ECLI:NL:RBZWB:2024:1429

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 februari 2024
Publicatiedatum
5 maart 2024
Zaaknummer
02/189874-22 en 02/165801-22 (ttz gev)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Strafzaak tegen verdachte wegens bedreiging en vernieling met verminderd toerekeningsvatbaarheid

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 8 februari 2024, is de verdachte beschuldigd van meerdere feiten, waaronder bedreiging en vernieling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan bedreiging van verschillende personen, waaronder een schooldirectrice, een medewerkster van Bureau Jeugdzorg, een huisarts en een politieagent. De bedreigingen waren van ernstige aard en hebben geleid tot angst bij de slachtoffers. De verdachte heeft in een verwarde toestand gehandeld, wat haar gedrag onvoorspelbaar maakte. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de verdachte een ruit van de woning van haar buren heeft vernield. Tijdens de zitting op 25 januari 2024 heeft de officier van justitie de feiten als wettig en overtuigend bewezen aangemerkt, terwijl de verdediging betoogde dat de verdachte niet volledig toerekeningsvatbaar was ten tijde van de feiten. De rechtbank heeft geoordeeld dat er sprake was van verminderd toerekeningsvatbaarheid, wat heeft geleid tot strafmatiging. De uiteindelijke strafoplegging bestaat uit een gevangenisstraf van 100 dagen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij voor de vernieling.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/189874-22 en 02/165801-22 (ttz gev)
vonnis van de meervoudige kamer van 8 februari 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1976 te [geboorteplaats] ( [geboorteland] )
wonende te [woonadres]
raadsman: mr. G.J.P.M. Mooren, advocaat te Tilburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 25 januari 2024, waarbij de officier van justitie, mr. C.M.J.M. van Buul, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter zitting zijn overeenkomstig artikel 285 van het Wetboek van Strafvordering de zaken onder voormelde parketnummers gevoegd.

2.De tenlasteleggingen

In de zaak 02/189874-22 is de tenlastelegging gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering.
De tenlasteleggingen zijn als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat
02/189874-22
verdachte een ander heeft gestalkt en anderen heeft bedreigd;
02/165801-22
verdachte een vernieling heeft gepleegd.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
ÁG602096356881dÈ
G602096356881

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
02/189874-22
De officier van justitie acht de onder feit 1 tenlastegelegde belaging wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat het wat de officier van justitie betreft gaat om een kortere periode dan ten laste is gelegd. Verdachte heeft in de periode van 18 tot en met 20 augustus 2022 14 e-mails gestuurd naar [aangeefster] waarvan enkele ook bedreigend van aard waren. Dit ondanks een contactverbod met [aangeefster] . Verdachte heeft bekend deze e-mails te hebben verstuurd.
De officier van justitie acht de feiten 2 tot en met 5 bewezen. Verdachte heeft de personen [aangeefster] , [benadeelde 1] , [benadeelde 2] en [benadeelde 3] bedreigd door hen berichten te sturen met bedreigende woorden. Verdachte heeft bekend dat zij deze berichten heeft gestuurd.
02/165801-22
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte een ruit van
[benadeelde 4] heeft vernield op basis van de aangifte en de bekennende verklaring van verdachte.
4.2
Het standpunt van de verdediging
02/189874-22
De verdediging is van mening dat feit 1 niet kan worden bewezen. Van het veelvuldig sturen van e-mails door verdachte naar [aangeefster] was geen sprake en de e-mails waren ook niet enkel gericht aan [aangeefster] . Gelet hierop en op de inhoud van de verzonden
e-mails was geen sprake van belaging als bedoeld in de wet.
De verdediging is van mening dat tot een bewezenverklaring kan worden gekomen van de bedreigingen die ten laste zijn gelegd onder feit 2 tot en met feit 5 op basis van het dossier en de bekennende verklaring van verdachte.
02/165801-22
De verdediging is van mening dat tot een bewezenverklaring kan worden gekomen van de tenlastegelegde vernieling van een ruit op basis van het dossier en de bekennende verklaring van verdachte.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
02/189874-22
Feit 1
Wat in het dagelijks taalgebruik “stalking” wordt genoemd, heet in het Wetboek van Strafrecht “belaging”. Daarvan is sprake als een verdachte wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk maakt op de persoonlijke levenssfeer van een ander om die ander te dwingen iets te doen, niet te doen of te dulden, dan wel vrees aan te jagen. Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van belaging als bedoeld in artikel 285b van het Wetboek van Strafrecht zijn verschillende factoren van belang. Het gaat daarbij om de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen van de verdachte, alsmede de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer.
Verdachte wordt verweten zich schuldig te hebben aan belaging van aangeefster
[aangeefster] (hierna: aangeefster) in de periode van 20 juni 2022 tot en met 26 juli 2022 en in de periode van 18 augustus 2022 tot en met 20 augustus 2022
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte zich in de periode van 20 juni 2022 tot en met 26 juli 2022 schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde belaging.
De rechtbank is verder - anders dan de officier van justitie - van oordeel dat het tenlastegelegde evenmin kan worden bewezen voor de periode van 18 augustus 2022 tot en met 20 augustus 2022. Op basis van het dossier kan enkel worden vastgesteld dat verdachte in drie dagen tijd in totaal 14 mails heeft verstuurd naar tientallen personen, waaronder aangeefster. Van een gerichte actie met een doel als bedoeld in de wet richting aangeefster was dus geen sprake. De rechtbank neemt verder in aanmerking dat de inhoud van de verstuurde mails verwarde teksten bevatten en dat aangeefster ermee bekend was dat verdachte psychisch niet in orde was en hulp nodig had. Naar het oordeel van de rechtbank is onder deze omstandigheden geen sprake van belaging als bedoeld in artikel 240b van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van feit 1 wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs.
Feit 2
Aangezien verdachte ten aanzien van feit 2 een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering en acht de rechtbank dit feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 25 januari 2024;
- het proces-verbaal van aangifte, welke aangifte is gedaan door [aangeefster] op
20 juni 2022 (de rechtbank leest: 6 juli 2022), pagina 29 en verder van het einddossier met nummer PL2000-2022175962 van de politie eenheid Zeeland-West-Brabant;
- het proces-verbaal van aanvullend verhoor aangever, pagina 105 en verder van het einddossier met nummer PL2000-2022175962 van de politie eenheid Zeeland-West-Brabant;
- het proces-verbaal van aangifte, welke aangifte is gedaan door [aangeefster] op
22 september 2022, pagina 433 en verder van het einddossier met nummer PL2000-2022175962 van de politie eenheid Zeeland-West-Brabant;
- de door verdachte aan [aangeefster] verzonden berichten, pagina 82, 84, 85, 457 en 458 van het einddossier met nummer PL2000-2022175962 van de politie eenheid Zeeland-West-Brabant.
Feit 3
Aangezien verdachte ten aanzien van feit 3 een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering en acht de rechtbank dit feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 25 januari 2024;
- het proces-verbaal van aangifte, welke aangifte is gedaan door [benadeelde 1] op
26 juli 2022, pagina 191 en verder van het einddossier met nummer PL2000-2022175962 van de politie eenheid Zeeland-West-Brabant;
- het proces-verbaal van aangifte, welke aangifte is gedaan door [benadeelde 1] op
29 augustus 2022, pagina 455 en verder van het einddossier met nummer PL2000-2022175962 van de politie eenheid Zeeland-West-Brabant;
- de door verdachte aan [benadeelde 1] verzonden berichten, pagina 299, 457 en 459 van het einddossier met nummer PL2000-2022175962 van de politie eenheid Zeeland-West-Brabant.
Feit 4
Aangezien verdachte ten aanzien van feit 4 een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering en acht de rechtbank dit feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 25 januari 2024;
- het proces-verbaal van aangifte, welke aangifte is gedaan door [benadeelde 2] op
6 augustus 2022, pagina 313 en verder van het einddossier met nummer PL2000-2022175962 van de politie eenheid Zeeland-West-Brabant;
- het proces-verbaal van aangifte, welke aangifte is gedaan door [benadeelde 2] op
22 september 2022, pagina 462 en verder van het einddossier met nummer PL2000-2022175962 van de politie eenheid Zeeland-West-Brabant;
- de door verdachte aan [benadeelde 2] verzonden berichten, pagina 316, 338, 339, 340, 477 en 478 van het einddossier met nummer PL2000-2022175962 van de politie eenheid Zeeland-West-Brabant.
Feit 5
Aangezien verdachte ten aanzien van feit 5 een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering en acht de rechtbank dit feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 25 januari 2024;
- het proces-verbaal van aangifte, welke aangifte is gedaan door [benadeelde 3] op
17 augustus 2022, pagina 383 en verder van het einddossier met nummer PL2000-2022175962 van de politie eenheid Zeeland-West-Brabant;
- het proces-verbaal van aangifte, welke aangifte is gedaan door [benadeelde 3] op
30 augustus 2022, pagina 493 en verder van het einddossier met nummer PL2000-2022175962 van de politie eenheid Zeeland-West-Brabant;
- de door verdachte aan [benadeelde 3] verzonden berichten, pagina 385, 386 en 167 van het einddossier met dossiernummer PL2000-2022175962 van de politie eenheid Zeeland-West-Brabant.
02/165801-22
Aangezien verdachte ten aanzien van het ten laste gelegde feit een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering en acht de rechtbank dit feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 25 januari 2024;
- het proces-verbaal van aangifte, welke aangifte is gedaan door [benadeelde 4] op 3 juli 2022, pagina 4 en verder van het einddossier met nummer PL2000-2022173141 van de politie eenheid Zeeland-West-Brabant.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Parketnummer 02/189874-22
feit 2
in de periode van 20 juni 2022 tot en met 26 juli 2022 en op 19 augustus 2022 te Tilburg [aangeefster] meermalen heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [aangeefster] e-mailberichten toe te sturen met daarin onder andere de volgende bedreigende woorden - zakelijk weergegeven- :
- " je wordt dood" met (als bijlage) een foto van die [aangeefster] met een grafsteen en de tekst R.I.P." en
- " dat verdachte voor een paar honderd euro iemand kan inhuren om een moord te plegen" en
- " jij en jouw familie gaan echt dood deze dagen door die mensen" en
- " Of jullie gezin gaat vandaag Dood.Dat is waarheid." en- "Denkt u goed naa. [naam 1] terug of jullie gaat een bij een dood.";
feit 3
op 24 juli 2022 en 19 augustus 2022 te Tilburg [benadeelde 1] (agent bij Politie Eenheid Zeeland-West-Brabant) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [benadeelde 1] e-mailberichten toe te sturen met daarin de volgende bedreigende woorden:
- " jou gezin en jij gaan echt dood door deze mensen, als [naam 1] niet komt snel naar zijn hondje.jij,eerste [benadeelde 1] idiot" en
- " of jullie gezin gaat vandaag dood.Dat is waarheid" en
- " [benadeelde 1] LEVEN VAN JE GEZIN KOST 300.000 EURO.NU";
feit 4
op 24 juli 2022 en 19 augustus 2022 te Tilburg [benadeelde 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [benadeelde 2] WhatsApp berichten en emailberichten toe te sturen met daarin onder andere de volgende dreigende woorden - zakelijk weergegeven - :
- een foto te sturen met een afbeelding van de hond van die [benadeelde 2] en van een vrouw met een grafzerk met R.I.P. erop verwerkt en
- " Een bij een lid van je gezien gaat dood, vanaf morgen" en
- " jij gaat eerste dood.ech snel." en
- " [benadeelde 2] is nummer 1 dood mens" en
- " jij [benadeelde 2] in elk geval.dood vrouw zonder familie en gezin." en
- " jouw hond gaat eerste dood.dan jij." en
- " [benadeelde 2] wordt ook een van eerste dood.Samen met zijn hoondje. Drie Servische Mensen zijn nu op dit moment dichbij [benadeelde 2] . [benadeelde 2] heeft nog een beetje om te leven. En dan [benadeelde 2] en hoondje dood.";
feit 5
op 24 juli 2022 en 19 augustus 2022 te Tilburg [benadeelde 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [benadeelde 3] emailberichten toe te sturen met daarin onder andere de volgende dreigende woorden toe te sturen - zakelijk weergegeven -
- " jij en jouw familie gaan echt dood deze dagen door die mensen,als [naam 1] niet naar zijn hondje komt meteen" en
- " Als [naam 1] niet binnen 24 uur op dit adres wordt teruggestuurd, zal eerst iemand die niet in dit huis is de familieleden van [benadeelde 2] en [benadeelde 3] nep arts vermoorden" en
- [benadeelde 3] LEVEN VAN JE KIND KOST 300.000 EURO.DAT PRIJS GAAT ELKE MINUTEN OMGOOH EN KOMT SNEL MOMENT DAT JE GAAT JOUW DOCHTER DOOD ZIEN DOOR SERVISCHE MENSEN".
Parketnummer 02/165801-22
op 3 juli 2022 te Tilburg, opzettelijk en wederrechtelijk een ruit die aan [benadeelde 4] toebehoorde heeft vernield.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
De strafbaarheid van verdachte
De verdediging heeft ontslag van alle rechtsvervolging bepleit waartoe zij heeft aangevoerd dat verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar was ten tijde van het plegen van de feiten.
De verdediging heeft hierbij verwezen naar het psychiatrisch onderzoek van [psychiater] van 31 maart 2023. Daarin wordt geconcludeerd dat bij verdachte sprake is van een psychotische stoornis en dat het waarschijnlijk is dat de stoornis van invloed is geweest op het ten laste gelegde. [psychiater] geeft geen advies over de mate van toerekeningsvatbaarheid en verdachte is nadien niet opnieuw onderzocht door een psychiater, ondanks dat de verdediging dit uitdrukkelijk heeft verzocht. Dit betekent dat een eigen beoordeling door de rechtbank moet plaatsvinden in welk verband de verdediging erop heeft gewezen dat [psychiater] volledige ontoerekeningsvatbaarheid niet uitsluit en dat uit het dossier naar voren komt dat verdachte een extreem verward toestandsbeeld heeft laten zien ten tijde van het plegen van de feiten en ook nadien. Ter onderbouwing van dit laatste heeft de verdediging op zitting diverse bescheiden ingebracht, waaronder een medische verklaring van 25 april 2023 waarin verdachte als wilsonbekwaam wordt aangemerkt.
De officier van justitie meent dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten bevat om te kunnen concluderen dat verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar was ten tijde van het plegen van de feiten. [psychiater] geeft geen advies over de mate van toerekeningsvatbaarheid en verdachte kan zich, ondanks dat zij in een verwarde toestand verkeerde, wel nog herinneren dat zij meerdere mails naar aangevers heeft gestuurd in een manische periode.
De rechtbank heeft kennis genomen van het dossier, de rapportages die over verdachte zijn opgemaakt en van de op zitting door de verdediging overgelegde stukken. Op basis van al deze stukken komt de rechtbank niet tot de conclusie dat sprake was van volledige ontoerekeningsvatbaarheid van verdachte ten tijde van het plegen van de bewezenverklaarde feiten. Niet ter discussie staat dat verdachte in een verwarde en manische toestand verkeerde toen zij overging tot het plegen van de feiten, maar de beschikbare stukken bevatten onvoldoende aanknopingspunten op basis waarvan met voldoende zekerheid kan worden aangenomen dat zij volledig ontoerekeningsvatbaar was. De conclusie van [psychiater] is immers, dat niet duidelijk is op welke wijze en in welke mate de stoornis van verdachte van invloed is geweest op het tenlastegelegde. Daarnaast neemt de rechtbank in aanmerking dat verdachte ten tijde van het plegen van de feiten tot op zeker hoogte in staat was om zelfstandig te functioneren. De rechtbank acht verdachte dan ook strafbaar.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van
100 dagen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest en een proeftijd van twee jaar. Verzocht wordt om aan het voorwaardelijke strafdeel de door de reclassering geadviseerde voorwaarden te verbinden en om deze dadelijk uitvoerbaarheid te verklaren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman verzoekt de rechtbank om verdachte tot niet meer te veroordelen dan een straf gelijk aan de duur van het voorarrest. Er zijn geen redenen voor oplegging van bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering is geadviseerd. Verdachte krijgt reeds behandeling en begeleiding op vrijwillige basis en dat is afdoende.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich meerdere keren schuldig gemaakt aan bedreiging. De slachtoffers waren de schooldirectrice van de school waar de zoon van verdachte naartoe ging,
een medewerkster van Bureau Jeugdzorg die betrokken was bij het gezin van verdachte,
de huisarts van verdachte en een politieagent. Verdachte heeft hen meerdere berichten met doodsbedreigingen gestuurd en hen daarmee angst aangejaagd. Verdachte maakte een psychisch verwarde indruk, wat haar gedrag onvoorspelbaar maakte. De slachtoffers waren dan ook bang dat verdachte haar bedreigingen daadwerkelijk zou uitvoeren. Dit terwijl zij slechts hun werk deden en het beste voor hadden met verdachte en haar zoontje.
Verder heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan vernieling door met een baksteen een ruit van de woning van haar buren in te gooien. Verdachte heeft hiermee overlast, ergernis en schade veroorzaakt.
De rechtbank neemt bij de strafbepaling de landelijke oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) als uitgangspunt. In het nadeel van verdachte weegt de rechtbank mee dat drie van de vier bewezenverklaarde bedreigingen tegen hulpverleners zijn gepleegd.
De persoon van verdachte
De rechtbank stelt voorop dat voor alle betrokkenen bij het dossier van verdachte duidelijk is dat verdachte continue zorg nodig heeft. Schooldirectrice [aangeefster] schrijft hierover in haar schriftelijke slachtofferverklaring, dat verdachte zonder hulp in oude patronen vervalt en dat gedwongen hulp noodzakelijk is, zodat zij zich weer beter gaat voelen en op den duur weer de zorg voor haar zoon op zich kan nemen.
Bij de strafbaarheid van verdachte heeft de rechtbank reeds besproken dat [psychiater] in zijn rapport van 31 maart 2023 heeft geconcludeerd dat bij verdachte sprake is van een psychotische stoornis. Gezien het doordringende karakter van de psychotische stoornis en de gedragsmatige en affectieve instabiliteit is het waarschijnlijk dat de stoornis van invloed is geweest op het tenlastegelegde. Gelet op de aard van de psychiatrische aandoening en het ontbreken van ziektebesef en -inzicht acht [psychiater] interventies nodig ter afwending van een aanzienlijk risico op (herhalend) ernstig nadeel voor verdachte zelf, als ook voor anderen. Goede psychiatrische diagnostiek is noodzakelijk en behandeling met psychotische medicatie is aangewezen. Verder is contactherstel tussen verdachte en haar zoon van groot belang en moeten de psychosociale omstandigheden in kaart worden gebracht. [psychiater] acht een vrijwillig behandeltraject niet haalbaar en adviseert om de mogelijkheid van een zorgmachtiging te laten onderzoeken.
De rechtbank slaat verder acht op de door de verdediging ingebrachte Machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel van 28 april 2023, welke machtiging gold tot en met
19 mei 2023. In die machtiging is overwogen dat er geen redenen zijn om te twijfelen aan de medische verklaring van 25 april 2023 waaruit volgt dat het vermoeden bestaat dat verdachte lijdt aan een psychische stoornis, te weten persoonlijkheidsstoornissen en schizofreniespectrum- en andere psychotische stoornissen. De situatie van verdachte is dermate ernstig dat een zorgmachtiging niet kan worden afgewacht en verplichte zorg wordt noodzakelijk geacht. De hiervoor genoemde medische verklaring is ook door de verdediging ingebracht, waarvan de rechtbank eveneens kennis heeft genomen.
In het nadien opgemaakte reclasseringsadvies van 14 september 2023 wordt vermeld dat verdachte inmiddels opgenomen is geweest bij [zorgorganisatie] en dat zij nu ambulant in zorg is bij [team] van [zorgorganisatie] . Er is sprake van een zorgmachtiging. De reclassering ziet meerwaarde in een samenwerking tussen zorg en toezicht in een forensisch kader naast de huidige behandeling van verdachte en adviseert oplegging van een (deels) voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden de meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling en een contactverbod met de slachtoffers.
Bij e-mail van 23 januari 2024 heeft de reclassering de meest recente stand van zaken weergegeven. Daarin wordt vermeld: “Op verzoek van het Openbaar Ministerie bevestigen wij middels deze mail dat wij ons eerder uitgebrachte advies d.d. 14-09-2024 t.a.v. de bijzondere voorwaarden nog passend vinden. Tijdens een ketenoverleg op 10 januari 2024 bij het Zorg- en Veiligheidshuis hebben wij vernomen dat in november 2023 de zorgmachtiging is beëindigd en dat mevrouw [verdachte] sindsdien vrijwillig behandeling ontvangt, waar zij tot op heden haar medewerking aan verleent. Middels bijzondere voorwaarden zou de reclassering voor een langere periode met mevrouw en ketenpartners samen de lopende zorg kunnen monitoren en continueren, zodat de kans op recidive op lange termijn wordt verminderd.”
In de door de verdediging ingebrachte e-mail van [zorgorganisatie] van 23 januari 2024 wordt de actuele behandelsituatie van verdachte vermeld. Verdachte heeft (twee)wekelijkse structurerende gesprekken met [team] , gebruikt medicatie, komt op afspraken met de psychiater en krijgt individuele psycho educatie. Verdachte komt afspraken na en stelt vragen over haar welzijn en in te zetten interventies. Momenteel voelt verdachte zich somber en afgevlakt. Verdachte heeft over dit laatste op de zitting van 25 januari 2024 verklaart dat zij zich zo voelt, omdat zij haar zoon mist en omdat de communicatie met de Raad voor de Kinderbescherming en het Veiligheidshuis niet goed is.
De rechtbank is van oordeel dat op basis van het dossier en de hierboven aangehaalde stukken met voldoende mate van zekerheid kan worden vastgesteld dat verdachte ten tijde van het plegen van de feiten verminderd toerekeningsvatbaar was. Om die reden is strafmatiging op zijn plaats.
Strafoplegging
Alles afwegende acht de rechtbank oplegging van een gevangenisstraf van 100 dagen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest en een proeftijd van twee jaar passend en geboden. Het onvoorwaardelijke strafdeel van 70 dagen is gelijk aan het aantal dagen dat verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Dit betekent dat verdachte niet terug naar de gevangenis hoeft als zij zich in de proeftijd aan de voorwaarden houdt.
De rechtbank zal het reclasseringstoezicht als bijzondere voorwaarde verbinden aan het voorwaardelijk strafdeel, nu zij met de reclassering van oordeel is dat dit meerwaarde heeft. Op het moment dat verdachte niet meer vrijwillig zou meewerken, kan de reclassering ingrijpen en erop toezien dat verdachte ingebed blijft in de noodzakelijke zorg.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor oplegging van de andere geadviseerde bijzondere voorwaarden, gelet op het reeds doorlopen zorgtraject en de huidige stand van zaken. Om diezelfde reden ziet de rechtbank evenmin aanleiding om het reclasseringstoezicht dadelijk uitvoerbaar te verklaren.

7.De benadeelde partij

02/165801-22
De benadeelde partij [benadeelde 4] heeft een verzoek tot schadevergoeding van
12 augustus 2022 gedaan ter hoogte van € 1.153,59 voor materiële schade. Uit nadien gevoerde mailcorrespondentie tussen de officier van justitie en de benadeelde partij van
24 en 25 januari 2024 en de daarbij toegestuurde betaalaankondiging van de ING, blijkt dat de schade grotendeels wordt vergoed door de verzekering. De benadeelde partij vordert thans nog een bedrag van € 100,00 voor het door hem betaalde eigen risico.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte de vernieling heeft gepleegd. Dit betekent dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden. De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van € 100,00 voor materiële schade. Deze schade staat in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat in dit geval geen aanleiding bestaat voor oplegging van de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht. Wel zal de rechtbank de wettelijke rente toewijzen, te berekenen vanaf het tijdstip waarop het feit werd gepleegd, te weten vanaf
3 juli 2022, tot en met de dag der algehele voldoening.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57, 285 en 350 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
02/189874-22
-
spreekt verdachte vrijvan het onder 1 tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
02/189874-22 en 02/165801-22
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
02/189874-22
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 2:Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd;
feit 3:Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd;
feit 4:Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd;
feit 5:Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd;
02/165801-22
Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 100 dagen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partijen
02/165801-22
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 4] van € 100,00 voor materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen vanaf 3 juli 2022 tot en met de dag der algehele voldoening.
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil.
Voorlopige hechtenis
- heft de geschorste bevelen tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. D. van Kralingen, voorzitter, mr. M.E.I. Beudeker en
mr. M.E. de Boer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.J.E.M. Hoezen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 8 februari 2024.
De oudste rechter en de griffier zijn niet in de gelegenheid om dit vonnis te ondertekenen.