In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 februari 2024, wordt het beroep van eiser, een arts, tegen de opgelegde boete van € 6.375,- wegens overtreding van artikel 68, eerste lid, van de Geneesmiddelenwet (Gnw) beoordeeld. De minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport had de boete in stand gelaten na een eerder besluit. Eiser had ivermectine en hydroxychloroquine voorgeschreven voor de behandeling van Covid-19, terwijl deze middelen niet geregistreerd zijn voor deze indicatie. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 28 november 2023, waarbij de gemachtigden van beide partijen aanwezig waren.
De rechtbank oordeelt dat de minister niet bevoegd was om de boetes op te leggen, omdat de wet onvoldoende duidelijkheid biedt over de voorwaarden waaronder een bestuurlijke boete kan worden opgelegd. De rechtbank stelt vast dat de begrippen 'beroepsgroep', 'protocol', 'standaard' en 'overleg' niet nader zijn omschreven in de wet, waardoor het voor eiser onduidelijk was of hij al dan niet in overtreding was. Dit is in strijd met het lex certa beginsel, dat vereist dat strafbepalingen duidelijk en begrijpelijk omschreven zijn. De rechtbank verklaart het beroep van eiser gegrond, vernietigt het bestreden besluit en herroept het primaire besluit, waarbij de boetes zijn opgelegd. Tevens wordt de minister veroordeeld in de proceskosten van eiser.