ECLI:NL:RBZWB:2024:1462

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 maart 2024
Publicatiedatum
6 maart 2024
Zaaknummer
AWB- 23_9257
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de aanwijzing van bomen als waardevolle houtopstand door het college van burgemeester en wethouders van Breda

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedaan op 5 maart 2024, wordt het beroep van eisers tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Breda van 14 juli 2023 beoordeeld. Dit besluit verklaarde het bezwaar van eisers tegen de aanwijzing van bomen op hun percelen als waardevolle houtopstand ongegrond. De rechtbank behandelt de zaak in het kader van het bestuursrecht en oordeelt dat het college de percelen van eisers niet op goede gronden heeft aangemerkt als groengebied, wat essentieel was voor de aanwijzing van de bomen als waardevolle houtopstand. De rechtbank stelt vast dat de begrenzing van het groengebied niet duidelijk is en dat het college onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de waarde van de bomen. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt het college op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij het college ook de proceskosten van eisers moet vergoeden. De rechtbank concludeert dat het college niet heeft aangetoond dat de bomen op de percelen van eisers voldoen aan de criteria voor waardevolle houtopstanden, zoals vastgelegd in de Algemene Plaatselijke Verordening (APV).

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/9257

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 maart 2024 in de zaak tussen

mr. drs. [eiser 1] , mr. [eiser 2] en [eiser 3], uit [plaats 1] , eisers
(gemachtigde: mr. B.J.W. Walraven),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda, verweerder

(gemachtigden: mr. E.J.M. van der Ploeg en ing. [naam 1] ).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[natuurvereniging]uit [plaats 2] ( [natuurvereniging] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen het besluit van het college van 14 juli 2023 om het bezwaar van eisers tegen de aanwijzing van de bomen op hun percelen als waardevolle houtopstand ongegrond te verklaren en de aanwijzing in stand te laten.
1.1.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. [natuurvereniging] heeft niet gereageerd.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 24 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers, de gemachtigde van eisers, de gemachtigden van het college en namens [natuurvereniging] de heer [naam 2] .
De rechtbank gaat in haar beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden
2. Eisers zijn door vererving eigenaar geworden van [adres] te [plaats 1] . Gelegen aan dit adres zijn twee percelen, namelijk de percelen kadastraal bekend [gemeente] , [sectie 1] , [nummer 1] en [sectie 2] , [nummer 2] . [natuurvereniging] heeft een verzoek gedaan om de bomen op deze percelen aan te wijzen als waardevolle houtopstand op grond van de [APV] (hierna: de APV). Het college heeft in de voorbereiding van zijn besluit eisers toestemming gevraagd om op de percelen onderzoek te doen en de aanwezige bomen te inventariseren. Eisers hebben deze toestemming geweigerd.
2.1.
Het college merkt in zijn besluit de percelen van eisers aan als groengebied en heeft de bomen op de percelen van eisers op die grond aangewezen als waardevolle houtopstand. Eisers hebben gedurende de beroepsprocedure een rapportage van een bomendeskundig adviesbureau overgelegd. Eisers zijn het niet eens met het besluit, omdat zij, zakelijk weergegeven, vinden dat het college zijn besluit ondeugdelijk gemotiveerd heeft en aan eisers oneigenlijk tegenwerpt dat zij hun standpunten onvoldoende hebben onderbouwd. Ook zijn eisers van mening dat het college in strijd heeft gehandeld met verschillende algemene beginselen van behoorlijk bestuur.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt het besluit van het college om het bezwaar van eisers tegen de aanwijzing van hun percelen als waardevolle houtopstand ongegrond te verklaren en de aanwijzing in stand te laten. Zij doet dat mede aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
4. De rechtbank is van oordeel dat het beroep gegrond is
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.1.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Wat is het (wettelijk) kader?
5. Op grond van artikel 4:8 van de APV wijst het college een houtopstand aan als waardevolle houtopstand, mits de conditie en de groeiruimte van de houtopstand aanvaardbaar zijn én de houtopstand beschikt over één of meer van de waarden cultuurhistorie, stedenbouw en/of landschap, ecologie, klimaat en dendrologie. Het college kan, op grond van artikel 4:9 van de APV, zowel ambtshalve als op verzoek van een belanghebbende besluiten tot het aanwijzen van een waardevolle houtopstand. De formele vereisten van een dergelijk verzoek zijn opgenomen in artikel 4:9, tweede lid van de APV. Artikel 4:7, eerste lid, aanhef en onder i, k en s van de APV bepaalt respectievelijk wat wordt verstaan onder groengebied, houtopstanden en waardevolle houtopstanden. Op grond van artikel 4:10, eerste lid van de APV is het verboden om een waardevolle houtopstand te (doen) vellen. Het college kan op grond van artikel 4:11 van de APV een ontheffing verlenen voor het vellen van een waardevolle houtopstand.
Heeft het college de percelen van eisers op goede gronden aangemerkt als groengebied?
6. De rechtbank stelt vast dat het college in zijn besluit de percelen van eisers aanmerkt als groengebied in de zin van artikel 4:7, aanhef en onder i van de APV, waarmee het college de percelen ook aanmerkt als houtopstand in de zin van artikel 4:7, eerste lid, aanhef en onder k van de APV. De rechtbank oordeelt hierna daarom eerst over de vraag of het college de percelen van eisers als groengebied, en via deze weg als houtopstanden, op goede gronden als zodanig heeft aangewezen.
6.1.
De rechtbank is van oordeel dat het college de percelen van eisers niet op goede gronden heeft aangemerkt als groengebied, omdat het gebied als zodanig geen duidelijke begrenzing heeft. Op zitting heeft de gemachtigde van het college betoogd dat de perceelsgrenzen zijn aangehouden als begrenzing van het groengebied. Hoewel uit de stukken inderdaad blijkt dat de flora en fauna zich uitstrekt over twee percelen, houdt het groengebied bij die perceelsgrenzen niet op. De begrenzing uit artikel 4:7, eerste lid, aanhef en onder i van de APV ziet op de begrenzing van het gebied voor wat betreft de flora en fauna en niet op kadastrale perceelsgrenzen. Met andere woorden: als er al sprake is van een groengebied, houdt dat gebied in ieder geval niet op bij de perceelsgrenzen, maar gaat dat er voorbij. De gemachtigde van het college heeft op zitting toegelicht dat de percelen van eisers zijn aangemerkt als groengebied, omdat het verzoek van [natuurvereniging] alleen op de percelen van eisers zag. Dit betekent echter niet dat het college over moest gaan tot het aanmerken van de percelen als groengebied: er had immers ook negatief op het verzoek van [natuurvereniging] besloten kunnen worden. Dat het college beperkte onderzoeksmogelijkheden had, zoals de gemachtigde van het college ook ter zitting nog nader heeft toegelicht, maakt ook niet dat het college over moest gaan tot het aanmerken van de percelen als groengebied. Daarnaast staat het aanmerken van de percelen van eisers als groengebied haaks op de bewoordingen die [natuurvereniging] in haar verzoek zelf heeft gebruikt om de percelen te beschrijven. [1] De rechtbank is daarom van oordeel dat het college de percelen van eisers niet op goede gronden heeft aangemerkt als groengebied. De beroepsgrond van eisers slaagt daarom.
7. Het college had de bomen op de percelen van eisers op grond van artikel 4:7, eerste lid, aanhef en onder k van de APV ook zelfstandig aan kunnen merken als houtopstand, zonder ze eerst aan te merken als groengebied. Hierna behandelt de rechtbank daarom, ten overvloede en voor het geval dat het college de bomen op de percelen zelfstandig als houtopstand zou hebben aangemerkt, of het college in dat geval de bomen op de percelen van eisers op goede gronden als waardevolle houtopstand in de zin van artikel 4:7, eerste lid, aanhef en onder s van de APV heeft aangewezen.
Heeft het college de (bomen op de) percelen van eisers op goede gronden aangewezen als waardevolle houtopstand?
8. Uit het bestreden besluit blijkt naar oordeel van de rechtbank dat de beoordeling die het college heeft gemaakt van de waarde(n) van de bomen op de percelen van eisers tekortschiet. De gemachtigde van het college heeft ter zitting toegelicht dat de bomen zijn beoordeeld aan de hand van de door [natuurvereniging] aangeleverde inventarisatielijsten, de beschikbare luchtfoto’s en een constatering vanaf openbaar terrein. Vast is komen te staan dat het college niet heeft gecontroleerd wie namens [natuurvereniging] de inventarisatielijsten heeft opgemaakt en over welke (specifieke) deskundigheid deze persoon beschikt.
8.1.
Ter zitting heeft de gemachtigde van het college toegelicht dat het college het moet doen met de stukken die het college heeft en op basis van de beschikbare informatie een besluit moet nemen. Dat het college graag zelf een rapport op had willen (laten) maken om op het verzoek van [natuurvereniging] te kunnen beslissen en dat dit niet mogelijk was vanwege het ontbreken van toestemming van eisers om de percelen te betreden, maakt niet dat het college op basis van de beperkt beschikbare informatie positief op het verzoek van [natuurvereniging] moest beslissen en moest concluderen dat de bomen op de percelen van eisers beschikken over één of meer van de in artikel 4:8, eerste lid van de APV genoemde waarden. Het standpunt van het college dat het weigeren van toestemming voor het doen van onderzoek op de percelen voor rekening en risico van eisers komt, volgt de rechtbank daarom ook niet. Hoewel eisers hierdoor niet aan het college kunnen tegenwerpen dat het college ter plaatse geen (deugdelijk) onderzoek heeft verricht, ligt de bewijslast bij het college om aan te tonen dat er sprake is van een waardevolle houtopstand, zeker bij een belastend besluit als dit.
8.2.
Gedurende de beroepsfase hebben eisers een door een bomendeskundig adviesbureau opgemaakte rapportage overgelegd. Uit deze rapportage blijkt onder meer dat de conditie van de meeste bomen onvoldoende is en dat de bomen laag / gemiddeld scoren op de waarden uit artikel 4:8, eerste lid van de APV. De gemachtigde van het college heeft ter zitting toegelicht dat de rapportage inzichten biedt en meer gedetailleerd is dan de overige beschikbare informatie. De bevindingen in de rapportage schetsen naar het oordeel van de rechtbank niet het beeld dat de bomen als waardevol aangemerkt moeten worden. Eisers hebben met de rapportage de informatie die het college aan het bestreden besluit ten grondslag heeft gelegd naar oordeel van de rechtbank weerlegd en ontkracht, waardoor het aan het college was om hier iets tegenover te stellen. Met andere woorden: het college heeft niet voldoende aannemelijk gemaakt dat, voor zover al sprake is van een houtopstand, deze houtopstand ook beschikt over één of meer van de waarden als genoemd in artikel 4:8, eerste lid van de APV. Het besluit kent daarom een motiveringsgebrek. Dit leidt de rechtbank tot het oordeel dat het college niet op goede gronden heeft besloten om de bomen op de percelen van eisers als waardevolle houtopstand aan te wijzen. De beroepsgrond slaagt daarom.
9. Eisers stellen, mede op grond van uit een Wet open overheid (Woo-)verzoek openbaar geworden stukken, dat het college heeft gehandeld in strijd met het verbod op vooringenomenheid, het verbod op détournement de pouvoir, het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel.
9.1.
Ter zitting zijn de gronden van eisers uitgebreid besproken. De rechtbank overweegt dat, omdat de rechtbank het beroep om de redenen zoals beschreven in overwegingen 6.1 en 8.2 gegrond zal verklaren, de algemene beginselen van behoorlijk bestuur geen beoordeling meer behoeven.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is gegrond omdat de rechtbank van oordeel is dat het college het bezwaar van eisers ten onrechte ongegrond heeft verklaard en de (bomen op de) percelen van eisers niet op goede gronden heeft aangemerkt als waardevolle houtopstand als bedoeld in artikel 4:8, eerste lid van de APV. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen. Eisers hebben ter zitting gezegd een bestuurlijke lus niet te willen toepassen en de rechtbank vindt daarom dat dit in dit geval geen doelmatige en efficiënte manier is om de zaak af te doen en vindt daarnaast dat met de wens van eisers rekening moet worden gehouden. Het is nu aan het college om opnieuw op het bezwaar van eisers te besluiten, met inachtneming van het in deze uitspraak gegeven oordeel en de door eisers in beroep overgelegde rapportage.
10.1.
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dat het college een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft het college hiervoor zes weken de tijd.
10.2.
Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eisers vergoeden en krijgen eisers ook een vergoeding van hun proceskosten. Het college moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgen eisers een vast bedrag per proceshandeling. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 875,-. Eisers hebben in beroep gevraagd om vergoeding van de proceskosten. De gemachtigde heeft een beroepschrift ingediend (1 punt) en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen (1 punt). De vergoeding bedraagt dan € 1.750,00.
10.3.
Eisers hebben ook verzocht om vergoeding van de kosten die zij hebben gemaakt voor het inschakelen van een boomdeskundig adviesbureau om een deskundigenrapportage op te leveren. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) komen de kosten van een deskundige op de voet van artikel 8:75 van de Awb voor vergoeding in aanmerking als het inroepen van die deskundige redelijk was en de deskundigenkosten redelijk zijn. [2] De kosten van de rapportage van [deskundige] komen voor vergoeding in aanmerking, nu eisers deze rapportage op hebben laten maken om hun standpunt, dat het college tekortgeschoten is in de beoordeling van de bomen, te onderbouwen. De rechtbank bepaalt dat het college de kosten die eisers hiervoor hebben gemaakt ook moet betalen. [3] Eisers hebben een factuur overgelegd die ziet op deze rapportage. [deskundige] heeft een uurtarief van tussen de € 85,00 en € 115,00 per uur gehanteerd. De rechtbank acht dit tarief redelijk. Het is immers lager dan het maximale tarief van € 154,50 te verhogen met de omzetbelasting (btw) dat wordt vergoed op grond van artikel 6 van het Besluit tarieven in strafzaken 2003 (Bts) – zoals dat artikel gold op 1 januari 2024 – voor werkzaamheden als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel a van de Wet tarieven in strafzaken waarvoor geen speciaal tarief is bepaald. De rechtbank kent daarom hiervoor, conform factuur, een bedrag toe van € 3.297,25 inclusief btw. De totale proceskostenvergoeding (rechtsbijstand en deskundigenkosten) bedraagt daarom
€ 1.750,00 + € 3.297,25 = € 5.047,25.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit van 14 juli 2023;
  • draagt het college op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • bepaalt dat het college het griffierecht van € 184,- aan eisers moet vergoeden;
  • veroordeelt het college tot betaling van € 5.047,25 aan proceskosten aan eisers.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J.M.J.C. Paijmans, rechter, in aanwezigheid van
mr.S.A. de Roo, griffier, op 5 maart 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving
Algemene Plaatselijke Verordening Breda 2018 (APV)
Artikel 4:7, eerste lid, onder i, k en s van de APV
In deze afdeling wordt verstaan onder:
i.
Groengebied: Een gebied met een duidelijke ruimtelijke samenhang en begrenzing, waarin zich meerdere bomen bevinden en dat een uitgesproken groene functie heeft en/of specifiek is ingericht ten behoeve van een kwalitatieve verblijfservaring in het groen.
Houtopstanden: Een of meer bomen, boomvormers, andere houtachtige gewassen, Groengebieden en/of Landschapselementen.
a.
Waardevolle houtopstanden: Houtopstanden die op basis van aanwezige waarde(n) worden beschouwd als behoudenswaardig en/of houtopstanden die zijn/moeten worden aangeplant op basis van een herplantplicht.
Artikel 4:8, eerste lid van de APV
1.
Het college wijst houtopstanden aan als Waardevolle houtopstanden, mits de conditie en de groeiruimte van de houtopstand aanvaardbaar zijn en de houtopstand beschikt over één of meer van de volgende waarden:
a.
Cultuurhistorie;
b.
Stedenbouw en/of landschap;
c.
Ecologie;
d.
Klimaat;
e.
Dendrologie.
Artikel 4:9, eerste en tweede lid van de APV
1.
Het college kan zowel ambtshalve als op verzoek van een belanghebbende besluiten tot het aanwijzen van Waardevolle houtopstanden, mits:
a.
De houtopstand zich niet bevindt binnen in artikel 4:18 genoemde afstand tot de erfgrens als bedoeld in artikel 5:42 van het Burgerlijk Wetboek, tenzij er sprake is van verjaring van het recht om de verwijdering te vorderen, en
b.
wordt voldaan aan artikel 4:8, lid 1.
2.
Een verzoek of het ambtshalve voornemen, als bedoeld in lid 1, wordt
a.
door de aanvrager voorzien van een deugdelijke motivering waaruit blijkt dat de houtopstand(en) beschikt over één of meer van de waarden als bedoeld in artikel 4:8 lid 1;
b.
op de gebruikelijke wijze openbaar bekend gemaakt;
c.
aan de eigenaar zo spoedig mogelijk bekend gemaakt en daarbij wordt de eigenaar in de gelegenheid gesteld daarop een reactie kenbaar te maken, indien deze niet zelf om de aanwijzing heeft verzocht.
Artikel 4:10, eerste lid van de APV
1.
Het is verboden om Waardevolle houtopstanden, als bedoeld in artikel 4:8, te (doen) vellen.
Artikel 4:11, eerste lid van de APV
1.
Het bevoegd gezag kan ontheffing verlenen van het verbod uit artikel 4:10 door het verlenen van een omgevingsvergunning voor het (doen) vellen van Waardevolle houtopstanden.
Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Artikel 8:72, vierde lid van de Awb
4
De bestuursrechter kan, indien toepassing van het derde lid niet mogelijk is, het bestuursorgaan opdragen een nieuw besluit te nemen of een andere handeling te verrichten met inachtneming van zijn aanwijzingen. Daarbij kan hij:
a.
bepalen dat wettelijke voorschriften over de voorbereiding van het nieuwe besluit of de andere handeling geheel of gedeeltelijk buiten toepassing blijven;
b.
het bestuursorgaan een termijn stellen voor het nemen van het nieuwe besluit of het verrichten van de andere handeling.
Artikel 8:75, eerste lid van de Awb
1.
De bestuursrechter is bij uitsluiting bevoegd een partij te veroordelen in de kosten die een andere partij in verband met de behandeling van het beroep bij de bestuursrechter, en van het bezwaar of van het administratief beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De artikelen 7:15, tweede tot en met vierde lid, en 7:28, tweede, vierde en vijfde lid, zijn van toepassing. Een natuurlijke persoon kan slechts in de kosten worden veroordeeld in geval van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de kosten waarop een veroordeling als bedoeld in de eerste volzin uitsluitend betrekking kan hebben en over de wijze waarop bij de uitspraak het bedrag van de kosten wordt vastgesteld.
Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb)
Artikel 1, aanhef en onder b van het Bpb
Een veroordeling in de kosten als bedoeld in artikel 8:75 onderscheidenlijk een vergoeding van de kosten als bedoeld in artikel 7:15, tweede lid, of 7:28, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan uitsluitend betrekking hebben op:
(…)
b.
kosten van een getuige, deskundige of tolk die door een partij of een belanghebbende is meegebracht of opgeroepen, dan wel van een deskundige die aan een partij verslag heeft uitgebracht, (…)

Voetnoten

1.In het verzoek tot aanwijzen van de bomen op de percelen van eisers omschrijft [natuurvereniging] de percelen van eisers als “een groene oase midden in de bebouwde omgeving in [plaats 1] , die onderdeel is van het groene lint dat dwars door [plaats 1] loopt van oost naar west.”
2.Zie ABRvS 18 juni 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2162.
3.Op grond van artikel 8:75, eerste lid van de Awb i.c.m. artikel 1, aanhef en onder b van het Bpb.