4.3.2De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
02/189874-22
Feit 1
Wat in het dagelijks taalgebruik “stalking” wordt genoemd, heet in het Wetboek van Strafrecht “belaging”. Daarvan is sprake als een verdachte wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk maakt op de persoonlijke levenssfeer van een ander om die ander te dwingen iets te doen, niet te doen of te dulden, dan wel vrees aan te jagen. Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van belaging als bedoeld in artikel 285b van het Wetboek van Strafrecht zijn verschillende factoren van belang. Het gaat daarbij om de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen van de verdachte, alsmede de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer.
Verdachte wordt verweten zich schuldig te hebben aan belaging van aangeefster
[aangeefster] (hierna: aangeefster) in de periode van 20 juni 2022 tot en met 26 juli 2022 en in de periode van 18 augustus 2022 tot en met 20 augustus 2022
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte zich in de periode van 20 juni 2022 tot en met 26 juli 2022 schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde belaging.
De rechtbank is verder - anders dan de officier van justitie - van oordeel dat het tenlastegelegde evenmin kan worden bewezen voor de periode van 18 augustus 2022 tot en met 20 augustus 2022. Op basis van het dossier kan enkel worden vastgesteld dat verdachte in drie dagen tijd in totaal 14 mails heeft verstuurd naar tientallen personen, waaronder aangeefster. Van een gerichte actie met een doel als bedoeld in de wet richting aangeefster was dus geen sprake. De rechtbank neemt verder in aanmerking dat de inhoud van de verstuurde mails verwarde teksten bevatten en dat aangeefster ermee bekend was dat verdachte psychisch niet in orde was en hulp nodig had. Naar het oordeel van de rechtbank is onder deze omstandigheden geen sprake van belaging als bedoeld in artikel 240b van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van feit 1 wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs.
Feit 2
Aangezien verdachte ten aanzien van feit 2 een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering en acht de rechtbank dit feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 25 januari 2024;
- het proces-verbaal van aangifte, welke aangifte is gedaan door [aangeefster] op
20 juni 2022 (de rechtbank leest: 6 juli 2022), pagina 29 en verder van het einddossier met nummer PL2000-2022175962 van de politie eenheid Zeeland-West-Brabant;
- het proces-verbaal van aanvullend verhoor aangever, pagina 105 en verder van het einddossier met nummer PL2000-2022175962 van de politie eenheid Zeeland-West-Brabant;
- het proces-verbaal van aangifte, welke aangifte is gedaan door [aangeefster] op
22 september 2022, pagina 433 en verder van het einddossier met nummer PL2000-2022175962 van de politie eenheid Zeeland-West-Brabant;
- de door verdachte aan [aangeefster] verzonden berichten, pagina 82, 84, 85, 457 en 458 van het einddossier met nummer PL2000-2022175962 van de politie eenheid Zeeland-West-Brabant.
Feit 3
Aangezien verdachte ten aanzien van feit 3 een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering en acht de rechtbank dit feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 25 januari 2024;
- het proces-verbaal van aangifte, welke aangifte is gedaan door [benadeelde 1] op
26 juli 2022, pagina 191 en verder van het einddossier met nummer PL2000-2022175962 van de politie eenheid Zeeland-West-Brabant;
- het proces-verbaal van aangifte, welke aangifte is gedaan door [benadeelde 1] op
29 augustus 2022, pagina 455 en verder van het einddossier met nummer PL2000-2022175962 van de politie eenheid Zeeland-West-Brabant;
- de door verdachte aan [benadeelde 1] verzonden berichten, pagina 299, 457 en 459 van het einddossier met nummer PL2000-2022175962 van de politie eenheid Zeeland-West-Brabant.
Feit 4
Aangezien verdachte ten aanzien van feit 4 een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering en acht de rechtbank dit feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 25 januari 2024;
- het proces-verbaal van aangifte, welke aangifte is gedaan door [benadeelde 2] op
6 augustus 2022, pagina 313 en verder van het einddossier met nummer PL2000-2022175962 van de politie eenheid Zeeland-West-Brabant;
- het proces-verbaal van aangifte, welke aangifte is gedaan door [benadeelde 2] op
22 september 2022, pagina 462 en verder van het einddossier met nummer PL2000-2022175962 van de politie eenheid Zeeland-West-Brabant;
- de door verdachte aan [benadeelde 2] verzonden berichten, pagina 316, 338, 339, 340, 477 en 478 van het einddossier met nummer PL2000-2022175962 van de politie eenheid Zeeland-West-Brabant.
Feit 5
Aangezien verdachte ten aanzien van feit 5 een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering en acht de rechtbank dit feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 25 januari 2024;
- het proces-verbaal van aangifte, welke aangifte is gedaan door [benadeelde 3] op
17 augustus 2022, pagina 383 en verder van het einddossier met nummer PL2000-2022175962 van de politie eenheid Zeeland-West-Brabant;
- het proces-verbaal van aangifte, welke aangifte is gedaan door [benadeelde 3] op
30 augustus 2022, pagina 493 en verder van het einddossier met nummer PL2000-2022175962 van de politie eenheid Zeeland-West-Brabant;
- de door verdachte aan [benadeelde 3] verzonden berichten, pagina 385, 386 en 167 van het einddossier met dossiernummer PL2000-2022175962 van de politie eenheid Zeeland-West-Brabant.
02/165801-22
Aangezien verdachte ten aanzien van het ten laste gelegde feit een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering en acht de rechtbank dit feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 25 januari 2024;
- het proces-verbaal van aangifte, welke aangifte is gedaan door [benadeelde 4] op 3 juli 2022, pagina 4 en verder van het einddossier met nummer PL2000-2022173141 van de politie eenheid Zeeland-West-Brabant.