zij géén expert is in de waardering van auto’s. De rechtbank is daarom in hoge mate afhankelijk van wat partijen aandragen, indien een geschil bestaat over de vraag of en zo ja in hoeverre er sprake is van schade. Beide partijen hebben daartoe een taxatierapport overgelegd waarin een gedetailleerde omschrijving van de schade is opgenomen en ter onderbouwing daarvan foto’s zijn overgelegd van de auto. Verder heeft de taxateur van DRZ “bevindingen/opmerkingen t.a.v. de opgegeven waardevermindering” in zijn taxatierapport opgenomen. Hierin geeft hij commentaar op de door belanghebbende opgevoerde schade.
4.1.
De rechtbank stelt voorop dat normale gebruiksschade niet in mindering gebracht kan worden op de handelsinkoopwaarde van de auto. Onder normale gebruiksschade dient te worden verstaan slijtage en kleine beschadigingen die ontstaan door gebruik van een voertuig en die passen bij de leeftijd en kilometrage van het voertuig. [1] Te denken valt hierbij aan slijtage aan motor en banden of kleine beschadigingen zoals steenslag, krasjes en kleine deuken.
4.2.
De rechtbank heeft de schadecalculatie en de opmerkingen die de taxateur van DRZ heeft gemaakt in zijn rapport vergeleken met de schadecalculatie van belanghebbende.
Tussen partijen is niet in geschil dat sprake is van hagelschade, wel verschillen partijen van mening over de wijze waarop deze schade gerepareerd moet worden.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat de herstelmethode die door DRZ als uitgangspunt is genomen onvoldoende is om de hagelschade te herstellen en dat de auto in dat verband moet worden overgespoten. De rechtbank is daarom van oordeel dat de inspecteur voldoende rekening heeft gehouden met een waardevermindering wegens hagelschade. Verder heeft belanghebbende gesteld dat de eigenaar de type aanduiding AMG eraf heeft laten halen omdat hij bang was voor diefstal van de auto, en dat dit een waardeverminderend effect heeft. De rechtbank overweegt dat de inspecteur heeft aangevoerd dat het vermelden van de type aanduiding op de auto een persoonlijke keuze is van de eigenaar en zeker niet standaard is. Het komt veel voor dat bij een AMG de type aanduiding eraf is gehaald. De rechtbank acht daarom niet aannemelijk dat sprake is van schade en kent hier geen waardevermindering aan toe.
4.3.
Verder is de rechtbank van oordeel dat belanghebbende, gelet op de gemotiveerde betwisting van de inspecteur, niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van een meer dan normale gebruiksschade als onder 4.1 bedoeld. Ook de schade aan de velgen valt daaronder. Aan de hand van de foto’s kan de door belanghebbende bepleite schade niet worden vastgesteld, dan wel is sprake van normale gebruiksschade. Eventuele onduidelijkheden op de foto’s van belanghebbende of wat daarop in de visie van de taxateur zichtbaar zou moeten zijn, dienen voor haar rekening te komen. De rechtbank is daarom van oordeel dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat met een hoger bedrag aan waardevermindering wegens schade rekening moet worden gehouden dan de inspecteur reeds heeft gedaan.
4.4.
Verder heeft belanghebbende haar stelling dat sprake zou zijn van een binnen de branche ontwikkeld beleid voor wat betreft het onderscheid tussen normale gebruikssporen en echte schade, gebaseerd op het innameprotocol van Connect Autolease, in het kader van de Bpm niet aannemelijk gemaakt.
Hoogte naheffingsaanslag
4.5.
Gelet op het hetgeen hiervoor is overwogen is de naheffingsaanslag terecht en naar het juiste bedrag aan belanghebbende opgelegd.
Immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn
4.6.
Belanghebbende heeft ter zitting verzocht om een vergoeding van immateriële schade wegens de lange duur van de procedure.
4.7.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ontvangen op 24 december 2021. De uitspraak op bezwaar is van 7 september 2022. De rechtbank doet uitspraak op 7 maart 2024. De redelijke termijn is daarmee overschreden met drie maanden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende recht op een schadevergoeding van € 500. Dit bedrag komt volledig voor rekening van de inspecteur.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. De toekenning van een immateriëleschadevergoeding maakt dat niet anders. De naheffingsaanslag blijft in stand.
5.1.
In verband met de toekenning van een immateriëleschadevergoeding komt belanghebbende in aanmerking voor een vergoeding van de proceskosten voor de beroepsfase. De te vergoeden proceskosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 218,75 (1 punt voor het verzoek om schadevergoeding met een waarde per punt van € 875 en een wegingsfactor 0,25 voor het gewicht van de zaak). [2]
De inspecteur moet deze vergoeding betalen. De inspecteur wordt ook opgedragen om het geheven griffierecht aan belanghebbende te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt de inspecteur tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende tot een bedrag van € 500 te betalen op een bankrekening op naam van belanghebbende;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende in beroep van € 218,75 te betalen op een bankrekening op naam van belanghebbende; en
- bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 365 aan belanghebbende moet vergoeden door dit bedrag te storten op een bankrekening op naam van belanghebbende.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.J. Willems-Ruesink, rechter, in aanwezigheid van mr. R.J.M. de Fouw, griffier, op 7 maart 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Artikel 2, aanhef en onderdeel c, van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992.
2.Hoge Raad 10 november 2023, ECLI:NL:HR:2023:1526.