In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van eiseres tegen de beëindiging van haar WIA-uitkering door het UWV. De rechtbank behandelt de zaak die op 27 februari 2024 is uitgesproken, waarbij eiseres in beroep is gegaan tegen het besluit van het UWV om haar uitkering per 26 september 2022 te beëindigen. Eiseres was werkzaam als buschauffeur en had zich in 2018 ziek gemeld vanwege fysieke klachten. Het UWV had eerder vastgesteld dat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de beëindiging van haar uitkering. Eiseres betwistte deze beslissing en voerde aan dat haar beperkingen niet correct waren vastgesteld en dat zij niet adequaat was onderzocht door een geregistreerde verzekeringsarts.
De rechtbank heeft de argumenten van eiseres beoordeeld en vastgesteld dat het UWV voldoende zorgvuldig te werk is gegaan. De rechtbank concludeert dat de medische oordelen van de artsen en verzekeringsartsen van het UWV juist zijn en dat de beperkingen van eiseres adequaat zijn vastgelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML). Eiseres heeft geen nieuwe medische gegevens overgelegd die haar standpunt onderbouwen. De rechtbank oordeelt dat de functies die aan de arbeidsongeschiktheidsschatting ten grondslag liggen, geschikt zijn voor eiseres, en dat het UWV terecht heeft geconcludeerd dat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
De rechtbank verklaart het beroep van eiseres ongegrond en oordeelt dat het UWV de proceskosten van eiseres moet vergoeden. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige medische beoordeling en de noodzaak voor eiseres om relevante medische informatie te overleggen ter ondersteuning van haar claims.