ECLI:NL:RBZWB:2024:1456

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 februari 2024
Publicatiedatum
6 maart 2024
Zaaknummer
AWB- 22_3498
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de beëindiging van de WIA-uitkering van eiseres door het UWV

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van eiseres tegen de beëindiging van haar WIA-uitkering door het UWV. De rechtbank behandelt de zaak die op 27 februari 2024 is uitgesproken, waarbij eiseres in beroep is gegaan tegen het besluit van het UWV om haar uitkering per 26 september 2022 te beëindigen. Eiseres was werkzaam als buschauffeur en had zich in 2018 ziek gemeld vanwege fysieke klachten. Het UWV had eerder vastgesteld dat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de beëindiging van haar uitkering. Eiseres betwistte deze beslissing en voerde aan dat haar beperkingen niet correct waren vastgesteld en dat zij niet adequaat was onderzocht door een geregistreerde verzekeringsarts.

De rechtbank heeft de argumenten van eiseres beoordeeld en vastgesteld dat het UWV voldoende zorgvuldig te werk is gegaan. De rechtbank concludeert dat de medische oordelen van de artsen en verzekeringsartsen van het UWV juist zijn en dat de beperkingen van eiseres adequaat zijn vastgelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML). Eiseres heeft geen nieuwe medische gegevens overgelegd die haar standpunt onderbouwen. De rechtbank oordeelt dat de functies die aan de arbeidsongeschiktheidsschatting ten grondslag liggen, geschikt zijn voor eiseres, en dat het UWV terecht heeft geconcludeerd dat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.

De rechtbank verklaart het beroep van eiseres ongegrond en oordeelt dat het UWV de proceskosten van eiseres moet vergoeden. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige medische beoordeling en de noodzaak voor eiseres om relevante medische informatie te overleggen ter ondersteuning van haar claims.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats: Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/3498 WIA

uitspraak van 27 februari 2024 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , te [plaats 1] , eiseres,

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, UWV, (kantoor Breda),
gemachtigde: [gemachtigde 1] .
Als derde partij heeft aan het geding deelgenomen:
[voormalige werkgever] B.V., te [plaats 2] , voormalige werkgever,
gemachtigde: [gemachtigde 2] .

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de
beëindiging van haar uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
1.1
Het UWV heeft bij besluit van 20 september 2021 (primaire besluit)
de WIA-uitkering van eiseres beëindigd met ingang van 26 september 2022. Met het bestreden besluit van 10 juni 2022 is het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.2
Eiseres heeft geen toestemming verleend voor kennisneming door de voormalig werkgever van stukken die medische gegevens van eiseres bevatten. Bij beslissingen van 26 januari 2023 en 11 januari 2024 heeft de rechtbank, onder toepassing van artikel 8:32, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaald dat de voormalig werkgever van eiseres van nader genoemde stukken geen kennis mag nemen en dat kennisname is voorbehouden aan een gemachtigde die advocaat of arts is dan wel daarvoor van de rechtbank bijzondere toestemming heeft gekregen. De rechtbank heeft aan de arts-gemachtigde van eiseres, [gemachtigde 2] , bijzondere toestemming verleend.
1.3
De rechtbank heeft het beroep op 25 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van het UWV deelgenomen. Eiseres is niet ter zitting verschenen en heeft zich niet voorafgaand aan de zitting afgemeld. De gemachtigde van de voormalig werkgever heeft de rechtbank voorafgaand aan de zitting schriftelijk laten weten dat de voormalig werkgever niet ter zitting aanwezig zal zijn.

Beoordeling door de rechtbank

2. Aan het bestreden besluit heeft het UWV ten grondslag gelegd dat eiseres minder dan 35% arbeidsongeschikt is. De rechtbank zal beoordelen of dit juist is. Bij deze beoordeling is van belang of eiseres medische beperkingen heeft en of zij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te verwerven.
3. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4. Eiseres is werkzaam geweest als buschauffeur voor 37,24 uur per week. Voor dat werk is zij op 29 oktober 2018 door fysieke klachten uitgevallen. Bij besluit van 30 oktober 2020 heeft het UWV de door eiseres aangevraagde WIA-uitkering met ingang van 26 oktober 2020 geweigerd, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Het UWV heeft in de beslissing op bezwaar van 15 januari 2021 het bezwaar gegrond verklaard en aan eiseres alsnog per 26 oktober 2020 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend. Op 2 februari 2021 heeft de voormalig werkgever van eiseres verzocht om een herbeoordeling van eiseres. Naar aanleiding van dit verzoek heeft het UWV in het primaire besluit van 20 september 2021 besloten dat eiseres vanaf 16 september 2021 30,82% arbeidsongeschikt is en dat zij vanaf 26 september 2022 geen WIA-uitkering meer ontvangt. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. In het bestreden besluit heeft het UWV het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Zijn de beperkingen juist vastgesteld?
5. Er zijn rapporten opgesteld door achtereenvolgens een arts [1] en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
5.1
[arts] heeft het dossier bestudeerd en eiseres gesproken op het spreekuur van 1 september 2021. De arts heeft op 13 september 2021 gerapporteerd. De arts concludeert dat eiseres verminderde functionele mogelijkheden heeft als gevolg van ziekte of gebrek. De beperkingen en de belastbaarheid van eiseres zijn neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 7 september 2021.
In bezwaar heeft verzekeringsarts b&b [naam 1] het dossier bestudeerd en op 14 april 2022 de telefonische hoorzitting van bijgewoond. De verzekeringsarts b&b heeft op 25 april 2022 gerapporteerd. De verzekeringsarts b&b overweegt dat [arts] een zorgvuldig en voldoende uitgebreid onderzoek heeft uitgevoerd. De conclusie is gebaseerd op de dossiergegevens, de anamnese en het uitgevoerde medisch onderzoek. De inhoud van het bezwaarschrift leidt niet tot andere inzichten en eiseres heeft geen nadere medische gegevens overgelegd op basis waarvan ernstigere beperkingen aangenomen dienen te worden.
5.2
Eiseres heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat haar lichamelijke beperkingen zijn onderschat en verder claimt eiseres ook een
beperking voor deadlines en veelvuldige productiepieken. Eiseres heeft ter onderbouwing hiervan een brief van de fysiotherapeut en een brief van de huisarts overgelegd. Volgens eiseres is het medisch onderzoek onvolledig geweest, omdat zij zowel in de primaire fase als in bezwaar niet volwaardig in persoon is onderzocht door een geregistreerd verzekeringsarts.
5.3
Voor wat betreft de beroepsgrond van eiseres dat zij zowel in de primaire fase als in bezwaar niet in persoon is onderzocht door een geregistreerde verzekeringsarts, overweegt de rechtbank als volgt. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep [2] (CRvB) brengt de aard en de zorgvuldigheid van de volledige heroverweging in bezwaar met zich mee dat – als in de primaire fase geen spreekuurcontact met een geregistreerd verzekeringsarts heeft plaatsgevonden – eiseres in bezwaar in beginsel wel spreekuurcontact met een geregistreerd verzekeringsarts moet hebben. Van een spreekuurcontact met een verzekeringsarts kan in beginsel slechts worden afgezien als de verzekeringsarts voldoende kan motiveren dat – in het licht van de aard van de klachten en de beschikbare medische informatie - een spreekuurcontact geen toegevoegde waarde heeft. De verzekeringsarts b&b heeft in bezwaar overwogen dat eiseres tijdens de telefonische hoorzitting het aanbod van de verzekeringsarts b&b heeft afgeslagen om alleen met de verzekeringsarts b&b te spreken. Verder heeft eiseres in bezwaar geen nadere medische informatie overgelegd waaruit nieuwe gezichtspunten blijken. Verzekeringsarts b&b [naam 1] heeft vervolgens overwogen dat vanwege de aard van de klachten en de beschikbare medische informatie een fysiek spreekuurcontact geen toegevoegde waarde heeft. Naar het oordeel van de rechtbank is het afwijken van de hiervoor aangehaalde hoofdregel voor wat betreft spreekuurcontact met een geregistreerd verzekeringsarts voldoende gemotiveerd.
5.4
Op basis van het onderzoek is de rechtbank van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de rapporten van de arts en de verzekeringsarts b&b blijkt dat zij op de hoogte waren van de door eiseres gestelde klachten, waaronder haar fysieke klachten. Eiseres heeft in beroep nadere informatie van haar behandelend sector overgelegd. Naar aanleiding hiervan heeft verzekeringsarts b&b [naam 2] in beroep – naast de reeds aangenomen beperkingen – een nadere beperking voor zitten (tijdens het werk) van toepassing geacht. Verzekeringsarts b&b [naam 2] heeft de extra beperkingen [3] aan de FML van 26 juni 2023 toegevoegd. De rechtbank is niet gebleken dat in de FML van 26 juni 2023 de beperkingen van eiseres zijn onderschat. De beroepsgrond dat eiseres – naast de al in de FML van 26 juni 2023 opgenomen beperkingen – meer beperkt geacht moet worden, slaagt niet. Voor de verdere beoordeling gaat de rechtbank dan ook uit van de belastbaarheid die is neergelegd in de FML van 26 juni 2023.
Zijn de aan de schatting ten grondslag gelegde functies geschikt?
6.1
Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige b&b) van het UWV heeft, rekening houdend met de vastgestelde FML, de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: productiemedewerker industrie (Sbc-code 111180), samensteller kunststof en rubberproducten (Sbc-code 271130) en textielproductenmaker (Sbc-code 111160).
6.2
Eiseres heeft aangevoerd dat deze functies ten onrechte geschikt worden geacht. Hiertoe heeft eiseres aangevoerd dat de geduide functies onvoldoende vertredingsmogelijkheden hebben en dat de uitvoering van de functies een intensief gebruik van de handen vereist. De functies overschrijden de fysieke en psychische belastbaarheid van eiseres.
6.3
De beroepsgronden van eiseres geven de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de medische geschiktheid van de geselecteerde functies. Het standpunt van eiseres dat zij niet in staat is de geduide functies te verrichten, vloeit voort uit haar opvatting dat haar medische beperkingen zijn onderschat. Zoals de rechtbank in overweging 5.4 heeft geconcludeerd is die opvatting niet juist. Uit de rapportage van arbeidsdeskundige b&b [naam 3] volgt dat de in beroep door de verzekeringsarts b&b aangenomen extra beperking voor zitten (tijdens het werk) niet voor een aanpassing van in overweging 6.1 aangegeven functies zorgt. Eiseres is volgens verzekeringsarts b&b [naam 2] in staat om maximaal een uur aaneengesloten te zitten en in geen van de geduide functies is er sprake van een overschrijding. Daarna is er ruimte voor vertreding. De hiervoor genoemde functies mochten dan ook worden gebruikt voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid.
Is de mate van arbeidsongeschiktheid juist vastgesteld?
7. Op basis van de inkomsten die eiseres met de geduide functies zou kunnen verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot de conclusie dat eiseres minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Omdat eiseres tegen deze berekening geen gronden naar voren heeft gebracht, gaat de rechtbank uit van deze mate van arbeidsongeschiktheid.
Dit betekent dat het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 16 september 2021 heeft vastgesteld op 30,82%
.Omdat pas recht bestaat op een WIA-uitkering bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer, heeft het UWV de WIA-uitkering terecht beëindigd met ingang van 26 september 2022.
8. Nu het UWV in beroep de FML heeft gewijzigd, was het bestreden besluit niet voorzien van een deugdelijke motivering zoals artikel 7:12, eerste lid, van de Awb vereist. Deze schending wordt met toepassing van artikel 6:22 van de Awb gepasseerd, omdat aannemelijk is dat eiseres niet is benadeeld. Ook als dit gebrek zich niet zou hebben voorgedaan, zou een besluit met gelijke uitkomst zijn genomen

Conclusie

9. Het beroep is ongegrond. De toepassing van artikel 6:22 van de Awb geeft aanleiding om het UWV te veroordelen in de proceskosten van eiseres. Deze kosten worden begroot op € 875,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 875,00 en een wegingsfactor 1). Daarnaast moet het UWV het door eiseres betaalde griffierecht vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • bepaalt dat het UWV het griffierecht van € 50,00 aan eiseres moet vergoeden;
  • veroordeelt het UWV tot betaling van € 875,00 aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J.E. Loontjens, griffier, op 27 februari 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Bijlage wettelijk kader
In artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA is bepaald dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Volgens artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat pas recht op uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer.

Voetnoten

1.Gecontrasigneerd door verzekeringsarts [naam 4] .
2.Bijvoorbeeld CRvB 23 juni 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1491.
3.Te weten de beoordelingspunten 5.1 en 5.2 van de FML, respectievelijk zitten en zitten tijdens het werk.