ECLI:NL:RBZWB:2024:1400

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 maart 2024
Publicatiedatum
5 maart 2024
Zaaknummer
02-259221-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deelname aan criminele organisatie en drugshandel met betrekking tot cocaïne

In deze strafzaak heeft de rechtbank zich gebogen over de deelname van de verdachte aan een criminele organisatie die zich bezighield met het plegen van misdrijven, waaronder drugshandel en witwassen. De verdachte is beschuldigd van deelname aan een organisatie die zich richtte op het plegen van misdrijven als bedoeld in de Opiumwet, met name het opzettelijk handelen in strijd met de artikelen 2 onder B en C van de Opiumwet. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 1 januari 2017 tot en met 4 februari 2022 betrokken was bij een gestructureerd samenwerkingsverband met andere personen, waaronder zijn vader en medeverdachten, met als doel het plegen van strafbare feiten. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van voorbereidingshandelingen voor het vervoer van cocaïne vanuit Zuid-Amerika naar Europa, en het aanwezig hebben van cocaïne. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 7 jaar, waarbij rekening is gehouden met de ernst van de feiten en de rol van de verdachte binnen de organisatie. De rechtbank heeft ook de schorsing van de voorlopige hechtenis opgeheven en de teruggave van in beslag genomen goederen gelast.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-259221-22
vonnis van de meervoudige kamer van 5 maart 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1985
wonende te [woonadres]
raadsman mr. S.R. Bordewijk, advocaat te Schiedam

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 30 en 31 oktober 2023, 3, 6 en 10 november 2023, waarbij de officieren van justitie, mr. E.H. Smale en mr. S. Massier, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt, waarna het onderzoek is gesloten op 5 maart 2024.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
1: in de periode van 11 december 2016 tot en met 4 februari 2022 deel heeft genomen aan een criminele organisatie die zich bezig hield met het plegen van valsheid in geschrifte en witwassen;
2: in de periode van 1 maart 2020 tot en met 31 maart 2021 deel heeft genomen aan een criminele organisatie die zich bezig hield met het plegen van strafbare feiten als bedoeld in de Opiumwet;
3: in de periode van 2 maart 2020 tot en met 2 maart 2021 samen met anderen meermalen de invoer en het transport van cocaïne heeft voorbereid;
4: op 9 september 2020 samen met anderen cocaïne heeft ingevoerd of aanwezig heeft gehad;
5: in de periode van 7 september 2020 tot en met 16 september 2020 in totaal 90 kilo cocaïne aanwezig heeft gehad en vervoerd en daarvan 26 kilo heeft verkocht, verstrekt en afgeleverd.

3.De voorvragen

3.1
Geldigheid van de dagvaarding
De dagvaarding is geldig.
3.2
Bevoegdheid van de rechtbank
De rechtbank is bevoegd.
3.3
Ontvankelijkheid officieren van justitie
3.3.1
Standpunt verdediging
De verdediging voert aan dat het SkyECC onderzoek ten onrechte en onrechtmatig heeft plaatsgevonden. Er was immers geen sprake van een redelijk vermoeden van schuld dat verdachte deelnam aan een criminele organisatie. Bovendien zijn witwassen en valsheid in geschrifte geen feiten die naar hun aard ernstig ontwrichtend zijn, zodat op basis daarvan geen toestemming voor onderzoek aan Sky-gegevens had kunnen worden verkregen van de rechter-commissaris. Daarnaast blijkt uit het rechtshulpverzoek aan Noorwegen dat de politie al voordat de rechter-commissaris toestemming had gegeven inzage had in de Sky-gegevens die later aan verdachte zijn gekoppeld. Hierdoor wisten de officieren van justitie al voordat zij toestemming vroegen dat de Sky-gegevens voor verdachte belastende informatie zouden opleveren. Naar de mening van de verdediging is aldus aan de rechter-commissaris een vertekend beeld geschetst toen om toestemming werd gevraagd voor het onderzoek van de Sky-gegevens. Daarmee is sprake van een doelbewuste en in ieder geval grove schending van de belangen van verdachte en zijn recht op een eerlijk proces. De verdediging stelt zich op het standpunt dat de officieren van justitie niet-ontvankelijk moeten worden verklaard in de vervolging van verdachte voor feiten 2 tot en met 5.
3.3.2
Standpunt officieren van justitie
De officieren van justitie hebben zich op het standpunt gesteld dat er meer dan voldoende verdenking tegen verdachte was. Dit blijkt uit het proces-verbaal van verdenking tegen verdachte in samenhang met het proces-verbaal van verdenking tegen zijn vader [medeverdachte 1] . Het feit deelname aan een criminele organisatie gericht op het plegen van valsheid in geschrifte en witwassen is naar de mening van de officieren van justitie voldoende ernstig om een verzoek om toegang tot de Sky-gegevens te dragen. Bovendien is het verzoek om toegang te mogen krijgen tot de Sky-gegevens getoetst door de rechter-commissaris. De rechter-commissaris heeft de onderbouwing voldoende bevonden. Hierdoor komt aan de rechtbank nog slechts een marginale toets toe.
Voor zover de politie al voorafgaand aan de toestemming door de rechter-commissaris beschikte over Sky-gegevens die gekoppeld kunnen worden aan verdachte, zijn deze gegevens afkomstig uit het zogenoemde B-kader in een ander onderzoek. Voor zover er al sprake zou zijn van een vormverzuim dan is dit verzuim al hersteld door de toestemming van de rechter-commissaris. Als de rechtbank van mening is dat het verzuim onvoldoende hersteld is, dan is niet gebleken dat de belangen van verdachte zijn geschaad. In dat geval hoeft er geen consequentie aan het verzuim te worden verbonden. Op basis van het voorgaande zijn de officieren van justitie van mening dat zij ontvankelijk zijn in de vervolging van verdachte ten aanzien van alle verweten feiten.
3.3.3
Toetsingskader
De rechtbank stelt vast dat op basis van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) en vaste jurisprudentie het mogelijk is de officier van justitie niet-ontvankelijk te verklaren in de vervolging wanneer er sprake is van een onherstelbaar vormverzuim waarbij de met opsporing of vervolging belaste ambtenaren een ernstige inbreuk hebben gemaakt op de beginselen van behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van een verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan. De rechtbank zal hierna per verweer beoordelen of er sprake is van een situatie die dient te leiden tot de niet-ontvankelijkheid van de officieren van justitie.
3.3.4
Beoordeling
De rechtbank stelt vast dat de kern van het verweer van de verdediging de toestemming van de rechter-commissaris voor het gebruik van de Sky-gegevens betreft, te weten de (aanvullende) toestemming van 13 april 2021. De rechtbank stelt voorop dat zij deze toestemming marginaal toetst en derhalve zal beoordelen of de rechter-commissaris in redelijkheid toestemming voor onderzoek naar de aan verdachte toegeschreven Sky-id’s heeft kunnen geven.
Aan het verzoek om (aanvullende) toestemming lag ten grondslag de verdenking dat verdachte zich, in georganiseerd verband met in ieder geval zijn vader, bezighield met witwassen en valsheid in geschrift. Zoals hieronder in paragraaf 4.3.2.1 nader zal worden gemotiveerd, is de rechtbank van oordeel dat de informatie die op dat moment over verdachte bekend was, voldoende was voor het aannemen van een redelijk vermoeden van schuld ten aanzien van deze delicten.
Uit het onderzoek naar de witwasverdenking ontstond ook het vermoeden dat verdachte beschikte over een telefoon die gebruik maakte van de Sky-applicatie. Uit gegevens die binnen het onderzoek Werl al bekend waren, heeft de politie afgeleid dat verdachte de gebruiker was van de Sky-id’s [accountnaam 1] en [accountnaam 2] . Om een goed beeld te krijgen van het samenwerkingsverband en de daarin opererende personen is op 2 april 2021 aan de rechter-commissaris aanvullende toestemming gevraagd om onderzoek te mogen doen naar de via SkyECC gevoerde communicatie van deze Sky-id’s, en de communicatie van hun contacten met anderen (kader A/B).
De verdediging heeft erop gewezen dat uit het rechtshulpverzoek aan Noorwegen kan worden afgeleid dat bij de officieren van justitie al eerder – op 21 maart 2021 – bekend was dat verdachte de gebruiker was van genoemde Sky-id’s. Deze informatie is achtergehouden bij het vragen om toestemming en dit is volgens de verdediging onrechtmatig. De rechtbank passeert dit verweer. Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken dat aan de rechter-commissaris bij deze toets ontlastende informatie uit het andere onderzoek is onthouden. Dat de officieren van justitie mogelijk voor verdachte belastende informatie uit het onderzoek niet hebben gedeeld met de rechter-commissaris, is naar het oordeel van de rechtbank niet in het nadeel van verdachte.
De rechter-commissaris heeft geoordeeld dat witwassen en valsheid in geschrifte in georganiseerd verband voldoende grond geven voor het verlenen van de gevraagde toestemming. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de rechter-commissaris in redelijkheid tot dit oordeel kunnen komen. Witwassen en valsheid in geschrift kunnen wel degelijk een ontwrichtende werking hebben op de maatschappij. Het zijn juist deze feiten die ervoor zorgen dat criminele inkomsten op kunnen gaan in het reguliere betalingsverkeer. Om die reden worden witwassen en valsheid in geschrift ook regelmatig gezien in combinatie met strafbare feiten met een ondermijnend karakter zoals de handel in drugs. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de beslissing van de rechter-commissaris ook op dit punt niet onbegrijpelijk is.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat het onderzoek aan de Sky-gegevens op een rechtmatige wijze heeft plaatsgevonden. Er is geen sprake van een onrechtmatige schending van de privacy van verdachte en ook geen schending van zijn belang bij een eerlijk proces. Naar het oordeel van de rechtbank hebben de officieren van justitie dan ook niet doelbewust in strijd met of met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte gehandeld.
3.3.5
Conclusie
De rechtbank is van oordeel dat de officieren van justitie ontvankelijk zijn in de vervolging ten aanzien van alle verweten feiten.
3.4
Schorsing van de vervolging
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officieren van justitie
De officieren van justitie achten wettig en overtuigend bewezen dat verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie met als oogmerk het plegen van valsheid in geschrifte en witwassen. Zij zijn echter van oordeel dat [naam 1] geen onderdeel uitmaakte van deze organisatie. Zij verzoeken verdachte daarom vrij te spreken van de samenwerking met [naam 1] binnen deze organisatie als opgenomen in feit 1.
Daarnaast achten de officieren van justitie de handelingen met betrekking tot cocaïne, als genoemd in feiten 3 tot en met 5, wettig en overtuigend bewezen. Deze feiten in combinatie met andere feiten en omstandigheden in het dossier leveren bovendien het bewijs voor de criminele organisatie met als oogmerk het plegen van drugsgerelateerde feiten. De officieren van justitie zijn van mening dat verdachte, [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] hieraan, ieder vanuit hun eigen rol, hebben deelgenomen. Hiermee kan ook feit 2 wettig en overtuigend bewezen worden.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van feit 1:
Primair stelt de verdediging zich op het standpunt dat de start van het onderzoek onrechtmatig is geweest. Hierdoor is de privacy van verdachte geschaad. Dit is een onherstelbaar vormverzuim op grond waarvan alle vruchten uit het onderzoek uitgesloten zouden moeten worden van het bewijs. Gelet daarop is er onvoldoende bewijs en moet verdachte vrijgesproken worden.
Subsidiair heeft de verdediging aangevoerd dat verdachte te goeder trouw handelingen heeft verricht in het kader van de reguliere horlogehandel van zijn vader. Hierdoor kwam hij ook in contact met contacten van zijn vader. Verdachte had echter geen opzet op witwassen of valsheid in geschrifte. Deze feiten worden verdachte bovendien ook niet als losstaande feiten verweten. De verdediging is van mening dat er geen sprake is van een criminele organisatie. Indien er wel sprake is van een criminele organisatie dan kan niet vastgesteld worden dat verdachte hieraan deel heeft genomen. Op grond van het voorgaande verzoekt de verdediging ook subsidiair om verdachte vrij te spreken.
Ten aanzien van de feiten 2 tot en met 5 gezamenlijk:
De verdediging herhaalt wat zij heeft aangevoerd over de ontvankelijkheid van de officieren van justitie. Indien de rechtbank de officieren van justitie ontvankelijk acht, dan dient het ingenomen standpunt, volgens de verdediging, te leiden tot bewijsuitsluiting van al het bewijs op basis van SkyECC. Aangezien de feiten 2 tot en met 5 volledig gebaseerd zijn op bewijs uit SkyECC, zou verdachte integraal vrijgesproken moeten worden van deze feiten. Mocht dit verweer niet slagen dan stelt de verdediging zich ten aanzien van de feiten 2 tot en met 5 op de volgende standpunten.
Ten aanzien van feit 2:
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van een criminele organisatie. Zij verzoekt verdachte dan ook vrij te spreken van dit feit.
Ten aanzien van feit 3:
De verdediging heeft geen opmerkingen over feit 3.
Ten aanzien van feit 4:
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat op basis van de stukken niet kan worden vastgesteld dat er iets is ingevoerd vanuit België. Daarnaast kan niet worden vastgesteld dat er sprake is van cocaïne. De verdediging verzoekt verdachte vrij te spreken van dit feit.
Ten aanzien van feit 5:
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat op basis van de verschillende gesprekken in het dossier niet vastgesteld kan worden dat er sprake is van cocaïne. De foto van een blok en de genoemde prijzen bieden hiervoor onvoldoende ondersteuning. De verdediging verzoekt verdachte vrij te spreken van dit feit.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
4.3.2.1
Bewijs feit 1
De verdediging heeft verzocht het bewijs uit te sluiten omdat de start van het onderzoek onrechtmatig is geweest. De rechtbank stelt vast dat het onderzoek is gestart op basis van restinformatie uit een ander onderzoek. Uit die restinformatie volgde een verdenking tegen de vader van verdachte, [medeverdachte 1] . In het kader van het onderzoek naar deze verdenking is ook verdachte in beeld gekomen. In het dossier zijn diverse handelingen vermeld die door de politie als verdacht zijn aangemerkt. De verdediging heeft betoogd dat deze handelingen ieder voor zich op een andere manier uitgelegd moeten worden en dat de politie onvoldoende onderzoek naar ontlastende feiten en omstandigheden heeft verricht. De rechtbank is echter van oordeel dat alle feiten en omstandigheden, waaronder onder meer het ontbreken van legale inkomsten van verdachte, de reizen naar het buitenland en het verrichten van werkzaamheden voor zijn vader, in onderlinge samenhang moeten worden bekeken. Naar het oordeel van de rechtbank leveren deze feiten en omstandigheden wel degelijk een redelijk vermoeden van schuld op. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de start van het onderzoek rechtmatig is geweest. De rechtbank zal het volledige dossier betrekken in haar bewijsoverwegingen.
4.3.2.2
Feit 1: criminele organisatie valsheid in geschrifte en witwassen
4.3.2.2
Toetsingskader
Om te kunnen spreken van een criminele organisatie is blijkens de jurisprudentie een aantal aspecten van belang. Vereist is dat sprake is van een gestructureerd samenwerkingsverband tussen twee of meer personen, met een zekere duurzaamheid en structuur en een bepaalde organisatiegraad. Het oogmerk van de criminele organisatie dient te zijn gericht op het plegen van misdrijven. De deelnemers aan zo’n organisatie dienen niet ieder voor zich, maar in het verband van deze organisatie te participeren, zonder dat vereist is dat zij met alle personen in de organisatie samenwerken of alle personen in de organisatie kennen.
Een betrokkene moet weten – in de zin van onvoorwaardelijk opzet – dat de organisatie het plegen van misdrijven in zijn algemeenheid tot het oogmerk heeft. Een betrokkene hoeft echter geen opzet te hebben gehad op concrete door de criminele organisatie beoogde misdrijven. Wetenschap van één of verscheidene concrete misdrijven is evenmin vereist.
Elke bijdrage aan een organisatie kan strafbaar zijn. Een dergelijke bijdrage kan bestaan uit het (mede)plegen van een misdrijf, maar ook uit het verrichten van hand- en spandiensten. Daarbij geldt dat niet iedere bijdrage kan leiden tot het oordeel dat iemand deel uitmaakt van de organisatie. De bijdrage moet een zekere duur en intensiteit hebben.
Ter beantwoording van de vraag of in dit geval sprake is van een criminele organisatie die aan dit toetsingskader voldoet, zal de rechtbank eerst de daarvoor relevante feiten vaststellen paragraaf 4.3.2.2.2). Aan de hand van die feiten zal de rechtbank beoordelen of er sprake is van witwassen en valsheid in geschrift (paragraaf 4.3.2.2.3 Tussenbeoordelingen) en vervolgens of er sprake is van een organisatie die zich richt op dit witwassen en valsheid in geschrift en wie aan die organisatie heeft deelgenomen (paragraaf 4.3.2.2.4 Beoordeling).
4.3.2.2.2
Feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen het volgende vast.
De rechtbank merkt daarbij op dat zij bij het gebruik en interpretatie van de tapgesprekken, zoals gebruikelijk in aanmerking heeft genomen dat het dossier een selectie van alle door de getapte personen gevoerde gesprekken bevat. Ook met de verklaring van [medeverdachte 1] is de rechtbank behoedzaam omgegaan, nu de verdediging deze getuige niet meer heeft kunnen horen. De verklaring, voor zover voor het bewijs gebruikt, vindt naar het oordeel van de rechtbank voldoende steun in de andere bewijsmiddelen.
Verdenking witwassen [medeverdachte 1]
De criminele organisatie waar het onderzoek Nelson zich op heeft gericht betreft de organisatie die gericht is op het witwassen van illegale inkomsten (middels horlogehandel) van [medeverdachte 1] .
Het legale inkomen van [medeverdachte 1] bestond sinds augustus 2017 hoofdzakelijk uit zijn AOW-uitkering. Vanaf oktober 2017 werd die uitkering rechtstreeks overgeboekt naar zijn Spaanse bankrekening. Het geld werd gebruikt voor het betalen van de huur van een appartement in Spanje en zijn verblijfskosten en kosten voor levensonderhoud als hij daar verbleef. Naast zijn AOW-uitkering had [medeverdachte 1] de beschikking over grote hoeveelheden contante geldbedragen.
Op 11 oktober 2022 heeft [medeverdachte 1] tegenover de politie verklaard dat hij horloges inkocht bij erkende juweliers om te verkopen aan mensen uit het criminele circuit, waarmee hij bedoelde mensen die in het criminele circuit hun geld ‘verdienen’. Dit deed hij omdat die mensen zelf met hun contante geld geen horloges konden kopen bij erkende juweliers.
Deze verklaring van [medeverdachte 1] wordt onder meer ondersteund door het tapgesprek van 20 augustus 2020 om 9.58 uur waarin [medeverdachte 1] wordt gebeld door [medeverdachte 4] en [medeverdachte 1] het heeft over spullen die hij terug moest hebben van de jongen die nog vast zat die nog een paar klokken van hem bij zich had. Daarnaast volgt uit de bewijsmiddelen dat [medeverdachte 1] ook daadwerkelijk contacten had in het criminele milieu en heeft hij zelf meerdere vuurwapens in zijn bezit gehad, hetgeen naar algemene ervaringsregels ook kan duiden op banden met het criminele circuit.
De rechtbank acht de genoemde verklaring van [medeverdachte 1] , mede gelet op het feit dat die ook voor hemzelf belastend is, dan ook geloofwaardig.
[medeverdachte 1] gebruikte onder meer de volgende bankrekeningen om de contante geldbedragen waarover hij beschikte op te storten:
2017
€ 53.430,00 op de zakelijke rekening bij ING van [bedrijf 1] B.V.;
€ 62.400,00 op de zakelijke rekening van [bedrijf 2] B.V.;
2018
€ 20.050,00 op de zakelijke rekening van [bedrijf 3] ;
€ 60.370,00 op de zakelijke rekening bij ING van [bedrijf 1] B.V.;
€ 100.795,00 op de zakelijke rekening bij ABN Amro van [bedrijf 1] B.V.;
2019
€ 20.775,00 op de zakelijke rekening van [bedrijf 3] .
Zoals uit de bewijsmiddelen die in bijlage II zijn opgenomen onder het kopje
Verdenking witwassen van € 214.595,00 via [bedrijf 1] B.V.volgt, is [bedrijf 1] B.V. opgericht op 29 november 2017. Als enig aandeelhouder en bestuurder (DGA) staat de rechtspersoon [bedrijf 4] Holding B.V. geregistreerd. Deze rechtspersoon is eveneens op 29 november 2017 opgericht. De DGA van deze rechtspersoon is [medeverdachte 5] . Vanaf de oprichting staat als handelsactiviteit geregistreerd het verzorgen van marketingactiviteiten ten behoeve van atleten alsmede het vermarketen van atleten. Op 29 maart 2018 is daar de verkoop van horloges en sieraden aan toegevoegd.
De enig aandeelhouder en bestuurder van [bedrijf 2] B.V. was [naam 2] , de zoon van [medeverdachte 1] . [medeverdachte 1] was gemachtigde van de zakelijke rekening van [bedrijf 2] B.V. [bedrijf 2] B.V. is op 12 december 2016 ontbonden wegens gebrek aan baten.
[bedrijf 3] is een eenmanszaak die is opgericht op 24 april 2018 met als bedrijfsactiviteiten het verkopen en repareren van horloges en de verkoop van exclusieve auto’s. [naam 3] was de eigenaar van deze onderneming. De handelsnaam van [bedrijf 3] is op 17 juni 2020 gewijzigd in [bedrijf 5] .
[medeverdachte 1] was gemachtigde van de zakelijke rekening van [bedrijf 3] . Hij beschikte ook over een betaalpas waarmee verschillende contante stortingen zijn gedaan op de zakelijke rekening van [bedrijf 3] .
[medeverdachte 1] liet zijn (bedrijf)administratie, waaronder de belastingaangiftes, ruim tien jaar verzorgen door het [administratiekantoor] B.V. (hierna: [administratiekantoor] B.V.). Zijn contactpersoon bij [administratiekantoor] B.V. betrof de directeur [medeverdachte 6] .
Facturen in de bedrijfsadministratie van [bedrijf 3]
[naam 3] heeft een brief ontvangen van de ABN AMRO Bank, gedateerd 6 augustus 2020, waarin wordt verzocht om voor 24 augustus 2020 informatie te verstrekken met betrekking tot de contante stortingen van 9 mei 2018 tot en met 2 november 2019 op de ondernemersrekening met IBAN [rekeningnummer 1] , zijnde voornoemde rekening van [bedrijf 3] . Daarnaast wordt in de brief verzocht om een toelichting te geven op zijn relatie met [medeverdachte 1] en op de rol die [medeverdachte 1] vervult binnen de eenmanszaak nu de contante stortingen grotendeels door [medeverdachte 1] , als pashouder van de betaalpas met [nummer] , zijn uitgevoerd. Ook wordt verzocht om een toelichting te geven op de relatie tussen de eenmanszaak en onder meer [bedrijf 1] B.V.
Op 11 augustus 2020 stuurt [naam 3] via WhatsApp een foto van de brief naar [medeverdachte 1] .
Op 20 augustus 2020 belt [medeverdachte 1] naar [medeverdachte 6] . [medeverdachte 1] zegt dat [naam 3] bij hem is en dat [naam 3] de vierentwintigste als deadline heeft gekregen voor ‘die spullen voor die bank’.
[medeverdachte 6] geeft daarop aan dat er vandaag een brief met stukken naar die advocaat uitgaat wat die advocaat kan gebruiken om uitstel aan te vragen voor de inleverdatum. Hij heeft dat met [naam 3] besproken. [naam 3] bevestigt dit.
Op 25 september 2020 stuurt [naam 3] nogmaals een foto van de brief van 6 augustus 2020 naar [medeverdachte 1] , waarna hij appt ‘ [medeverdachte 1] echt deze facturen regelen en stuur ze naar mij en naar mijn boekhouder’. [medeverdachte 1] antwoordt dat hij daar maandag voor zorgt.
Ondertussen wordt [medeverdachte 1] gebeld door [medeverdachte 6] . [medeverdachte 1] geeft in dat gesprek aan dat hij net woorden had met [naam 3] over facturen. De bank vraagt om de facturen. [medeverdachte 1] weet niet meer om wat voor bedragen dat gaat. [medeverdachte 6] heeft bankafschriften gekregen van de beste man ( [naam 3] ) en gaat uitzoeken om welke bedragen het gaat. Hij kan dat maandagochtend aan [medeverdachte 1] vertellen. [medeverdachte 1] zegt dat hij dan maandag wel bij [medeverdachte 6] langs gaat.
Vervolgens wordt [medeverdachte 1] gebeld door [medeverdachte 4] . [medeverdachte 4] zegt dat hij die dag al zestig keer is gebeld door die andere vriend van [medeverdachte 1] uit Bergen op Zoom. [medeverdachte 1] geeft aan dat hij daar ruzie mee heeft over een verhaal van anderhalf jaar geleden. Er is toen een betaling gedaan en geen factuur uitgegaan. [medeverdachte 4] zegt dat het om witwassen vanaf de ABN AMRO gaat.
Op 12 november 2020 belt [medeverdachte 1] met [medeverdachte 4] . In dat gesprek vraagt [medeverdachte 1] aan [medeverdachte 4] of hij hem een provisienota mag sturen omdat hij nog drie bedragen heeft ontvangen waar hij nog geen factuur van heeft. ‘Ja tuurlijk’ zegt [medeverdachte 4] daarop.
Op 13 november 2020 belt [medeverdachte 1] naar [medeverdachte 6] . In dat gesprek zegt [medeverdachte 1] dat hij de helft al heeft met adressen en er zelfs omschrijvingen bij heeft gedaan en in de omschrijving al dingen heeft aangepast. Ze spreken af dat ze straks even samen gaan zitten.
Op 19 mei 2021 vond er een doorzoeking plaats bij [administratiekantoor] B.V. waarbij meerdere ordners in beslag werden genomen. Dit betroffen onder andere twee ordners met daarin de bedrijfsadministratie van de eenmanszaak [bedrijf 3] .
In die ordners werden over de jaren 2018 en 2019 facturen aangetroffen die afkomstig waren van [bedrijf 3] en gericht waren aan de werknemer [medeverdachte 1] . Over 2018 betroffen dit 15 facturen met een totaalbedrag van € 20.050,- en over 2019 waren dit 29 facturen met een totaalbedrag van € 20.775,-. Op 41 van deze facturen was het merendeel van de tekst “machinaal” ingevuld, de volgende gegevens op die facturen waren echter handgeschreven ingevuld:
• de datum van de factuur,
• het laatste gedeelte van het volgnummer van de factuur,
• de verkoopprijs exclusief btw,
• het btw-bedrag,
• de verkoopprijs inclusief btw.
De rechtbank stelt vast dat het totaalbedrag van de facturen van 2018 en 2019 gericht aan [medeverdachte 1] exact overeenkomt met de hierboven vermelde contante stortingen door [medeverdachte 1] .
Volgens de facturen zou [medeverdachte 1] in 2018 en 2019 aan [bedrijf 3] in verband met de bemiddeling in horloges provisie moeten betalen. Uit de facturen zou moeten blijken dat [medeverdachte 1] het bedrag dat aan provisie is vermeld op de facturen contant betaalde aan [bedrijf 3] .
Met betrekking tot de facturen werd geen digitaal bestand aangetroffen. [medeverdachte 6] heeft bij de politie verklaard dat hij vermoedt dat dit een blanco lay-out betreft die [medeverdachte 1] heeft ingevuld.
Per brief van 12 augustus 2021 heeft de ABN AMRO Bank de relatie met [bedrijf 5] , zijnde de nieuwe handelsnaam van [bedrijf 3] , beëindigd. Als reden is aangegeven dat de bank op basis van het klantenonderzoek en de daarbij aangeleverde informatie en documentatie onvoldoende inzicht heeft gekregen in de achtergrond van de contante stortingen die hebben plaatsgevonden op de ondernemersrekening in de periode van 9 mei 2018 tot en met 2 november 2019. Volgens de bank heeft [medeverdachte 1] deze gelden ontvangen, gestort en de facturatie uitgevoerd, maar wordt hij zelf op veel van de toegestuurde facturen als wederpartij genoemd. Het is voor de bank onduidelijk in wiens belang [medeverdachte 1] heeft gehandeld. De bank heeft op basis van de verschillende verklaringen onvoldoende inzicht en comfort bij de herkomst van deze gelden.
Verdenking witwassen van € 214.595,00 via [bedrijf 1] B.V.
Van 4 december 2017 tot en met 16 juni 2018 was het rekeningnummer van [bedrijf 1] B.V. [rekeningnummer 2] , van 17 mei 2018 tot en met 20 maart 2020 maakte [bedrijf 1] B.V. (ook) gebruik van het [rekeningnummer 3] .
Uit onderzoek bleek dat er in 2017 – verdeeld over vijf stortingen – in een periode van twee weken, te weten van 4 december 2017 tot en met 19 december 2017, een totaalbedrag van € 53.430,00 contant is gestort op [rekeningnummer 2] . Een storting is gedaan bij een geldautomaat in Rotterdam, gelegen op enkele honderden meters van de woning van [medeverdachte 1] . Over de contante stortingen op de rekening van [bedrijf 3] heeft [medeverdachte 1] verklaard dat hij degene is geweest die daar de contante bedragen heeft gestort.
In 2018 werd er op [rekeningnummer 2] in totaal een geldbedrag van € 60.370,00 aan contanten gestort en op [rekeningnummer 3] in totaal een geldbedrag van € 100.795,00 aan contanten. In 2018 zijn twee stortingen gedaan bij de geldautomaat die nabij de woning van [medeverdachte 1] is gelegen.
Uit WhatsAppberichten tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 5] in december 2017 tot en met november 2018 blijkt dat [medeverdachte 5] de contant gestorte bedragen gebruikte om in opdracht van [medeverdachte 1] vanaf de bankrekening van [bedrijf 1] B.V. horloges bij juweliers zoals [juwelier 1] en [juwelier 2] aan te kopen en de leasetermijnen te betalen van de auto die bij [medeverdachte 1] in gebruik was en geleased werd door [bedrijf 6] Holding.
Zo stuurt [medeverdachte 1] bijvoorbeeld op 7 februari 2018 een foto van een factuur van [n.v.] naar [medeverdachte 5] met daarbij de tekst ‘Wil deze betalen’, waarna een overboeking van € 2.914,77 plaatsvindt van de rekening van [bedrijf 1] B.V. naar [n.v.] onder vermelding van het factuurnummer dat overeenkomt met de factuur op de foto die [medeverdachte 1] naar [medeverdachte 5] heeft gestuurd. Op diezelfde dag vindt er een contante storting plaats van € 3.050,00 op de rekening van [bedrijf 1] B.V. nabij het woonadres van [medeverdachte 1] .
Met betrekking tot de betaling van horloges stuurt [medeverdachte 1] bijvoorbeeld op 14 februari 2018 een foto van een factuur van [juwelier 3] voor twee Rolex horloges naar [medeverdachte 5] . Op 19 en 28 februari 2018 vindt een overschrijving plaats vanaf de rekening van [bedrijf 1] B.V. naar [juwelier 3] onder vermelding van hetzelfde nummer dat is vermeld op de factuur die [medeverdachte 1] heeft gestuurd. De overboeking op 28 februari 2018 betreft € 4.000,00. Op diezelfde dag vindt er een contante storting van € 4.000,00 plaats op de rekening van [bedrijf 1] B.V.
[medeverdachte 5] was met zijn bedrijf [bedrijf 1] B.V. ook klant bij het administratiekantoor van [medeverdachte 6] . Omdat [medeverdachte 5] verzuimde stukken voor zijn administratie aan te leveren, heeft [medeverdachte 6] , volgens zijn verklaring bij de politie, de relatie met het bedrijf beëindigd.
Verdenkingen fictieve dienstverbanden
Uit de bewijsmiddelen volgt dat [naam 4] van september 2019 tot en met september 2021 op de loonlijst stond van [administratiekantoor] B.V. en dat er toen door [administratiekantoor] B.V. ook loon aan haar is uitbetaald. Haar bruto inkomen over die periode bedroeg € 14.175,00. Uit de verklaringen van de getuigen [getuige 1] , [getuige 2] en [getuige 3] blijkt echter dat zij in die periode geen werkzaamheden heeft verricht voor [administratiekantoor] B.V. In de aantroffen map met persoonsdossiers zat ook geen persoonsdossier van haar.
Uit de bewijsmiddelen volgt daarnaast dat [medeverdachte 1] sinds 1 januari 2021 in loondienst was bij het bedrijf [bedrijf 7] , het bedrijf van [medeverdachte 4] . Dit betrof een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd voor een arbeidsduur van 40 uur per week. Het overeengekomen salaris bedroeg € 1500,00 netto per maand. [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij nooit bij [bedrijf 7] heeft gewerkt maar dat hij een inkomen moest hebben om een auto te kunnen leasen.
Blijkens de bewijsmiddelen die zijn opgenomen onder
Onderlinge contacten en gesprekkenbelt [medeverdachte 4] op 26 april 2021 naar [medeverdachte 1] , die in dat gesprek vraagt om zijn salaris. [medeverdachte 4] zegt dat hij het einde van de dag gaat overmaken. [medeverdachte 1] zegt, oke dan krijg je het morgen van mij. Later op de dag belt [medeverdachte 4] weer naar [medeverdachte 1] en zegt [medeverdachte 4] dat hij nog salaris voor [medeverdachte 1] overmaakt.
Onderlinge contacten en gesprekken
Uit de in de bewijsmiddelen opgenomen tapgesprekken blijkt dat [medeverdachte 1] en [verdachte] gesprekken hebben over horloges en betalingen daarvoor. Zo vraagt [verdachte] op 30 oktober 2020 aan [medeverdachte 1] of [medeverdachte 1] die Hulk al heeft verkocht omdat hij, [verdachte] , daar een klant voor heeft. Ze spreken vervolgens over de mogelijke verkoop van het horloge. Verder zijn er meerdere tapgesprekken tussen hen waarin [verdachte] aan [medeverdachte 1] vraagt om hem via WhatsApp te bellen, waarna ze ophangen.
Gelet op de inhoud van het gesprek tussen [medeverdachte 1] en [verdachte] op 3 mei 2021 stelt de rechtbank vast dat zij samen Rolexdozen hebben aangekocht die nog betaald moesten worden. Uit WhatsAppberichten, telefoongesprekken en transactiegegevens van bankrekeningen blijkt dat er door [medeverdachte 1] en [verdachte] ook in 2017, 2018 en 2020 Rolexdozen zijn besteld bij [bedrijf 8] Co te Hong Kong.
In de WhatsAppberichten tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 5] in 2018 gaat het veelal over betalingen van facturen voor horloges. Eind 2017 en in 2018 vinden er ook gesprekken plaats met betrekking tot betalingen voor de leaseauto van [medeverdachte 1] .
Uit een WhatsApp gesprek tussen [verdachte] en [medeverdachte 5] op 3 december 2018 blijkt dat [medeverdachte 1] dan in het ziekenhuis ligt en dat zij afspreken bij [medeverdachte 1] thuis. [verdachte] stuurt daarbij ‘want er moet wat op de rekening ook en overgemaakt worden’. Verder stuurt [verdachte] een bericht door van [juwelier 3] en vraagt of hij of [medeverdachte 5] de rekening nog heeft overgemaakt. [medeverdachte 5] laat weten dat hij dat heeft gedaan.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat [naam 3] ook contact heeft met [verdachte] op het moment dat [medeverdachte 1] in het ziekenhuis ligt.
Verder heeft [verdachte] zelf bij de politie bevestigd dat hij in 2018 naar [naam 5] in Noorwegen is gegaan om een horloge op te halen omdat zijn vader geen tijd had.
Op 28 april 2021 vond er op het kantoor van [administratiekantoor] B.V. een gesprek plaats tussen [medeverdachte 1] , [medeverdachte 6] en [medeverdachte 4] . Tijdens dat gesprek geeft [medeverdachte 1] aan dat het lastig is met zijn auto omdat hij geen bedrijf meer is. [medeverdachte 6] zegt dat hij nog bezig is met het gedoe met de fiscus en dat ze gezeik krijgen als ze [medeverdachte 1] opnieuw gaan inschrijven. [medeverdachte 1] zegt vervolgens dat hij tegen iemand die ‘die mensen van die auto’s’ kent heeft gezegd dat hij wat overredingskracht moet gaan gebruiken om te vertellen dat [medeverdachte 1] als privé persoon nog wel een beetje handelt, waarop [medeverdachte 4] lacht. Verder zegt [medeverdachte 1] dat [medeverdachte 6] de drijfveer achter de familie is. [medeverdachte 6] zegt zelf ‘ik hoef niet alles te weten om te begrijpen hoe iets zit, dat is een voordeel van mij’.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat ook [medeverdachte 4] veelvuldig WhatsAppcontact had met [verdachte] van 25 juni 2020 tot en met 23 april 2021 en WhatsAppcontact en telefonisch contact met en [medeverdachte 1] van 23 september 2019 tot en met 18 mei 2021.
Uit de inhoud van de berichten volgt dat ook deze berichten vanaf 12 augustus 2020 gaan over de horlogehandel van [medeverdachte 1] en [verdachte] en de betrokkenheid van [medeverdachte 4] daarbij. Daarbij wordt ook gesproken over betalingen. Zo stelt [medeverdachte 1] op 13 september 2020 voor dat [medeverdachte 4] tien overmaakt en vijf per kas doet. [medeverdachte 4] zegt dat hij dat kan regelen. Op 2 oktober 2020 zegt [medeverdachte 1] dat [medeverdachte 4] wat geld moet halen bij dingetje, dan kon [medeverdachte 1] weer wat doen.
Ook is [medeverdachte 4] betrokken bij het opmaken van valse stukken ten behoeve van een poging van [medeverdachte 1] om een inbeslaggenomen Rolex horloge terug te krijgen.
Tijdens een telefoongesprek op 12 september 2020 vertelde [medeverdachte 4] dat er die nacht binnen was gevallen bij een maat van iemand waar ellende mee was. [medeverdachte 4] werd er schijtziek van dat alles fout ging. [verdachte] was daar ook overspannen van, maar [medeverdachte 4] had het nog wel kunnen regelen voor [verdachte] .
Op 1 oktober 2020 belt [medeverdachte 4] naar [medeverdachte 1] en zegt hij dat hij nog een certificaat nodig heeft. [medeverdachte 1] geeft aan dat hij er nog genoeg heeft liggen, waarop [medeverdachte 4] zegt dat hij er dan eentje van [medeverdachte 1] pakt.
Bij de doorzoeking van de woning van [medeverdachte 1] op 19 mei 2021 zijn 114 garantiekaarten van onder andere Rolex horloges aangetroffen. [getuige 4] , al geruime tijd werkzaam als verkoopster bij [juwelier 2] , heeft verklaard dat het heel belangrijk is om zo’n certificaat te hebben. Zonder een dergelijk certificaat vervalt de garantie en kan je een horloge moeilijk verkopen. Er wordt nooit een duplicaat van een certificaat gemaakt. De politie heeft onderzoek gedaan op de website van Rolex en vastgesteld dat daarop is vermeld dat het Rolex-garantiecertificaat onder geen enkele omstandigheid opnieuw kan worden afgegeven.
Op 24 maart 2021 hebben [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] het over problemen met betalen bij [juwelier 1] omdat zij onder een vergrootglas staan. Het hele bedrag voor de klok moest daarom worden gepind. Later op de dag zegt [medeverdachte 4] dat hij het heeft geregeld. Ze spreken af bij [juwelier 1] , waar [medeverdachte 1] het geld aan [medeverdachte 4] zal geven. Als blijkt dat [medeverdachte 4] al binnen is bij [juwelier 1] , zegt [medeverdachte 1] over de telefoon dat ze het met het geld zo niet binnen kunnen doen. [medeverdachte 4] zegt daarop dat hij eraan komt.
4.3.2.2.3
Tussenbeoordelingen
Verdenking witwassen [medeverdachte 1]
verklaart zelf dat de contante geldbedragen waarover hij beschikte afkomstig waren uit het criminele milieu, namelijk “van mensen die in het criminele circuit hun geld ‘verdienen’”. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat hij vervolgens verschillende bankrekeningen gebruikte waaronder meerdere bankrekeningen van bedrijven die niet op zijn naam stonden, om die bedragen op te storten en daar voor die mensen horloges mee aan te kopen en ook andere betalingen te doen. De rechtbank is gelet daarop van oordeel dat de geldbedragen een criminele herkomst hebben. De rechtbank is dan ook van oordeel dat er sprake is van witwassen. Door deze bedragen te storten op rekeningen van bedrijven van anderen, zoals [medeverdachte 5] en de samenwerkingen aan te gaan, zorgde [medeverdachte 1] er voor dat mensen om hem heen mee werkten aan hetzelfde criminele doel. In hoeverre daarmee sprake is van een criminele organisatie en wie daaraan deelnamen, zal de rechtbank hieronder bespreken onder de paragraaf 4.3.2.2.4.
Facturen in de bedrijfsadministratie van [bedrijf 3]
In haar beoordeling of de facturen al dan niet vals zijn opgemaakt zal de rechtbank rekening houden met de voorschriften voor het opstellen van facturen die blijken uit artikel 35a van de Wet op de omzetbelasting 1968. Hieruit volgt dat de datum van de uitreiking van de factuur in de factuur moet worden vermeld.
De rechtbank stelt vast dat er in de bij [administratiekantoor] B.V. aanwezige administratie van [bedrijf 3] 41 facturen uit 2018 en 2019 zijn aangetroffen die zien op provisie die [medeverdachte 1] aan [bedrijf 3] zou moeten betalen, welk bedrag hij volgens die facturen contant zou hebben betaald. Voorts stelt de rechtbank vast dat de bedragen op die facturen overeenkomen met de contante stortingen door [medeverdachte 1] op de rekening van [bedrijf 3] in 2018 en 2019.
Gelet op de brief van de ABN Amrobank van 6 augustus 2020 heeft de bank op die datum om deze facturen verzocht. Blijkens de op die brief volgende telefoongesprekken en berichten tussen [naam 3] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 6] , beschikte [bedrijf 3] ten tijde van de brief van de bank nog niet over desbetreffende facturen.
De rechtbank stelt dan ook vast dat deze facturen later zijn opgemaakt en dus zijn geantedateerd. Hierdoor werd de indruk gewekt dat de facturen eerder, te weten ten tijde van contante stortingen, zijn opgemaakt. Er is dan ook sprake van het door [medeverdachte 6] bewust in de bedrijfsadministratie van [bedrijf 3] opnemen van facturen, waarvan [medeverdachte 6] wist dat ze vals waren in een poging om te voldoen aan het verzoek om inlichtingen van de ABN Amrobank. De rechtbank stelt voorts vast dat deze poging is mislukt. Ook na verkrijging van de facturen is de bank van mening dat onvoldoende inzicht is gekregen in de achtergrond van de contante stortingen die hebben plaatsgevonden in de periode van 9 mei 2018 tot en met 2 november 2019 en de herkomst van die geldbedragen.
De rechtbank overweegt daarnaast in dit kader dat uit de tapgesprekken van 12 november 2020 tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] en van 13 november 2020 tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 6] volgt dat het tussen hen kennelijk gebruikelijk was om achteraf facturen op te maken als het nodig was om een contante storting te verantwoorden of zaken kloppend te maken.
Verdenking witwassen van € 214.595,00 via [bedrijf 1] B.V.
Uit de feiten en omstandigheden blijkt dat er in 2017 in een korte periode van slechts twee weken vijf grote contante geldbedragen op de rekening van [bedrijf 1] B.V. zijn gestort. De stortingen in 2018 vonden plaats over een langere periode en met grote regelmaat. Gelet op de locatie van die stortingen en de verklaring van [medeverdachte 1] , acht de rechtbank het zeer aannemelijk dat ten minste drie van die stortingen zijn gedaan door [medeverdachte 1] .
Blijkens de WhatsAppgesprekken tussen [medeverdachte 5] en [medeverdachte 1] werden de contant gestorte bedragen gebruikt om, in opdracht van [medeverdachte 1] , vanaf de bankrekening van [bedrijf 1] B.V. betalingen te verrichten voor horloges die door [medeverdachte 1] werden aangekocht bij juweliers en om de leaseauto die bij [medeverdachte 1] in gebruik was te betalen.
De rechtbank gaat er, zoals hiervoor onder
Verdenking witwassen [medeverdachte 1]
is overwogen, van uit dat de contante bedragen die door of in opdracht van [medeverdachte 1] op de rekening van [bedrijf 1] B.V. zijn gestort, bestaan uit crimineel geld.
Gelet op de hoogte van de contante geldbedragen, de regelmaat waarmee zij werden gestort, het feit dat onderliggende stukken met betrekking tot de herkomst van de geldbedragen die op de rekeningen van zijn bedrijf werden gestort ontbreken en er geen (sluitende) administratie van [bedrijf 1] B.V. is overgelegd, is de rechtbank van oordeel dat [medeverdachte 5] bewust zijn ogen heeft gesloten voor de reële kans dat die geldbedragen van misdrijf afkomstig waren. De rechtbank stelt tevens vast dat sommige van de stortingen zijn uitgevoerd op het adres waarover [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij daar geld stortte, dat met die stortingen de leaseauto van [medeverdachte 1] werd betaald en dat de overige betalingen met betrekking tot die stortingen ook plaatsvonden in opdracht van [medeverdachte 1] .
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel [medeverdachte 5] en [medeverdachte 1] nauw en bewust met elkaar hebben samengewerkt om, onder andere via de horlogehandel en via de rekening van [bedrijf 1] B.V., het contante geld van [medeverdachte 1] wit te wassen en dat zij daar, gelet op de frequentie en de lange periode waarin dit gebeurde, een gewoonte van hebben gemaakt.
Verdenkingen fictieve dienstverbanden
De rechtbank is op grond van de bewijsmiddelen en de hiervoor onder dit kopje genoemde feiten en omstandigheden van oordeel dat [medeverdachte 1] , samen met [medeverdachte 6] , voor zijn dochter [naam 4] een fictief dienstverband bij [administratiekantoor] B.V. heeft geregeld. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat [medeverdachte 1] toen al ruim tien jaar klant was bij [administratiekantoor] B.V., [medeverdachte 1] ook een ander fictief dienstverband voor zijn dochter had geregeld en niet aannemelijk is dat een ander daartoe geld ter beschikking zou stellen. Via dat fictieve dienstverband van zijn dochter kon zwart geld van [medeverdachte 1] toch via een bank bij zijn dochter terechtkomen en hebben zij van september 2019 tot en met september 2021 een geldbedrag van € 14.175,00 witgewassen.
Ook het dienstverband van [medeverdachte 1] vanaf januari 2021 bij het [bedrijf 7] , het bedrijf van [medeverdachte 4] , betrof naar het oordeel van de rechtbank een fictief dienstverband om via die weg legaal inkomen te genereren. De rechtbank overweegt daartoe dat het salaris dat [medeverdachte 1] volgens zijn arbeidsovereenkomst ontving voor zijn werkzaamheden omgerekend een netto uurloon van net € 9,00 betreft, dus ruim onder het wettelijke minimumloon. Gelet op het salaris dat hij ontving en zijn verklaring dat hij nooit bij [bedrijf 7] heeft gewerkt, maar dat hij een inkomen moest hebben om een auto te kunnen leasen, is de rechtbank van oordeel dat ook hier sprake is geweest van een fictief dienstverband.
Onderlinge contacten en gesprekken
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de in de bewijsmiddelen opgenomen tapgesprekken dat [medeverdachte 1] ook samen met zijn zoon [verdachte] handelde in horloges. Daarbij handelde [verdachte] niet alleen in opdracht van zijn vader maar ook zelfstandig, zoals bijvoorbeeld blijkt uit het tapgesprek van 30 oktober 2020 waarin hij aangeeft dat hij een klant heeft voor de Hulk, zijnde de bijnaam van een model van een Rolex horloge met een groene wijzerplaat. De rechtbank acht het aannemelijk dat [verdachte] in hun onderlinge gesprekken regelmatig aan [medeverdachte 1] vraagt om hem via WhatsApp te bellen, omdat oproepen in WhatsApp end-to-end versleuteld zijn. Hierdoor is het voor de politie niet mogelijk deze gesprekken te ‘tappen’, zodat personen die zich bezighouden met het plegen van strafbare feiten onbespied met elkaar kunnen praten.
[medeverdachte 1] had met betrekking tot de horlogehandel vanaf eind 2017 tot en met eind 2018 contact met [medeverdachte 5] . Uit het WhatsAppgesprek tussen [verdachte] en [medeverdachte 5] op 3 december 2018 leidt de rechtbank af dat dit contact wordt overgenomen door [verdachte] op het moment dat [medeverdachte 1] in het ziekenhuis ligt. De contacten betroffen met name de opdracht tot het opmaken van de facturen van aangekochte horloges en de betaling van die facturen, gericht aan [bedrijf 1] B.V., door [medeverdachte 5] . Daarnaast betroffen de contacten opdrachten van [medeverdachte 1] om de facturen voor de leaseauto die hij gebruikte te betalen vanaf de rekening van [bedrijf 1] B.V.
Vanaf augustus 2020 tot en met april 2021 hadden [verdachte] en, met name, [medeverdachte 1] ook contact met [medeverdachte 4] met betrekking tot de horlogehandel.
Net als [medeverdachte 1] heeft ook [verdachte] in het kader van de horlogehandel contact met personen die criminele antecedenten hebben. Zo is hij een horloge gaan ophalen bij [naam 5] in Noorwegen omdat zijn vader geen tijd had.
Ten aanzien van de aankoop van Rolexdozen door [verdachte] en [medeverdachte 1] in 2017, 2018, 2020 en 2021, stelt de rechtbank vast dat het door middel van die dozen mogelijk is om meer geld wit te wassen bij de verkoop van horloges nu er meer geld kan worden gevraagd voor een horloge met de ‘originele’ doos erbij. Opvallend in dit kader zijn ook de bij [medeverdachte 1] aangetroffen 114 garantiekaarten zonder bijbehorende horloges nu je een horloge zonder een certificaat moeilijk kan verkopen en er onder geen enkele omstandigheid een nieuw certificaat kan worden afgegeven. In het gesprek tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] van 1 oktober 2020 geeft [medeverdachte 4] aan dat hij nog een certificaat nodig heeft. [medeverdachte 1] antwoordt daarop dat hij er nog genoeg heeft liggen. Dit gesprek duidt er naar het oordeel van de rechtbank niet op dat [medeverdachte 4] in de voorraad van [medeverdachte 1] op zoek is naar één specifiek certificaat. Gelet op het bovenstaande lijkt het hier dan ook te gaan om het toevoegen van een (nog te vervalsen) certificaat aan een ander horloge om zo dat horloge makkelijker en voor een hoger bedrag te kunnen verkopen.
4.3.2.2.4
Beoordeling
Oogmerk
Gelet op het bovenstaande volgt naar het oordeel van de rechtbank uit de bewijsmiddelen in onderlinge samenhang bezien dat er sprake is van een organisatie bestaande uit [medeverdachte 1] , [verdachte] , [medeverdachte 6] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 4] . Zij werkten in wisselende samenstelling samen om grote sommen contant geld met criminele herkomst wit te wassen via de horlogehandel. Hierbij maakten zij gebruik van valse facturen en bankrekeningen van verschillende bedrijven om de betalingen te doen. Daarnaast werd er geld witgewassen via valse arbeidsovereenkomsten. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het oogmerk van de organisatie is gericht op het witwassen en, ten dienste daarvan, valsheid in geschrift.
Duurzaamheid
[medeverdachte 1] heeft vanaf 2017 tot het einde van onderzoek Nelson in februari 2022 met verschillende mensen samengewerkt met voornoemd oogmerk. Daarbij heeft hij, naast een vaste kern, gebruik gemaakt van wisselende personen en bedrijven. Naar het oordeel van de rechtbank betekent dit niet dat er geen sprake was van een duurzame samenwerking, maar was dit juist het ‘bedrijfsplan’ voor het voortbestaan van de organisatie. Het betrof niet slechts een eenmalige samenwerking, maar een doorlopende handel gericht op het witwassen van gelden met criminele herkomst. De rechtbank is van oordeel dat alle communicatie en contacten in deze periode overziend, gesproken kan worden over een organisatie met een duurzaam karakter.
Structuur en rolverdeling
De rechtbank ziet [medeverdachte 1] als het hoofd van de organisatie. Hij is degene die de andere deelnemers aan de organisatie erbij betrokken heeft. De organisatie is ook gericht op het witwassen van zijn inkomsten (met criminele herkomst). De kern van de organisatie wordt naast [medeverdachte 1] gevormd door [verdachte] en [medeverdachte 6] . Uit de gesprekken volgt dat [medeverdachte 1] en [verdachte] zich beiden bezighielden met de handel in horloges waarbij gebruik werd gemaakt van grote contante geldbedragen. Zij hielden elkaar op de hoogte van hun activiteiten en [verdachte] verving zijn vader wanneer deze niet beschikbaar was. [medeverdachte 6] hield zich in opdracht van [medeverdachte 1] bezig met de boekhouding en de overige administratie. Ook heeft hij de dochter van [medeverdachte 1] op papier in dienst genomen en ook via die weg contante geldbedragen waarover [medeverdachte 1] beschikte witgewassen. [medeverdachte 5] en [medeverdachte 4] stelden op verzoek van [medeverdachte 1] hun bedrijf ter beschikking. [medeverdachte 5] deed dit door contant geld op zijn bedrijfsrekening te laten storten en daar betalingen van te verrichten zodat horloges konden worden aangekocht bij erkende juweliers en [medeverdachte 1] in een leaseauto kon rijden. [medeverdachte 4] heeft [medeverdachte 1] op papier in dienst genomen om zo een legale geldstroom te creëren. Daarnaast was hij ook betrokken bij de horlogehandel en het valselijk opmaken van facturen.
Ten aanzien van [verdachte] overweegt de rechtbank dat uit de tapgesprekken volgt dat hij wetenschap had van de criminele herkomst van de contante geldbedragen. Daarnaast had hij zelf ook contacten met personen met criminele antecedenten en hield hij zich ook zelf bezig met drugshandel. De rol van [verdachte] betrof onder meer die van vervanger van [medeverdachte 1] als [medeverdachte 1] afwezig was. Daarnaast deed [verdachte] ook zelfstandig mee aan de handel in horloges, zo verkocht hij ook zelfstandig horloges en bemoeide hij zich met de betalingen.
Ten aanzien van [medeverdachte 6] overweegt dat rechtbank dat de opmerking van [medeverdachte 1] in het OVC-gesprek op het kantoor van [administratiekantoor] B.V. van 28 april 2021 dat [medeverdachte 6] de drijfveer achter de familie is, kenmerkend is voor zijn rol binnen de organisatie en zijn wetenschap van het oogmerk daarvan. De rechtbank wijst op zijn eigen opmerking in dat gesprek dat hij niet alles hoeft te weten om te begrijpen hoe het zit. Hij benoemt dat als een voordeel. Hij had een belangrijke rol bij het witwassen door het opnemen van een grote hoeveelheid valse facturen in de bedrijfsadministratie van [bedrijf 3] , een klant van [administratiekantoor] B.V. Middels deze valse facturen werd de criminele herkomst van het contante geld verhuld. [medeverdachte 6] handelde steeds in opdracht van [medeverdachte 1] . Hij was dienstbaar aan [medeverdachte 1] . Gelet hierop ziet de rechtbank de rol van [medeverdachte 6] niet alleen als die van boekhouder van [medeverdachte 1] en van de organisatie, maar ook als die van adviseur en vertrouweling van de organisatie. Dat [medeverdachte 6] met zijn bedrijf daarnaast nog vele legale werkzaamheden verrichtte, doet hieraan niet af. Gelet op de jurisprudentie hoeft het plegen van strafbare feiten niet de voornaamste bestaansgrond van een bedrijf te zijn, voldoende is dat er handelingen worden gepleegd waarmee het plegen van misdrijven wordt beoogd.
De rol van [medeverdachte 5] bestond naar het oordeel van de rechtbank uit het mogelijk maken van de financiële geldstromen en het verhullen daarvan. Hij verzorgde de dekmantel en was daarmee een onmisbare schakel in de feitelijke omzetting van de contante geldbedragen in schijnbaar legaal geld. Hij had contacten met zowel [medeverdachte 1] als [verdachte] over horloges en betalingen daarvan. Ook hij was dienstbaar aan [medeverdachte 1] door het betalen van de leaseauto van [medeverdachte 1] via de bankrekening van zijn bedrijf. Zoals de rechtbank bij de tussenbeoordeling van
Verdenking witwassen van € 214.595,00 via [bedrijf 1] B.V.al heeft opgemerkt, is de rechtbank van oordeel dat [medeverdachte 5] wist dat de contante geldbedragen die op zijn bedrijfsrekening werden gestort van misdrijf afkomstig waren. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat hij meewerkte aan het oogmerk van de organisatie gelet op zijn medewerking om die bedragen via zijn bedrijf in het legale circuit te brengen en zijn bedrijfsnaam op de facturen te laten zetten. Hij werkte ook actief mee door zelf, in opdracht van [medeverdachte 1] , de bedragen over te maken.
Gelet op de duur van de periode en de mate van activiteit van [medeverdachte 5] binnen het samenwerkingsverband, is de rechtbank van oordeel dat er sprake is van een duurzame bijdrage aan dit samenwerkingsverband.
Ook [medeverdachte 4] was naar het oordeel van de rechtbank dienstbaar en ondersteunend aan de organisatie. Hij hielp met de schimmige horlogehandel, liet zijn naam op provisienota’s zetten en deed mee met het heen en weer schuiven van contante bedragen. Gelet op de intensiteit en de inhoud van de contacten met [medeverdachte 1] , kan naar het oordeel van de rechtbank ook worden vastgesteld dat [medeverdachte 4] wetenschap had van en meewerkte aan het oogmerk van de organisatie. Hij wist dat hij zich begaf in criminele kringen en had daardoor extra voorzichtig moeten zijn. In plaats van afstand te nemen, ging hij juist zonder onderzoek makkelijk mee in hetgeen van hem werd gevraagd, zoals het gebruik van zijn naam en het voorzien in een fictief dienstverband.
[medeverdachte 4] heeft zijn rol gedurende negen maanden vervuld. Uit de bewijsmiddelen volgt ook dat hij hier zeer actief mee bezig was. Gelet op de duur van de periode en de mate van activiteit van [medeverdachte 4] binnen het samenwerkingsverband, is de rechtbank van oordeel dat er sprake is van een duurzame bijdrage aan dit samenwerkingsverband.
Vrijspraak [medeverdachte 7]
De rechtbank is van oordeel dat uit het dossier volgt dat [medeverdachte 7] gedurende een langere tijd contact had met deelnemers van de organisatie, met name met [medeverdachte 1] en [verdachte] , maar ook met [bedrijf 1] B.V. Er zijn ook aanwijzingen dat hij [medeverdachte 1] behulpzaam is geweest bij de horlogehandel. Deze contacten en hulp kunnen echter ook passen binnen de reguliere werkzaamheden van zijn bedrijf. Hoewel [medeverdachte 7] zijn bedrijfsvoering ten aanzien van de handel in horloges uit het duurdere segment zorgvuldiger had kunnen (en ook moeten) inrichten – bijvoorbeeld ten aanzien van de consignatieverklaringen – is de rechtbank van oordeel dat uit de bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat de handelingen van [medeverdachte 7] voldoende substantieel zijn geweest om hem aan te kunnen merken als deelnemer van de criminele organisatie. De rechtbank zal dan ook van dit onderdeel van de tenlastelegging vrijspreken.
Vrijspraak [naam 1]
Ook ten aanzien van [naam 1] zijn er aanwijzingen in het dossier te vinden dat hij contact had met [medeverdachte 1] en betrokken was bij de horlogehandel. Er is naar het oordeel van de rechtbank echter onvoldoende bewijs aanwezig dat hij handelingen heeft verricht die ten dienste staan aan het oogmerk van de organisatie, zodanig dat dat voldoende is om hem aan te merken als deelnemer van de organisatie. De rechtbank zal dan ook van dit onderdeel van de tenlastelegging vrijspreken.
Periode
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat [medeverdachte 1] en [verdachte] gedurende de gehele ten laste gelegde periode deel hebben uitgemaakt van de criminele organisatie. [medeverdachte 6] heeft, op advies van zijn advocaat na de doorzoeking bij [administratiekantoor] B.V. op 19 mei 2021 afscheid genomen van iedereen. Uit het dossier blijkt in de periode daarna ook niet van enige betrokkenheid bij de organisatie.
De contante stortingen en betalingen via het bedrijf van [medeverdachte 5] vonden plaats vanaf december 2017 tot en met december 2018. De rechtbank acht dan ook bewezen dat hij vanaf
1 december 2017 tot en met 31 juli 2019 heeft deelgenomen aan de criminele organisatie.
[medeverdachte 4] was, gelet op zijn contacten met [medeverdachte 1] , bij de organisatie betrokken vanaf augustus 2020 tot en met 30 april 2021.
4.3.2.3
Bewijs feiten 2 tot en met 5
Op grond van hetgeen onder 3.3.1 is weergegeven heeft de verdediging subsidiair betoogd dat alle bewijsmiddelen afkomstig uit SkyECC moeten worden uitgesloten van het bewijs voor feiten 2 tot en met 5. De rechtbank verwijst in dit kader naar hetgeen zij onder 3.3.4 heeft overwogen. Zij ziet op basis van deze overweging geen reden om over te gaan tot bewijsuitsluiting van het bewijs afkomstig uit SkyECC. De rechtbank zal dan ook het volledige dossier betrekken in haar bewijsoverwegingen. In lijn met de geldende jurisprudentie zal de rechtbank bij de beoordeling van de feiten behoedzaam omgaan met de interpretatie van de in het procesdossier opgenomen SkyECC-berichten.
4.3.2.4
Identificatie Sky-accounts
Voor het bewijs van de bovengenoemde feiten dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of verdachte en de medeverdachten geïdentificeerd kunnen worden als de gebruikers van de in het dossier genoemde Sky-accounts.
4.3.2.4.1
Identificatie verdachte
Voor [verdachte] geldt dat de Sky-id’s [accountnaam 1] en [accountnaam 2] door de politie aan hem worden toegeschreven. Uit de verschillende (aanvullende) processen-verbaal ten aanzien van de identificatie van deze id’s, volgt onder meer dat de gebruiker van deze id’s “ [naam 6] ” werd genoemd. Verdachte was actief in de handel van horloges en [merknaam] is een horlogemerk. In de woning van verdachte is een verpakking van een telefoontoestel aangetroffen met daarop de vermelding “ [naam 6] ”. Verdachte gebruikte, blijkens de in zijn woning aangetroffen formulieren, als codewoord voor zijn alarminstallatie onder meer “ [naam 6] ”.
Voor [accountnaam 1] geldt dat het aan dit account gekoppelde toestel in de nachtelijke uren het meest een zendmast aanstraalde in het gebied waar ook de woning van verdachte lag. Uit onderzoek van de verkeersgegevens blijkt daarnaast dat het reguliere telefoontoestel van verdachte regelmatig dezelfde verplaatsing liet zien als het Sky-toestel, ook op grotere afstanden van de woning van verdachte. Nadat dit Sky-id na 24 november 2020 niet meer in gebruik was, heeft de politie gezocht naar Sky-accounts die in de nachtelijke uren in hetzelfde gebied zendmasten aanstraalden en die ook als nickname ‘ [naam 6] ’ hadden. Dat bleek het account [accountnaam 2] te zijn. Dit account bleek ook deels dezelfde contacten te hebben als het account [accountnaam 1] . Dit versterkt de conclusie dat het om dezelfde gebruiker gaat. Ook wordt in een van de chats van een contact van [accountnaam 2] als ontmoetingsadres de locatie [adres 1] in [plaats 1] genoemd, met de opmerking dat de carwash daar van [naam 6] zou zijn. Tijdens een observatie op 20 augustus 2020 is verdachte bij dit adres gezien.
In een van de chats tussen contacten van [naam 6] wordt hij beschreven als ‘half Nederlands en met het uiterlijk van een Colombiaan’. Verdachte heeft een moeder die van Indonesische origine is. Zijn uiterlijk past volgens het proces-verbaal van politie ook bij die beschrijving.
Daar komt nog bij dat [verdachte] ter zitting heeft verklaard dat hij medeverdachten [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] (goed) kent. Aan [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] worden Sky-id’s toegeschreven die contact hadden met de aan verdachte toegeschreven Sky-id’s.
Op grond van al het voorgaande, in onderlinge samenhang bezien, stelt de rechtbank vast dat verdachte de gebruiker is van de Sky-id’s [accountnaam 1] en [accountnaam 2] . De rechtbank zal de gebruiker van deze Sky-id’s daarom hierna aanduiden als [verdachte] .
4.3.2.4.2
Identificatie [medeverdachte 3]
Aan verdachte [medeverdachte 3] worden door de politie de Sky-id’s [accountnaam 3] en [accountnaam 4] toegeschreven.
Het Sky-id [accountnaam 3] was een van de contacten van [verdachte] via het Sky-id [accountnaam 1] . De zendmast die door [accountnaam 3] het meest aangestraald werd in de nachtelijke uren betreft een zendmast in [plaats 2] aan de [straatnaam] . Uit onderzoek van de verkeersgegevens van de reguliere telefoon van [verdachte] komt slechts één contact in [plaats 2] naar voren, te weten [medeverdachte 3] . De eerdergenoemde zendmast in [plaats 2] bevindt zich hemelsbreed op een afstand van 500 meter van de woning van [medeverdachte 3] .
Uit een vergelijking van de metadata van de accounts [accountnaam 3] en [accountnaam 1] met de door deze accounts aangestraalde masten kan worden afgeleid dat deze accounts in een drietal periodes in 2020 tegelijkertijd in Turkije zijn geweest, waarbij de vertrekdata naar Turkije telkens hetzelfde waren. Uit camerabeelden van Schiphol is gebleken dat op één van die vertrekdata, 15 september 2020, [verdachte] in gezelschap was van een persoon die zeer sterke gelijkenissen met verdachte [medeverdachte 3] vertoont. Dat het daadwerkelijk om [medeverdachte 3] gaat, wordt bevestigd door de gegevens op de passagierslijst van de vlucht op 15 september 2020 van Amsterdam naar Izmir. [medeverdachte 3] stond op die passagierslijst en zijn plaats in het vliegtuig was bovendien op dezelfde rij als die van [verdachte] .
Eén van de retourdata van Turkije naar Nederland zoals die uit de telefoongegevens kunnen worden afgeleid, te weten 12 augustus 2020, is ook te zien op een afbeelding van vluchtgegevens van een vlucht van Istanbul naar Amsterdam die op de reguliere telefoon van [verdachte] is aangetroffen. Deze afbeelding is verzonden door gebruiker ‘ [gebruikersnaam 1] ’, die door de politie is geïdentificeerd als verdachte [medeverdachte 3] .
[verdachte] heeft via het later door hem gebruikte Sky-id [accountnaam 2] geen contact meer gehad met het account [accountnaam 3] , maar wel met het account [accountnaam 4] . Zowel [accountnaam 3] als [accountnaam 4] gebruikten niet alleen de Nederlandse, maar ook de Turkse taal. [medeverdachte 3] heeft een Turkse achtergrond. Ook [accountnaam 4] straalde in de nachtelijke uren het meest de zendmast aan de [straatnaam] in [plaats 2] aan. Met een IMSI-catcher werd vastgesteld dat, op 4 februari 2021, het toestel met het IMSI-nummer dat gelinkt wordt aan [accountnaam 4] , zich vermoedelijk bevond in de woning van [medeverdachte 3] .
Daarnaast bleek bij vergelijking van de tegenaccounts van [accountnaam 3] en [accountnaam 4] dat er 14 overeenkomsten waren. De omstandigheid dat [verdachte] achtereenvolgens met het account [accountnaam 3] en [accountnaam 4] in contact stond, wijst er nog op dat verdachten langdurig contact met elkaar onderhielden.
Op grond van het hiervoor genoemde, in onderlinge samenhang bezien, stelt de rechtbank vast dat [medeverdachte 3] de gebruiker is van de Sky-id’s [accountnaam 3] en [accountnaam 4] . De rechtbank zal de gebruiker van deze Sky-id’s daarom hierna aanduiden als [medeverdachte 3] .
4.3.2.4.3
Identificatie [medeverdachte 2]
Voor verdachte [medeverdachte 2] geldt dat de Sky-id’s [accountnaam 5] , [accountnaam 6] en [accountnaam 7] door de politie aan hem worden toegeschreven. Zoals hiervoor al is overwogen, zijn voor de chats met betrekking tot de ten laste gelegde feiten alleen de accounts [accountnaam 5] en [accountnaam 7] van belang.
Op grond van een verdenking van betrokkenheid van [naam 7] bij de invoer van een grote partij cocaïne in containers met mangaanerts, is het onderzoek Coca gestart. In dat kader zijn onder meer de Sky-berichten van en naar het aan hem toegeschreven Sky-id [accountnaam 8] onderzocht. Dat account had voor het onderzoek relevante berichten uitgewisseld met onder andere de Sky-id’s [accountnaam 5] en [accountnaam 6] , waarvan de gebruiker [bijnaam 1] genoemd werd. Uit onderzoek bleek dat ook bij een ander account de gebruiker [bijnaam 1] werd genoemd, namelijk account [accountnaam 7] . Deze drie id’s zijn niet gelijktijdig, maar opeenvolgend gebruikt, met een heel korte overlap. Dit kan erop wijzen dat deze id’s door één persoon zijn gebruikt.
Een andere omstandigheid die erop wijst dat het om dezelfde gebruiker gaat, is dat in de chats van zowel [accountnaam 6] , [accountnaam 5] als [accountnaam 7] wordt gesproken over een hond die uitgelaten wordt. [medeverdachte 2] heeft een hond. Dat geldt natuurlijk voor veel meer personen, maar uit de processen-verbaal, volgen meer omstandigheden die naar [medeverdachte 2] wijzen. Zo wordt door [accountnaam 5] in januari 2020 op een vraag hoe het met hem en [naam 8] gaat, geantwoord dat [naam 8] weer zwanger is. Op 5 februari 2020 schrijft [accountnaam 5] dat hij nog nooit zo een lange bevalling heeft gehad. Hij stuurt daarbij een foto vanuit een kamer, die overeen lijkt te komen met de foto’s die in de telefoon van de vrouw van [medeverdachte 2] zijn aangetroffen. Die foto’s zijn ook gemaakt op 5 februari 2020 en op deze foto’s ligt zijn vrouw in een ziekenhuisbed. Uit de gegevens van de Gemeentelijke Basisadministratie blijkt dat op [datum] 2020 hun dochter [naam 9] is geboren.
Met ditzelfde account, [accountnaam 5] , wordt op 14 maart 2020 een foto gestuurd waarop het interieur van een opvallende auto met het logo van Rolls Royce te zien is, terwijl de gebruiker van dit account die dag meldt dat hij in Dubai is. Op een telefoon van verdachte [medeverdachte 2] wordt een filmpje aangetroffen van een zelfde opvallende Rolls Royce waarin hij door Dubai rijdt. Op een Facebookprofiel van de zoon van [medeverdachte 2] is een foto van een Rolls Royce geplaatst waarbij het interieur overeen komt met dat van de foto van 14 maart 2020.
Op 13 maart 2020 wordt verder door [accountnaam 5] gemeld dat hij “at [hotel] ” is. Bij de doorzoeking van de woning van verdachte [medeverdachte 2] wordt een factuur van het [hotel] in Dubai aangetroffen, gericht aan verdachte, voor het verblijf in het hotel van 11 tot en met 15 maart 2020. Op een telefoon van [medeverdachte 2] worden foto’s aangetroffen die op 12 maart 2020 in de lobby van een hotel zijn gemaakt, volgens de locatiegegevens bij [hotel] in Dubai.
Voorts wordt door [naam 7] op 14 februari 2020 gesproken over [bijnaam 1] , die met verkeerde figuren aankomt, een Satudarah mannetje, terwijl in de woning van [medeverdachte 2] een jack van de motorclub Satudarah wordt aangetroffen. Ook wordt er een foto van [accountnaam 5] via een Sky-chat verstuurd, welke foto sterke gelijkenissen vertoont met [medeverdachte 2] .
Ten aanzien van het aanstralen van masten in de nachtelijke uren, geldt dat daar te weinig gegevens over bekend zijn om daar meer uit af te leiden dan dat het mogelijk is dat de Sky-id’s door [medeverdachte 2] zijn gebruikt. Deze gegevens bevestigen dus niet zonder meer de identificatie, maar zijn daarmee ook niet in tegenspraak.
Ook hier leiden de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden in onderlinge samenhang tot de conclusie dat de Sky-id’s [accountnaam 5] , [accountnaam 6] en [accountnaam 7] door verdachte [medeverdachte 2] werden gebruikt. De rechtbank zal deze Sky-id’s hierna dan ook aanduiden als [medeverdachte 2] .
4.3.2.5
Feit 2: criminele organisatie drugs
4.3.2.5
Feiten en omstandigheden
Uit de bewijsmiddelen volgen de volgende feiten en omstandigheden. Deze hebben betrekking op de criminele organisatie drugs, maar zijn ook relevant voor de afzonderlijk tenlastegelegde drugsfeiten. Bij de weergave van de feiten zijn de indeling in onderwerpen en de chronologie in het procesdossier aangehouden.
Bij de bespreking van de feiten wordt gesproken over verschillende soorten gesprekken. Wanneer een gesprek binnen een groepschat onder nummer heeft plaatsgevonden dan wordt dit door de rechtbank een groepsgesprek genoemd. Als er sprake is van een gesprek tussen twee individuele personen, dan noemt de rechtbank dat een direct gesprek.
Verdenking voorbereiding export cocaïne naar het Verenigd KoninkrijkOp 2 maart 2020 is er een gesprek in groepsgesprek [accountnaam 5] :139. Aan dit gesprek nemen [medeverdachte 2] , [gebruikersnaam 1] en de gebruiker van [accountnaam 9] deel. In het gesprek is door [accountnaam 9] geschreven “ [bijnaam 1] mailde me net dat je tp en handel nodig hebt voor uk”. De rechtbank begrijpt dat met “tp” transport en dat met “uk” het Verenigd Koninkrijk wordt bedoeld. [medeverdachte 2] deelt mee dat hij naast [verdachte] zit. Uiteindelijk reageert [verdachte] dat ze morgen verder praten omdat hij dan met zijn mensen van “uk” heeft gesproken.
De politie vermoedt dat dit gesprek over de handel in cocaïne gaat. Zij verwijst hierbij naar andere feiten en omstandigheden die later in deze paragraaf aan de orde zullen komen. Daarnaast zijn enkele verzonden en ontvangen foto’s van het [accountnaam 9] toegevoegd aan het proces-verbaal. Hierop zijn witte blokken zichtbaar en bundels met Engelse ponden. De politie heeft op basis van de uiterlijke kenmerken geconcludeerd dat de blokken vermoedelijk cocaïne bevatten.
Verdenking voorbereiding invoer cocaïne vanuit Brazilië met deklading bananenIn de periode van 9 augustus 2020 tot en met 14 augustus 2020 wordt er gesproken in groepsgesprek [accountnaam 3] :19. Aan dit gesprek nemen [medeverdachte 3] , [verdachte] en de gebruikers van accounts [accountnaam 10] en [accountnaam 11] deel.
Op 9 augustus 2020 start het gesprek met een vraag van [medeverdachte 3] : “ander vriend vraagt kan er banaan besteld worden equa en meeliften vanaf brazilie”. De rechtbank begrijpt dat met “equa” Ecuador wordt bedoeld. [accountnaam 11] antwoordt dat dit niet kan. Vervolgens wordt er nog gesproken over een bill of lading, maar ook hierbij zijn problemen.
Op 13 augustus 2020 wordt er in het groepsgesprek gesproken door [accountnaam 10] en [accountnaam 11] over een lijn van Brazilië naar Antwerpen en een aanstaande ontmoeting in Izmir.
Op 14 augustus 2020 wordt er door [medeverdachte 3] en [accountnaam 11] in het groepsgesprek gesproken over het doorgeven van een baknummer voordat die in Rio vertrekt en dat in Antwerpen een vertrouwenspersoon mee kan gaan, maar dat die plat moet liggen achter de chauffeur. Verder bespreekt men dat Ecuador op dat moment niet kan, maar dat er een alternatief wordt gezien in stalen buizen. [medeverdachte 3] laat hierop weten dat de vriend van de vorige keer volgende week naar Dubai vliegt om het te bespreken.
Uit onderzoek aan de telefoon van [verdachte] blijkt dat hij van 21 augustus 2020 tot 28 augustus 2020 in Dubai heeft verbleven. Ook [medeverdachte 2] was in deze periode in Dubai en uit de telefoongegevens blijkt dat [verdachte] en [medeverdachte 2] in Dubai contact met elkaar hebben gehad.
Verdenking voorbereiding invoer cocaïne vanuit Brazilië met deklading stalen buizenIn voorgaande gesprekken is al gesproken over stalen buizen. In de periode van 24 augustus 2020 tot en met 11 september 2020 is dit transport nog specifieker besproken in groepsgesprek [accountnaam 3] :19. De gesprekken in het groepsgesprek worden hoofdzakelijk gevoerd tussen [medeverdachte 3] en de gebruiker van account [accountnaam 11] . Tot en met 30 augustus 2020 is ook [verdachte] actief betrokken bij het uitwisselen van informatie via dit groepsgesprek.
Naast voornoemd groepsgesprek zijn er op 28 en 31 augustus 2020 en 1 en 2 september 2020 ook directe gesprekken tussen de gebruikers van accounts [accountnaam 12] en [accountnaam 13] . Deze gesprekken worden gevoerd in de Portugese taal en gaan over het bedrijf waarbij de buizen worden gekocht. Ze volgen een half uur nadat in het groepsgesprek [accountnaam 5] :235 gevraagd wordt bij welke B.V. in Brazilië die stalen buizen worden gekocht.
Tot slot vinden er in dezelfde periode afwisselend met voorgaande gesprekken ook gesprekken plaats in het, hiervoor al genoemde, groepsgesprek [accountnaam 5] :235. Aan dit groepsgesprek nemen onder andere [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] deel. Op 31 augustus 2020 vraagt [medeverdachte 2] met betrekking tot [bedrijf 9] naar een samenwerkingsovereenkomst. Op dezelfde dag is ook [accountnaam 11] aan dit gesprek toegevoegd.
Andere deelnemers aan deze groepschat zijn [verdachte] en [accountnaam 12] .
Uit de gesprekken zelf en de bevindingen in het dossier volgt dat niet alle berichten die in het groepsgesprek zijn ontvangen zijn weergegeven in het dossier. Dit volgt bijvoorbeeld uit het directe gesprek tussen [medeverdachte 2] en [accountnaam 12] waarin [medeverdachte 2] heeft gezegd: “Vraag hun op groep aub broer. Ik aan rijden nu”. Daarnaast is bij de bevindingen in het proces-verbaal vermeld dat dit groepsgesprek is opgevolgd door [accountnaam 5] :236 nadat [verdachte] op 4 september 2020 heeft gevraagd of iedereen nog de berichten ontving.
Uit de gesprekken volgt dat de betrokkenen onderzoek hebben gedaan naar de import van stalen buizen. Hierbij wordt gekeken naar het bedrijf [bedrijf 12] Ltda. Foto’s die worden gedeeld in directe gesprekken tussen [accountnaam 12] en [accountnaam 13] komen vervolgens (via [verdachte] ) in de andere groepsgesprekken terecht. Men spreekt uitgebreid over het vervoer vanuit Brazilië naar België. [medeverdachte 3] en [accountnaam 11] spreken daarnaast over wat er moet gebeuren als de bak op rood valt en hoe de scan vermeden kan worden als de douane de bak niet escorteert. Daarbij meldt [accountnaam 11] dat hij niets kan doen bij een fysieke of visuele inspectie omdat dat op de kaai zelf gebeurt.
Verdenking voorbereiding invoer cocaïne vanuit Brazilië met deklading ijzererts
Op 26 augustus 2020 wordt in groepsgesprek [accountnaam 3] :19 gesproken over het bestellen van ijzererts in Brazilië. Aan dit gesprek nemen [medeverdachte 3] , [verdachte] en [accountnaam 11] deel. Er wordt gevraagd om de gegevens van het product. Dit om te zien of het product ingevoerd kan worden. Ook wordt er gesproken over onderzoek naar prijzen.
Op het voorstel tot het invoeren in Duitsland van ijzererts vanuit Brazilië, wordt aanvankelijk door [accountnaam 11] gereageerd met de vraag: “Kunnen we die tegels niet doen vanuit rio naar antwerpen?”. Hierna zou de firma uitgebreid kunnen worden naar Duitsland. Uiteindelijk reageert [verdachte] op deze discussie met “Geen België geen nl”, “Mag Duitsland Frankrijk of Europa” en “Spanje”.
Verdenking voorbereiding invoer 400 stuks cocaïne van Peru naar AntwerpenIn de periode van 5 tot en met 9 september 2020 is er in het groepsgesprek [accountnaam 3] :19 gesproken over het aanpakken van 400 stuks vanuit Paita met een transit in Ecuador. Paita is een plaats in Peru. Aan dit groepsgesprek nemen [medeverdachte 3] en [accountnaam 11] deel. [medeverdachte 3] is daarnaast ook direct in gesprek met [accountnaam 14] in de Turkse taal.
Op 5 september 2020 is door [medeverdachte 3] in het groepsgesprek een foto gedeeld van een document met details van een transport. Hiermee zouden rond de 400 stuks worden vervoerd. Op de vraag van [accountnaam 11] of zij zelf de rederij mogen bepalen en de laadlijst mogen uitwisselen antwoordt [medeverdachte 3] : “Wij mogen zeggen wat hun moeten doen br”. Hierna vraagt [accountnaam 11] nog: “Kunnen ze spul in goederen verstoppen?” met als toelichting “Transit is miserie als die tassen gewoon achter de deur zijn”. [medeverdachte 3] antwoordt dat het om tassen gaat. [accountnaam 11] laat hierop weten dat hij het dan niet wil doen, maar dat hij een collega zal vragen.
Op 6 september 2020 stuurt [accountnaam 11] in het groepsgesprek een foto van een direct transport van Paita naar Antwerpen en vraagt hij of dat een optie is. [medeverdachte 3] zegt toe dit direct na te vragen. In het directe gesprek tussen [medeverdachte 3] en [accountnaam 14] vraagt [medeverdachte 3] meteen aansluitend op het groepsgesprek om nadere informatie. Hierbij wordt wederom gesproken over 400 en dit keer in combinatie met een bedrag van 5500 euro. Opvallend is hierbij dat [medeverdachte 3] vraagt: “En mogelijk dat hij zelf ook gaat nemen, met het erin doen (versnijden) hoeveel kost het materiaal dan bedevaartganger”. In het dossier zijn geen reacties van [accountnaam 14] opgenomen. Ongeveer anderhalf uur later wordt het groepsgesprek voortgezet. [medeverdachte 3] meldt dat het 5500 dollar is met inzet. Daarna spreken [medeverdachte 3] en [accountnaam 11] over de optie van inbouw.
Op 9 september 2020 vindt het laatste gesprek in het groepsgesprek over dit onderwerp plaats. Hieruit volgt dat [medeverdachte 3] en [accountnaam 11] nog altijd in afwachting zijn van meer details rondom de 400 stuks.
Verdenking vervoer 50 kilo cocaïne in RotterdamOp 7 september 2020 wordt door [verdachte] om 10.59 uur een eerste bericht gestuurd in groepsgesprek [accountnaam 5] :238. Aan dit groepsgesprek nemen gedurende deze dag naast [verdachte] ook [medeverdachte 2] en de gebruikers van accounts [accountnaam 15] , [accountnaam 16] en [accountnaam 17] deel.
Om 11.05 uur start [medeverdachte 3] een direct gesprek in de Turkse taal met de gebruiker van [accountnaam 18] . In dit gesprek wordt onder andere om 11.07 uur gevraagd naar het adres van Dirk. Dit sluit aan bij de opmerking van [verdachte] om 11.11 uur in het voornoemde groepsgesprek: “ [adres 2] is een dirk van den broek”.
Om 11.14 uur stuurt [verdachte] in het groepsgesprek een foto van een deel van een vijfeurobiljet met daarop zichtbaar een serienummer. In reactie hierop vraagt [accountnaam 15] in het Engels of [naam 6] zelf ook aanwezig is. [verdachte] antwoordt hierop in het Engels: “No if you want 1 hour later”.
Om 11.17 uur heeft [accountnaam 16] een direct gesprek met [accountnaam 15] . Hij vraagt hem om een groepschat te maken. Direct hierop volgend vraagt [accountnaam 15] in het groepsgesprek of hij admin kan worden gemaakt. [verdachte] reageert hierop met de opmerking: “@ [bijnaam 1] had to do iT”.
Om 11.33 uur laat [medeverdachte 2] – die de bijnaam [bijnaam 1] heeft – [accountnaam 15] in de Engelse taal in een direct gesprek weten dat het gebeurd is en dat hij alleen nog berichten kan lezen.
Direct hierna om 11.33 uur vraagt [accountnaam 15] in het groepsgesprek aan [naam 6] om nogmaals alle informatie te sturen. Om 11.40 uur stuurt [verdachte] nogmaals: “ [adres 2] is een dirk van den broek”.
Om 13.24 uur vraagt [accountnaam 16] in het groepsgesprek: “Bro kan je ophalen in roterdam bro”. Hierop wordt door [medeverdachte 2] gereageerd met: “Nee bro. Breng aub naar dat adres. We pakken vanaf daar over”, “Je kan ook in kleinere gedeeltes brengen”, “Maar deze jongens stashen alleen. Die gaan er niet mee rijden”.
Om 13.51 uur vraagt [accountnaam 16] om ook zijn chauffeur toe te voegen aan het groepsgesprek. Kort hierna neemt ook [accountnaam 17] deel aan het gesprek. Hij bespreekt in het groepsgesprek met [verdachte] de locatie en [verdachte] stuurt nogmaals de foto van het vijfeurobiljet.
In een direct gesprek met [accountnaam 19] zegt [accountnaam 17] dat hij denkt dat hij twee keer moet rijden met in totaal 100. Echter, in het groepsgesprek zegt [accountnaam 16] dat het gaat om 50 kilo. In een later direct gesprek met [accountnaam 19] herhaalt [accountnaam 17] dit en zegt hij: “ [bijnaam 2] wil alleen 50 aan ze geven zegt hij net”.
Om 14.44 uur zegt [medeverdachte 3] in een direct gesprek met [accountnaam 20] dat ze er om 17 uur zijn. Het zou dan gaan om een grote, vermoedelijk Surinaamse jongen met een baard.
Tussen 14.48 en 14.51 uur wordt in het groepsgesprek de persoon omschreven die volgens [verdachte] aan zal pakken. Er wordt hierbij ook gesproken over een blauwe Opel Corsa. De informatie uit het groepsgesprek wordt vervolgens door [verdachte] in een direct gesprek ook gedeeld met [accountnaam 20] . [accountnaam 20] heeft hierover vervolgens weer contact met [medeverdachte 3] .
Uiteindelijk wordt om 15.15 uur in het groepsgesprek gemeld dat de betrokken personen elkaar zien. Hierbij vermeldt [verdachte] een deel van het kenteken. [accountnaam 17] reageert hierop met de mededeling dat ze elkaar hebben.
Direct hierna hebben zowel [verdachte] als [medeverdachte 3] contact met [accountnaam 20] . [verdachte] vraagt hem even te tellen. Uit een direct gesprek tussen [medeverdachte 3] en [accountnaam 20] blijkt om 16.51 uur dat het hem duidelijk is dat het bij 50 stuks blijft.
Op 8 september 2020 stuurt [verdachte] in een direct gesprek drie foto’s naar [accountnaam 15] . Op de eerste foto is een blok te zien in een verpakking. Op de tweede foto een wit blok met daarop een logo in de vorm van de letters DITA. De derde foto is van een wit blok. [verdachte] laat hierna aan [accountnaam 15] weten: “They say the psc are good! Smell good and it is strong”, “ [bijnaam 1] told me”, “But I only opened 1” en “There are 26 with duck tape and 24 without duck tape the one we opened is without the duck tape”.
Naar aanleiding van de foto’s van een vijfeurobiljet en de blokken heeft de politie geconcludeerd dat er vermoedelijk sprake is van cocaïne. De politie ziet vaker dat er serienummers van vijfeurobiljetten worden gebruikt als token bij de overdracht van verdovende middelen en of geldbedragen. Verder hebben de blokken op de foto de uiterlijke verschijningsvormen van pakketten met cocaïne. Daarnaast is uit een ander dossier gebleken dat in de Rotterdamse haven in december 2020 soortgelijke blokken met het opschrift DITA zijn gevonden. Die blokken zijn getest en bevatten cocaïne. Verder heeft de politie gekeken naar de gesprekken in het hele dossier en gezien dat er wordt gesproken over blokken en stuks. Gelet op de gesprekken en de foto’s met betrekking tot de 50 kilo gaat de politie ervan uit dat met één stuk of één blok één kilo wordt bedoeld. Voor zover er in de gesprekken in dit dossier als geheel is gesproken over prijzen, dan sluiten die prijzen aan bij de variabele handelsprijzen van cocaïne.
Verdenking invoer onbekend gebleven hoeveelheid cocaïne vanuit België
Op 9 september 2020 zijn er meerdere directe gesprekken tussen [medeverdachte 3] en de gebruiker van account [accountnaam 21] . Deze gesprekken worden gevolgd door directe gesprekken tussen [verdachte] en [accountnaam 21] . Die directe gesprekken worden vervolgens afgewisseld met groepsgesprek [accountnaam 5] :239. Aan dat groepsgesprek nemen [verdachte] , [accountnaam 21] en de gebruiker van het [accountnaam 22] deel.
In voornoemde gesprekken wordt gesproken over een man die onderweg is van België. [verdachte] verstuurt als token een afbeelding van een vijfeurobiljet. [medeverdachte 3] vraagt te kijken naar de ducttape en te controleren of de geur goed is. Vervolgens wordt er een afspraak gepland. Uit het groepsgesprek blijkt dat beide partijen elkaar treffen. Van de locatie van de afspraak is vervolgens ook een foto verzonden. Deze locatie vertoont grote gelijkenis met de Dirk van den Broek aan de [adres 2] in Rotterdam. Ook wordt door [verdachte] gestuurd “Ok bro”en “Yes its doen” [de rechtbank leest: done]. De afspraak lijkt gelet daarop succesvol te zijn verlopen.
Verdenking verkoop en levering 15 stuks cocaïneOp 11 september 2020 wordt er om 17:25 uur een direct gesprek gestart tussen [medeverdachte 3] en de gebruiker van account [accountnaam 21] . [medeverdachte 3] spreekt hierbij over “morgen tussen 10 en 12 uur”, “15 stuks” en “bij bas”. De reactie van [accountnaam 21] is niet te zien.
Op 12 september 2020 is er vanaf 07.38 uur een direct gesprek tussen [verdachte] en [accountnaam 21] . Er wordt om 11 uur afgesproken. Als code zal redbull zestien worden gebruikt. [verdachte] stuurt een foto van een persoon waarop het hoofd niet zichtbaar is. Om 08.50 uur meldt [verdachte] : “Die man is er al”. Om 08.52 uur wordt er gesproken over een witte Skoda en om 08.59 uur stuurt [verdachte] nog: “Ok top”.
Verdenking verkoop en levering 1 stuk cocaïneOp 11 september 2020 start er om 21.57 uur een direct gesprek tussen [medeverdachte 2] en [accountnaam 23] . De berichten van beide gesprekspartners zijn hierbij te zien. [medeverdachte 2] laat desgevraagd weten dat het morgen in Rotterdam opgehaald kan worden. Op 12 september 2020 wordt dit gesprek voortgezet. Op de vraag van [accountnaam 23] hoeveelheid stuks hij kan pakken reageert [medeverdachte 2] met: “Hoeveel stuks ? Je moet gewoon klein verkopen” en “34 is prijs”. Uiteindelijk zegt [accountnaam 23] om 09.53 uur: “Oké waar kan ik het ophalen”.
Kort na voornoemd gesprek start er om 10.01 uur een groepsgesprek met kenmerk [accountnaam 7] :3. Hieraan nemen [medeverdachte 2] , [accountnaam 23] en [verdachte] deel. [medeverdachte 2] zegt dat junior er vandaag eentje komt ophalen. [medeverdachte 2] vraagt [verdachte] en [accountnaam 23] het vooral onderling te regelen. [verdachte] zegt hierop: “Maar als je 1 wil moet je zeggen”. [accountnaam 23] reageert met: “Ja 1 is goed”. [medeverdachte 2] zegt hierop: “Ja geef eentje aub” en “Geef die pak wat al open is”. [verdachte] zegt toe het na te vragen en laat [accountnaam 23] later weten dat hij kan gaan rijden. Hierbij wordt als adres [adres 2] in Rotterdam opgegeven.
Gelijktijdig voert [verdachte] een direct gesprek met [accountnaam 21] . Hij vraagt hierbij naar het ene pak dat open was.
In het groepsgesprek wordt door [accountnaam 23] om 10.47 uur doorgegeven dat hij er over een uur en 25 minuten kan zijn. [verdachte] berekent dat dit om 14.15 uur zal zijn. Deze informatie deelt hij vervolgens weer in het directe gesprek met [accountnaam 21] . Ook geeft hij door dat als codewoord Dubai gebruikt zal worden.
Rond 11.26 uur wordt het gesprek voortgezet en zegt [verdachte] tegen [accountnaam 21] : “Half 3 is die er voor 1”, “Zelfde als die 15”, “Van vanochtend”. Om 12.38 uur vervolgt [verdachte] met: “Hij is er” en om 12.42 uur schrijft hij “Gelukt”.
Verdenking verkoop en levering 10 stuks cocaïne
Op 12 september 2020 zegt [verdachte] in een direct gesprek met [accountnaam 21] : “Morgen komen ze ook 10 halen.. heb alvast tijd gevraagd heb je voorkeur”.
Een paar minuten later zegt [medeverdachte 3] in een direct gesprek met [accountnaam 21] dat hij hoopt dat de grote aantallen aan het einde van de maand komen. Hij merkt hierbij op: “Dit zijn klein auwe ik heb gezegd kleine aantel moeilijk voor ons” en “Wij doen groot hahaha”.
Op 13 september 2020 is er weer een direct gesprek tussen [verdachte] en [accountnaam 21] . [verdachte] stuurt hierbij: “12 uur”. Even later stuurt hij een foto van een serienummer op een bankbiljet, direct gevolgd door de opmerkingen: “Zelfde jongen als gister” en “Zwart trainings pak”. Om 09.55 uur meldt [verdachte] : “Hij is er”. Even later gevolgd door “Ok bro” en “Ok toppie”.
Verdenking ontvangst 14 stuks cocaïneOp 12 september 2020 is er ook een ander direct gesprek tussen [medeverdachte 3] en [accountnaam 21] . [medeverdachte 3] schrijft hierin onder meer: “We moeten betalen 33.250”, “Heb ik afsgeproken maar we hebben alleen 14 nog wat me mogen doen” en “Oki cigerim kunnen we wel met deze prijs”.
Op 15 september 2020 is er een direct gesprek tussen [verdachte] en [accountnaam 21] . [verdachte] vraagt: “s het mogelijk morgen om 10 uur die laatste 14 op te laten halen”.
Op 16 september 2020 wordt het directe gesprek tussen [verdachte] en [accountnaam 21] voortgezet. Er wordt aanvankelijk gezegd dat ze er om 10 uur zijn, maar later wordt gevraagd of 10.30 uur ook ok is. Of de afspraak voor het ophalen van deze 14 stuks daadwerkelijk afgerond wordt, is niet uit deze chats af te leiden.
Verdenking voorbereiding invoer cocaïne vanuit Brazilië met deklading papier
In de periode van 14 tot en met 27 september 2020 is er in het groepsgesprek [accountnaam 3] :28 gesproken over de invoer van A4-papier van Sao Paolo (Brazilië) naar Antwerpen. Aan het groepsgesprek nemen [medeverdachte 2] , [verdachte] en de gebruiker van account [accountnaam 11] deel. [medeverdachte 3] heeft deze groep aangemaakt.
Naast het groepsgesprek in [accountnaam 3] :28 wordt er ook over de invoer van papier gesproken in groepsgesprek [accountnaam 3] :19. Aan dit gesprek nemen [verdachte] en [accountnaam 11] deel. Deze gespreksdelen zijn steeds door [accountnaam 11] gestart als de informatie via [accountnaam 3] :28 op zich liet wachten.
Inhoudelijk blijkt uit groepsgesprek [accountnaam 3] :28 dat het gaat om een veertigtal bakken met A4-papier. [accountnaam 11] meldt hierbij op 14 september 2020: “A4 papier wordt vervoerd per pallet. Elke pallet heeft zijn nummer. Bedoeling is dat spul wordt verwerkt in pallet met bestemming antwerpen”. [medeverdachte 2] reageert op 15 september 2020 met: “Als je me de bl van papier geeft. Dan gaan ze kijken hoe en wat. Met staal moeten we wachten wanneer het weer mogelijk is om op de kaai te vullen”. De rechtbank begrijpt dat met “bl” een bill of lading wordt bedoeld.
Op 15 september 2020 wordt door [accountnaam 11] nog concreter beschreven: “Broer voor alle duidelijkheid. Die bakken die wordne besteld vanuit die papierbv in brazilie. Inhoud is a4 papier die per pallet worden geladen en verscheept naar antwerpen. Je hebt er ook van Valencia tussen. Maar ons focus ligt voor antwerpen. Bedoeling is om spul te verwerken in die pallets. Als je geen controle hebt over die bv of logistiek van die bv dan zou het in principe niet lukken. Zeg je ja ze kunnen die zetten op deze wijze dan bevestig je alreeds dat je die bv of logistiek in controle hebt. Als je dit met me nu bevestigd dan bezorg ik je elk detail”. Hierop reageert [medeverdachte 2] twee uur later met: “Ik heb de bevestiging” en “Stuur me de info aub”. Vanaf dit moment is ook [verdachte] betrokken in het gesprek. Direct na het bericht van [medeverdachte 2] stuurt hij in het groepsgesprek: “Ok moment” en “We zijn met hem”.
Op 16 september 2020 stuurt [accountnaam 11] een bericht in [accountnaam 3] :19. “Ivm die papier brazilie. Normaal gezien morgen een antwoord ervoor met fotos etc.”. [verdachte] zegt hem dat hij wacht op antwoord. [accountnaam 11] reageert: “Ok bro op’t gemak”.
Op 20 september 2020 stuurt [accountnaam 11] in groepsgesprek [accountnaam 3] :28 foto’s van een pallet met A4-papier. Hij zegt hierbij onder meer: “Zo worden die a4 papier pallets geladen. Bedoeling is dat stuks worden verwerkt in die pallets.”, “Als je controle hebt over de bv in sao paolo : [bedrijf 13] Itda. En je kan bekijken welke bakken er naar bedrijf in belgie, antwerpen/kallo terecht komen. En je kan spul verwerken in pallets dan zou dat top zijn” en “Die bakken komen aan op 1742 in antwerpen, een willekeurig bedrijf komt die bakken ophalen en die bakken worden afgezet op bedrijf in kallo. Eenmaal die in bedrijf aankomen. Zetten we de juiste pallets opzij en die brengen we vervolgens naar onze loods”. Een paar uur later reageert [medeverdachte 2] met: “Ok ik stuur alles nu door”.
Op 21 september 2020 laat [accountnaam 11] in groepsgesprek [accountnaam 3] :28 weten dat [bedrijf 10] nv. de eindklant voor het A4 papier is. Hij stuurt ook nog een aantal foto’s van het magazijn. Hij zegt: “Onze mensen werken in [bedrijf 10] nv. [bedrijf 11] voert de logistieke opdrachten uit en die transportopdrachten worden vaak uitbesteed aan mijn logistieke bv. Indien dit het geval is is het een mooi extra dan trek ik zelf die bak volledig buiten anders komt die bak naar [bedrijf 10] nv. Wordt die bak uitgeladen en de juiste pallets met spul worden dan getransporteerd naar onze locatie”. Hij vraagt nog wel om een update. Hierop reageert [medeverdachte 2] met de mededeling: “Opdracht is al gegeven”.
Van 22 tot en met 27 september 2020 wordt in beide groepsgesprekken nog meerdere keren gevraagd naar de voortgang van het plan, maar er volgt geen helderheid. Over het uitblijven van informatie meldt [medeverdachte 2] op 25 september 2020 “Die jongen van mij is geswitched naar cipher” en op 27 september 2020 “ik heb die cipher nog steeds niet”.
Cipher is een andere encrypted communicatieservice.
Verdenking voorbereiding invoer cocaïne vanuit Colombia met deklading ADR-tanks
Op 16 september 2020 wordt om 13.29 uur door [medeverdachte 2] een groepsgesprek met nummer [accountnaam 7] :10 gestart. Aan dit groepsgesprek nemen [medeverdachte 2] , [verdachte] en de gebruikers van accounts [accountnaam 24] en [accountnaam 11] deel. Na enkele inleidende praatjes waarbij [verdachte] vraagt of hij admin van de groep kan worden, komt het gesprek op de inhoud.
[accountnaam 24] zegt hierbij: “Kijk we hebbe die grote broker in colo waar die tanks komen. Daar hebbe we 4/5 de tijd om spullen erin te zetten. Gaan vol erheen en gaan leeg terug naar antw. En vanaf belg na buiteland. Dat bv is giga en die tanks worden soms gestald paar maanden ergens tot ze ze weer nodig hebben. Dus we kunne of ope lassen spul erin en zelfde om eruit te halen. Of eentje clonen en zorgen dat die klaar staat. Dan krijgt bv nooit in de gaten dat er geknoeid is met dat tank. Want als ze gas erin gaan doen gaan ze waarschijnlik merken dat er gat is geweest”. [accountnaam 11] reageert hierop met: “Ok ik begrijp het en je wilt spul in tank verwerken wanneer die leeg vertrekt vanuit colo naar antwerpen”. [accountnaam 24] zegt hierop: “Ja opelassen erin zetten dichtmaken en bij aamkomst
zelfde om eruit te halen. Maar als we eentje kunne klonen nog beter”. Vervolgens gaat gesprek nog verder over de methode, de duur en de kosten.
De rechtbank begrijpt dat daar waar betrokkenen over “colo” wordt gesproken Colombia wordt bedoeld.
Om 17.29 uur reageert [medeverdachte 2] op de eerdere gesprekken met de mededeling: “ [naam 10] voor een pin release verhaal is het een beetje duur”.
Rond 20.45 uur stelt [accountnaam 11] nog vragen over de ADR-tanks uit Colombia in het groepsgesprek [accountnaam 3] :19. Hierop wordt geen antwoord gegeven. [verdachte] vraagt op 17 september 2020 [accountnaam 11] om zijn vraag te stellen in het groepsgesprek [accountnaam 7] :10.
In het groepsgesprek [accountnaam 7] :10 wordt vervolgens door [accountnaam 24] antwoord gegeven op de vraag. Op een volgende vraag volgt geen antwoord.
Op 18 september 2020 vraagt [verdachte] : “Gm mannen ontvangt iedereen nog in deze groep”. Hierop reageert [accountnaam 11] met: “ [naam 11] is uit groep bro”.
Verdenking voorbereiding invoer cocaïne vanuit Curaçao
Op 18 februari 2021 start er een direct gesprek. Het gesprek wordt gevoerd tussen [medeverdachte 2] en het account van [medeverdachte 3] met nummer [accountnaam 4] . Met het account van [medeverdachte 3] wordt het volgende bericht verstuurd: “o bro [naam 6] hier.. doe t ff zo.. ik ben gister benaderd door sterke groep . kunnen jullie cura doen? Ze willen graag met nis werken.. die jongen heeft alleen n1 bc maar als je kan dan haalt hij gelijk sky maak ik groep aan kijken of we r uit kunnen komen”. Hierop wordt door [medeverdachte 2] gereageerd met de mededeling: “Ja cura kan ik alles”. Afgesproken wordt om Sky-telefoons te regelen zodat hierover verder gesproken kan worden. Met het account van [medeverdachte 3] wordt vervolgens geantwoord: “Ok br ik ga telefoons halen”. De rechtbank begrijpt dat met “cura” Curaçao wordt bedoeld.
Op dezelfde dag vinden er vervolgens directe gesprekken plaats tussen [accountnaam 25] en [accountnaam 26] en tussen [accountnaam 27] en [accountnaam 26] . Deze gesprekken gaan over het aanmaken en afleveren van de telefoons. Om 15.45 uur wordt bevestigd dat de telefoons zijn afgeleverd.
Om 16.41 uur start [verdachte] een direct gesprek met [medeverdachte 3] . Hij meldt dat hij terug online is. Opmerkelijk is hierbij de melding om 17.08 uur: “ [naam 6] saved this chat”. Om 17.43 uur vraagt [verdachte] aan [medeverdachte 3] : “Broer kan je [bijnaam 1] vragen of hij mij kan accepteren zeg maar [naam 6] ”. Vervolgens vraagt [medeverdachte 3] vervolgens in een direct gesprek aan [medeverdachte 2] : “Hallo br [naam 6] heeft een uitnodiging gestuurd br kan je hem accepteren.”
Op 19 februari 2021 wordt groepsgesprek [accountnaam 26] :2102182047142 gestart. De deelnemers aan dit gesprek zijn [medeverdachte 2] en de gebruikers van accounts [accountnaam 26] en [accountnaam 28] . [medeverdachte 2] begroet de deelnemers en zegt: “Leg even aan [naam 12] uit wat je precies nodig hebt. En waar jullie kracht zit”. Hierop wordt door [accountnaam 26] gezegd: “Wij kunnen rhenus doen op Rotterdam!” en “We willen graag tassen achter de deur hebben of klein beetje verstopt vanuit Curaçao!”. [accountnaam 28] reageert hierop met “oke oke dat kan”. Vervolgens legt [accountnaam 26] de plannen verder uit. Hierbij komen zaken als een meewerkende douane, het niet gebruiken van defensiebakken, hoeveelheden tot 1 a 2 ton, het meenemen van oog en kloonzegels voor Rotterdam aan de orde. [accountnaam 28] zegt toe op alle opmerkingen terug te komen. [medeverdachte 2] merkt hierna op dat ze nog wel goede spullen moeten vinden en dat het gemakkelijker is om te beginnen met 200. [accountnaam 26] zegt hierover dat het systeem is ingericht op grote aantallen en merkt op: “Op kleine aantallen 20% uithaal kosten . Als je 500 doet”, “15%”.
Op 20 februari 2021 wordt voornoemd groepsgesprek voortgezet. [accountnaam 28] vraagt of de container met [bedrijf 14] of [bedrijf 15] meegaat. [accountnaam 26] antwoordt dat het de [bedrijf 14] lijn is.
Op 22 februari 2021 spreken [accountnaam 28] en [accountnaam 26] verder over het plan. [accountnaam 26] zegt hierbij: “Persoon zal ongeveer rond begin maar dus tussen 1 en 4 maart in cura zijn br”. [accountnaam 28] reageert met: “ik ben alles aan het regelen zodat wnnr j man gaat is gefixt”. Uit het gesprek blijkt dat er bijvoorbeeld een appartement geregeld is. Om 14.16 en 14.17 uur verstuurt [accountnaam 28] 3 foto’s in het groepsgesprek. Op de eerste foto is een wit blok zichtbaar met het logo van John Deere. Op de tweede foto staat een weegschaal met daarop wit poeder en op de derde foto staat een stapel met blokken in een zwarte verpakking met daarop het John Deere logo.
In de avond en nacht van 26 op 27 februari 2021 voert [medeverdachte 2] een direct gesprek met de gebruiker van account [accountnaam 15] . Dit gesprek is gevoerd in de Engelse taal en gaat over een afspraak vlakbij Rotterdam op maandag.
Op 27 februari 2021 spreekt [medeverdachte 2] ook direct met [verdachte] . Ook dit gaat over de afspraak op maandag om half 6.
Op 28 februari 2021 stuurt [verdachte] berichten naar [medeverdachte 3] . Hierbij lijkt de reactie van [medeverdachte 3] te ontbreken. [verdachte] schrijft tussen 13.20 en 13.22 uur: “Yoo” en “ [bijnaam 1] sowieso allen [letter] nog niet te pakken”. Om 15.44 uur wordt dit door [verdachte] aangevuld met: “ [letter] aan de tel gehad hij weet de tijd hij komt zo nog voor locatie”.
Op 1 maart 2021 voert [medeverdachte 2] tussen 11.47 en 11.49 uur een direct gesprek in de Engelse taal met [accountnaam 15] . Dit gaat over de afspraak 17.00 uur. Hierbij wordt als toelichting gegeven: “I told you saturday. Than we have meeting direct with takeout from rotto” en “They buy 250 bits” en “And we can put what we want”.
Van 14.58 tot 16.32 uur stuurt [verdachte] verschillende berichten aan [medeverdachte 2] . Hieruit blijkt dat er iemand vertraagd is en dan de afspraak is verschoven naar 18.30 uur. Vervolgens schrijft hij: “die jongen die mee zou komen die werkt op die plek en die had zich vergist hij is nog aan het werk”. Uiteindelijk wordt de afspraak verplaatst naar de volgende dag 16.00 uur.
Op 2 maart 2021 stuurt [verdachte] tussen 10.20 en 10.26 uur berichten aan [medeverdachte 3] . Hij vraagt hem: “Br Hoe laat ben je hier? [letter] is weer raar aan het doen snap niks van wat die zeg.. dus ik hebe gezegd dat ik m wil zien”. Hoewel [verdachte] lijkt te reageren op een bericht terug bevat het dossier geen reacties van [medeverdachte 3] .
Om 11.42 uur start er een direct gesprek tussen [verdachte] en [accountnaam 26] . Van dit gesprek zijn alleen de berichten die zijn verzonden door [verdachte] weergegeven. Kennelijk bestaat er verwarring over het doel en doorgaan van de afspraak. [verdachte] zegt hierover: “Word alles nu gecanceld” en Nee klopt helemaal niet heb nergens borg voor gevraagd enige is dat iedereen even bij elkaar komt om de afspraken te bevestigen thats it.”, “Niemand heeft om borg gevraagd mijn mensen willen alleen weten wat plan b is als bakken op rood komen.. ik ga straks onze vriend zien misschien beter als we praten met hem erbij” en “Ok broer ik vind duidelijk verhaal! Denk dat onze vriend beetje onduidelijk is geweest! Mijn mensen zijn om 16.00 bij mij.. ik weet jij bent goed en mijn mensen zijn ook goed dus ik vind dat we kunnen werken”. Vervolgens lijkt [verdachte] een bericht te ontvangen dat [accountnaam 26] niet bij de afspraak aanwezig kan zijn, want [verdachte] vraagt hem of hij rond 16.00 uur online kan zijn voor als ze nog vragen hebben.
Om 12.54 uur start er een direct gesprek tussen [accountnaam 15] en [medeverdachte 2] in de Engelse taal. Hierbij wordt gesproken over het adres voor de afspraak. Aanvankelijk geeft [medeverdachte 2] hiervoor het adres [adres 1] te [plaats 3] door. Dit is zoals hij zegt de carwash van [naam 6] . Dit is echter het verkeerde adres. [medeverdachte 2] verstuurt hierna als adres [adres 3] te Rotterdam. [accountnaam 15] weet de nieuwe locatie te vinden en [medeverdachte 2] stuurt om 15.33 uur het bericht dat [accountnaam 15] binnen moet komen en dat hij open zal doen.
Om 15.43 uur laat [verdachte] aan [accountnaam 26] weten dat die mensen er zijn. Vanaf 15.47 uur worden er vragen aan [accountnaam 26] gesteld als: “Ze vragen wat kan je doen als ze rood binnen komen”, “Ze vragen vanaf welke landen je nu wel kan ontvangen” en “Kan je dole bakken pakken vanaf Santa Marta”. De antwoorden van [accountnaam 26] zijn niet zichtbaar in het dossier.
4.3.2.5.2
Tijdsverschil
Voordat de rechtbank de inhoudelijke verdenkingen zal toetsen, stelt zij vast dat uit de feiten en omstandigheden volgt dat er een tijdsverschil bestaat tussen de bij de berichten weergegeven tijden en de werkelijkheid. Het is de rechtbank ambtshalve bekend dat dergelijke verschillen bij Sky-gesprekken kunnen worden verklaard door de instelling van de tijdzone en de instelling van de zomertijd op de telefoon. In het dossier wordt er ook op gewezen dat de chatberichten worden weergegeven in UTC-tijd. Nederland valt tijdens de wintertijd in tijdzone UTC +1 en in de zomertijd in tijdzone UTC +2. De rechtbank heeft hiermee rekening gehouden bij de beoordeling van het bewijs.
4.3.2.5.3
Beoordeling of er sprake is van cocaïne
De rechtbank zal bij de beoordeling van de vraag of er in de Sky-gesprekken wordt gesproken over cocaïne het procesdossier als geheel in onderlinge samenhang beoordelen.
Uit het dossier volgt dat personen in wisselende samenstelling betrokken zijn bij de gesprekken. In de gesprekken wordt gesproken met termen als stuks, pieces en spul. Uit de gesprekken blijkt dat de stuks waarover wordt gesproken worden vervoerd vanuit Zuid-Amerikaanse landen naar Europa. Het heeft de voorkeur dat deze stuks tijdens de transporten worden verborgen, dat er personen mee kunnen om toezicht te houden en dat er manieren nodig zijn om controle door de douane te vermijden. Daarnaast worden er in de gesprekken ook prijzen genoemd. De politie heeft hierover opgemerkt dat deze prijzen aansluiten bij de geldende prijzen voor cocaïne.
Ook zijn er foto’s rondgestuurd. Op de foto’s zijn blokken te zien. De politie heeft vastgesteld dat deze blokken eruit zien als blokken cocaïne omdat zij op dezelfde manier verpakt zijn als blokken cocaïne van 1 kilo per stuk. Zoals hiervoor al is overwogen blijkt uit het bericht van [verdachte] op 8 september 2020 dat de betrokkenen zelf een dergelijk blok hebben opengemaakt en getest. De inhoud zou sterk zijn. De politie heeft daarnaast geconstateerd dat een van de witte blokken op de foto’s het stempel DITA bevat. Dit stempel is ook aangetroffen op een partij blokken die zijn onderschept in de Rotterdamse haven. Die onderschepte blokken zijn getest en bleken cocaïne te bevatten. Aan dit groepsgesprek neemt naast [verdachte] ook [medeverdachte 2] deel. Bovendien wordt erin verwezen naar “zelfde als die 15” “van vanochtend”. Bij de levering daarvan was (ook) [medeverdachte 3] betrokken. De rechtbank leidt hieruit af dat met 1 stuk een blok van 1 kilo cocaïne wordt bedoeld en stelt vast dat [verdachte] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] dit wisten en begrepen.
De rechtbank is voorts van oordeel dat zij alle voornoemde elementen in onderlinge samenhang kan bezien nu bij alle gesprekken steeds [verdachte] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] betrokken zijn en de gesprekken in tijd en taalgebruik continuïteit vertonen. Wanneer de rechtbank alle elementen combineert dan blijkt hieruit naar haar oordeel dat wettig en overtuigend is vast komen te staan dat er wordt gesproken over cocaïne. Ook daar waar wordt gesproken over spul of losse aantallen (goederen), gaat de rechtbank ervan uit dat het gaat om kiloblokken cocaïne.
Deze overweging geldt ook voor alle afzonderlijk tenlastegelegde feiten. De rechtbank zal daar waar zij dit nodig acht per feit nog specifieker benoemen welke feiten en omstandigheden zij verder nog van belang acht.
4.3.2.5.4
Toetsingskader
Ten aanzien van het toetsingskader voor deelname aan een criminele organisatie verwijst de rechtbank naar hetgeen zij onder 4.3.2.2.1 heeft overwogen.
4.3.2.5.5
Beoordeling
Gelet op de volgorde van de tenlastelegging zal de rechtbank eerst een oordeel geven over de vraag of er sprake is van een criminele organisatie en of verdachte hieraan deel heeft genomen. Vervolgens zal de rechtbank bij de beoordeling van de feiten 3, 4 en 5 nog een nader oordeel geven over die afzonderlijke feiten en de daarin opgenomen onderdelen. Hierbij merkt de rechtbank op dat voor de afzonderlijke tenlastegelegde feiten een ander toetsingskader geldt dan voor de criminele organisatie.
OogmerkDe rechtbank stelt vast dat er in de tenlastegelegde periode een groot aantal Sky-gesprekken is gevoerd. In de gesprekken is in acht gevallen gesproken over de voorbereiding van transporten. Naar het oordeel van de rechtbank gaat het hierbij, met uitzondering van de gesprekken over het transport naar het Verenigd Koninkrijk, steeds om het naar Europa transporteren van cocaïne. Er is ook daadwerkelijk cocaïne in handen van [verdachte] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] gekomen en hiermee zijn in september 2020 ook handelingen, zoals het vervoeren en afleveren, verricht. Deze handelingen zullen later nog afzonderlijk worden beoordeeld. De rechtbank is van oordeel dat uit de gesprekken blijkt dat het oogmerk van de niet alleen de organisatie, maar ook van [verdachte] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] is gericht op het verrichten van handelingen als bedoeld in artikelen 10 derde lid, 10 vierde lid, 10 vijfde lid en 10a eerste lid, van de Opiumwet.
Duurzaamheid
Uit onderzoek Nelson volgt dat er gebruik is gemaakt van telefoons van aanbieder SkyECC (hierna: Sky). Sky biedt een mogelijkheid om versleuteld te communiceren. Zoals herhaaldelijk in recente jurisprudentie is overwogen, is deze manier van communiceren regelmatig gebruikt door personen die zich bezig hielden met het plegen van strafbare feiten.
De rechtbank stelt vast dat uit het dossier volgt dat ook [verdachte] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] in de tenlastegelegde periode gebruik hebben gemaakt van Sky-telefoons om met elkaar en anderen te communiceren. Uit de bevindingen met betrekking tot de identificatie van de Sky-accounts blijkt dat het Sky-account [accountnaam 1] dat is gekoppeld aan [verdachte] , actief was vanaf 1 januari 2020. Het account [accountnaam 3] dat is gekoppeld aan [medeverdachte 3] , was actief vanaf 19 februari 2020. Het account [accountnaam 5] dat is gekoppeld aan [medeverdachte 2] was actief vanaf 9 januari 2020. Later zijn deze accounts vervangen door andere accounts. In het kader van de in dit onderzoek verweten feiten nemen [verdachte] en [medeverdachte 2] voor het eerst deel aan een groepsgesprek via Sky dat is gestart op 2 maart 2020. De eerste bijdrage aan een Sky-groepsgesprek van [medeverdachte 3] is op 9 augustus 2020. Berichten van voor deze data zijn niet opgenomen in het procesdossier.
Uit de gesprekken volgt dat [verdachte] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] vanaf 2 maart 2020 respectievelijk 9 augustus 2020 regelmatig contact hebben via Sky met elkaar en met andere gebruikers van Sky. Hoewel in het dossier slechts een selectie van alle Sky-gesprekken is weergegeven, blijkt hieruit dat [verdachte] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] een hechte eenheid vormen. Zij vullen elkaar waar nodig aan en ondersteunen elkaar. Er is een gebruikelijke werkwijze gevormd en ze weten van elkaar wie over welke kennis en contacten beschikte. Hierdoor weten de verdachten wat zij van elkaar kunnen verwachten.
Er is sprake van doorlopende gesprekken. Wanneer een plan met betrekking tot de invoer met een bepaalde deklading lijkt te stranden, wordt direct aansluitend gesproken over een mogelijkheid met een andere deklading. Een voorbeeld hiervan is het transport met als deklading bananen waarbij als alternatief al wordt gesproken over stalen buizen. Een alternatief dat in aansluitende gesprekken verder wordt uitgewerkt. De rechtbank ziet hierin dat de Sky-gesprekken ook worden gebruikt als denktank waarbij continu wordt gewerkt aan marktverkenning.
Uit de gesprekken volgt bovendien dat er ook buiten Sky om contact was. Dit blijkt niet alleen uit het feit dat meerdere malen over live-afspraken wordt gesproken en dat er wordt gechat over het feit dat ze bij elkaar zijn. Deze contacten blijken ook uit de telefoongegevens en de gegevens over vliegreizen. Hieruit volgt dat [verdachte] en [medeverdachte 2] elkaar hebben ontmoet in Dubai en dat [medeverdachte 3] en [verdachte] samen naar Turkije zijn gegaan. Het laatste gesprek via Sky dat in het dossier is opgenomen, heeft plaatsgevonden op 2 maart 2021. Op dit moment waren [medeverdachte 2] en [verdachte] in gesprek met anderen over de invoer van cocaïne vanuit Curaçao. De betrokkenen zijn deze dag bij elkaar gekomen om de details van het transport te bespreken.
De rechtbank is van oordeel dat alle communicatie en contacten in deze periode overziend, gesproken kan worden over een organisatie met een duurzaam karakter.
Structuur en rolverdelingUit de gesprekken volgt dat [verdachte] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] een vaste werkwijze hanteerden. Via Sky werden in gesprekken de details van transporten of ontmoetingen besproken. Hierbij werden ook anderen betrokken. Dit waren deels personen met wie vaker samen werd gewerkt, bijvoorbeeld de gebruikers van accounts [accountnaam 11] en [accountnaam 15] . Soms waren dit personen die voor één specifiek transport van belang waren, bijvoorbeeld de gebruiker van account [accountnaam 28] .
Uit de gesprekken over de voorbereidingen van transporten naar Europa volgt dat [verdachte] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] steeds een coördinerende rol hebben. Zij winnen informatie in, denken mee over de plannen, brengen personen die vanuit hun eigen expertise behulpzaam kunnen zijn bij elkaar en hebben een doorslaggevende stem. Opvallend is dat bij het maken van de plannen ook steeds wordt nagedacht over de controle over de bedrijven die worden ingeschakeld voor de dekladingen en oplossingen voor controles door de douane in de haven van verzending en de haven van aankomst. Aan alle aspecten van het – gecompliceerde – traject wordt gedacht en ook de verhouding tussen kosten en winst wordt in de gaten gehouden. Zo zegt [medeverdachte 2] in de chat over de mogelijke invoer in ADR-tanks: ““ [naam 10] voor een pin release verhaal is het een beetje duur”.
Uit de gesprekken over ontmoetingen en overdrachten van cocaïne in Nederland in september 2020, blijkt dat ook hierbij [verdachte] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] , ieder op hun eigen moment een coördinerende rol pakken. Opvallend is hierbij dat [verdachte] zeer dicht bij de ontmoetingen/overdracht van cocaïne is betrokken en direct informatie met anderen kan delen over de gebeurtenissen ter plaatse. Bij deze ontmoetingen is bovendien regelmatig gebruik gemaakt van dezelfde werkwijze. Zo is er meerdere keren als token door [verdachte] een foto van een serienummer van een vijfeurobiljet gestuurd en wordt er ook gebruik gemaakt van een wachtwoord. Daarnaast blijkt uit de gesprekken dat “pap” los moest worden gehouden van het “spul”. De rechtbank is ambtshalve bekend met de term “pap” voor papieren oftewel geld en begrijpt dat hiermee is bedoeld dat de organisatie het geld gescheiden hield van de cocaïne.
De rechtbank stelt vast dat [verdachte] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] goed op elkaar ingespeeld zijn. Zij weten wat zij van elkaar kunnen verwachten en lijken elkaar hierin ook te vertrouwen. Wanneer daarom wordt gevraagd, dan wordt één van de drie door de ander administrator van een groepsgesprek gemaakt. De rechtbank ziet [verdachte] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] als een eenheid die gezamenlijk opereert. Dat zij niet alle drie telkens bij alle (gesprekken over) invoertrajecten en afleveringen waren betrokken, doet hier, gezien de vergelijkbare rollen en het onderlinge vertrouwen in elkaar, niet aan af.
De rechtbank plaatst hen in verhouding tot een groot deel van de personen met wie zij contact hadden, aan de top. De handelingen van de eenheid [verdachte] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] liggen in de sfeer van coördineren, organiseren en toezicht houden op de uitvoering. Zij staan hiermee op het zelfde niveau als de personen die de cocaïne aan hen konden leveren. Andere personen hadden veelal een rol in de uitvoering omdat zij cocaïne ongezien uit de havens konden krijgen, optraden als chauffeur of de cocaïne voor [verdachte] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] bewaarden.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat er sprake is van een samenwerking binnen een structuur met vaste werkwijzen en afspraken. Binnen deze structuur vormden [verdachte] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] een vaste kern die samenwerkte met anderen. De rechtbank plaatst hen in die samenwerking hiërarchisch aan de top.
4.3.2.5.6
Conclusie
Naar het oordeel van de rechtbank is voldaan aan alle elementen van een criminele organisatie. De rechtbank is van oordeel dat verdachte deel uit heeft gemaakt van deze criminele organisatie met het oogmerk het plegen van handelingen als bedoeld in artikelen 10 derde lid, 10 vierde lid, 10 vijfde lid en 10a eerste lid van de Opiumwet. Dit heeft hij – gezien de data van de eerste en laatste gesprekken tussen [verdachte] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] in het dossier – gedaan in de periode van 1 maart 2020 tot en met 31 maart 2021.
4.3.2.6
Feit 3: voorbereidingshandelingen
4.3.2.6
Feiten en omstandigheden
De rechtbank verwijst hiervoor naar de feiten en omstandigheden die onder 4.3.2.5.1 zijn opgenomen. Deze feiten en omstandigheden worden voor zover zij betrekking hebben op feit 3 hier als herhaald en ingelast beschouwd.
4.3.2.6.2
Algemene overweging over transport naar buitenlandse havens
Uit meerdere gesprekken die zijn gevoerd in het kader van voorbereidingshandelingen volgt dat het de bedoeling was om het transport aan te laten komen in de haven van Antwerpen of andere, niet in Nederland gelegen, Europese havens. Naar het oordeel van de rechtbank staat dit niet in de weg aan de toepasbaarheid van de Opiumwet op deze handelingen. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraak van de Hoge Raad van 19 juni 2007 [1] . Hierin heeft de Hoge Raad overwogen:
“Voor zover aan het middel de opvatting ten grondslag ligt dat het in art. 2, eerstelid aanhef en onder B, Opiumwet vervatte verbod om heroïne te vervoeren slechts zou zien op gedragingen in Nederland zodat het opzettelijk vervoeren van heroïne buiten Nederlands grondgebied niet door de Nederlandse wet als een misdrijf wordt beschouwd, kan deze opvatting niet als juist worden aanvaard, aangezien een zodanige beperking niet volgt uit de redactie van die bepaling en daarvoor ook elders geen steun is te vinden (vgl. HR 15 mei 1979, LJN AC4133, NJ 1979, 485).
Het in art. 2, eerste lid aanhef en onder B, Opiumwet verboden 'vervoeren' levert een 'feit' op als bedoeld in art. 10, derde lid, Opiumwet. De tekst van art. 10a, eerste lid, Opiumwet, noch de strekking daarvan bieden grond aan de door het middel voorgestane opvatting dat deze strafbepaling enkel ziet op het voorbereiden of bevorderen van (deels) in Nederland gepleegde strafbare feiten als bedoeld in het derde of vierde lid van art. 10 Opiumwet.”
De rechtbank zal derhalve hierna, ook bij gesprekken waaruit volgt dat de voorgenomen haven van aankomst is gelegen buiten Nederland, beoordelen of er voldoende wettig en overtuigend bewijs is om te kunnen spreken van voorbereidingshandelingen als bedoeld in artikel 10a van de Opiumwet.
4.3.2.6.3
Beoordeling uitvoer cocaïne naar het Verenigd Koninkrijk
In het groepsgesprek [accountnaam 5] :139 is gesproken over het nodig hebben van transport en handel voor het Verenigd Koninkrijk. Bij dit groepsgesprek zijn [medeverdachte 2] , [verdachte] en de gebruiker van [accountnaam 9] betrokken. [medeverdachte 3] neemt niet deel aan het groepsgesprek.
De rechtbank stelt vast dat uit het groepsgesprek zelf niet blijkt waaruit de “handel” bestaat. Zoals reeds eerder overwogen, beoordeelt de rechtbank de tekstberichten afkomstig uit Sky steeds behoedzaam. Ook wanneer het dossier wordt gelezen in samenhang met andere gesprekken die door [medeverdachte 2] en [verdachte] zijn gevoerd binnen onderzoek Nelson, biedt dit onvoldoende concrete aanknopingspunten om vast te kunnen stellen dat met de term handel in dit gesprek cocaïne wordt bedoeld.
De politie heeft de term handel ingevuld aan de hand van foto’s die door de gebruiker van [accountnaam 9] zijn verzonden. De politie concludeert dat gelet op die foto’s met handel cocaïne wordt bedoeld. Uit het dossier valt echter niet af te leiden dat ook [medeverdachte 2] en [verdachte] kennis hebben genomen van deze foto’s.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat voornoemde Sky-gesprekken onvoldoende wettig en overtuigend bewijs opleveren om te concluderen dat verdachte betrokken is bij de voorbereidingshandelingen voor uitvoer van cocaïne naar het Verenigd Koninkrijk. Zij zal verdachte dan ook van dit deel van de tenlastelegging vrijspreken.
4.3.2.6.4
Beoordeling invoer cocaïne met deklading bananen
De rechtbank stelt vast dat [verdachte] , [medeverdachte 3] en de gebruikers van Sky-accounts [accountnaam 10] en [accountnaam 11] in een Sky-groepsgesprek hebben gesproken over het opzetten van een transport vanuit Brazilië naar Antwerpen. De voorbereiding hiervan is vrij concreet nu er ook gesproken wordt over de bill of lading van het transport en het doorgeven van het baknummer.
Hoewel als lading bananen worden genoemd, blijkt uit de term meeliften dat het doel van de betrokkenen was gericht op het vervoeren van iets anders dan de bananen zelf. Dat het hierbij gaat om een goed dat niet op een legale manier vervoerd kan worden, blijkt vervolgens uit de gesprekken over het meesturen van een vertrouwenspersoon die plat achter de chauffeur moet liggen. Naar het oordeel van de rechtbank impliceert dit dat de werkelijk beoogde lading waardevol is en gecontroleerd moet worden zonder dat dit zichtbaar is voor de autoriteiten. De rechtbank plaatst de gesprekken over dit transport daarnaast in het kader van de rest van het procesdossier. Alles in onderlinge samenhang overziend is zij van oordeel dat vast is komen te staan dat het werkelijke doel van het transport het vervoeren van een hoeveelheid cocaïne was. Nu er geen bewijs is dat het transport ook daadwerkelijk heeft plaatsgevonden, is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van voorbereidingshandelingen voor het vervoeren van een hoeveelheid cocaïne.
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard, indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal van voldoende gewicht moeten zijn. Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
De rechtbank stelt vast dat [medeverdachte 3] het groepsgesprek heeft aangemaakt en dat hij en [verdachte] beiden actief deel hebben genomen aan het groepsgesprek via Sky. Daarnaast zijn er ook live ontmoetingen gepland in Izmir en Dubai. De rechtbank is van oordeel dat er sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking. Zij acht de rol van [medeverdachte 3] en [verdachte] ook van voldoende gewicht om te kunnen spreken van medeplegen. Niet is gebleken dat [medeverdachte 2] actief betrokken is geweest bij het verkennen/opzetten van deze importroute.
Alles overwegende acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van voorbereidingshandelingen voor het vervoeren van een hoeveelheid cocaïne vanuit Brazilië naar Antwerpen. Hierbij zou gebruik gemaakt worden van bananen als deklading.
4.3.2.6.5
Beoordeling invoer cocaïne met deklading stalen buizen
Uit de bewijsmiddelen volgt dat er niet alleen in directe Sky-gesprekken, maar ook in twee Sky-groepsgesprekken is gesproken over een plan om een transport met stalen buizen te regelen vanuit Brazilië naar Antwerpen. Bij het groepsgesprek [accountnaam 3] :19 zijn [medeverdachte 3] en [verdachte] en de gebruiker van Sky-account [accountnaam 11] betrokken. De rechtbank stelt vast dat uit dit gesprek volgt dat men concrete plannen heeft voor dit transport. Zo worden er gegevens gedeeld van [bedrijf 12] Ltda, is er geprobeerd contact op te nemen met voornoemd bedrijf en wordt er gesproken over specifieke buizen van [bedrijf 9] . Uit de inhoud van het groepsgesprek blijkt dat de betrokkenen ook contact hebben met een persoon die in Brazilië dingen kan regelen. Uit foto’s die in het groepsgesprek worden gedeeld, blijkt dat er contact is met [accountnaam 12] en [accountnaam 13] . Deze twee personen communiceren onderling in de Portugese taal. De rechtbank stelt vast dat uit de gesprekken en foto’s in onderlinge samenhang bezien, volgt dat [accountnaam 12] en [accountnaam 13] de contactpersonen aan de Braziliaanse kant zijn.
Vervolgens is het gesprek voortgezet in groepsgesprek [accountnaam 5] :235. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de naam van dit groepsgesprek dat de groep is aangemaakt door [medeverdachte 2] . Zowel [medeverdachte 2] als [medeverdachte 3] maken een verbinding tussen groepsgesprekken [accountnaam 3] :19 en [accountnaam 5] :235 door berichten met betrekking tot buizen en [bedrijf 9] uit [accountnaam 3] :19 te kopiëren en in groepsgesprek [accountnaam 5] :235 te plaatsen. Uit de inhoud van de gesprekken blijkt dat er in dit nieuwe groepsgesprek ook meer personen betrokken zijn dan in het eerdere groepsgesprek. Zo wordt er een vraag gesteld aan [gebruikersnaam 2] . Wanneer [medeverdachte 2] zelf direct wordt aangesproken, verwijst hij ook direct naar de groep voor het voortzetten van het gesprek.
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de gesprekken dat er een transport wordt voorbereid. Als lading wordt er gesproken over buizen. Echter, wanneer naar de foto’s van de buizen wordt gekeken, dan valt op dat dit totaal verschillende soorten buizen zijn. De rechtbank is van oordeel dat dit alleen al aanleiding geeft om te vermoeden dat de te transporteren buizen niet het hoofddoel van het transport zijn, maar een deklading vormen. Dit vermoeden wordt bevestigd omdat er door [medeverdachte 3] en [accountnaam 11] wordt besproken wat er moet gebeuren als de bak ‘op rood valt’, hoe een scan vermeden kan worden als de douane de bak niet escorteert en de risico’s van een inspectie op de kaai. Deze berichten bevestigen dat de buizen een deklading vormen voor een goed dat niet legaal vervoerd kan worden. De rechtbank plaatst ook deze gesprekken in het kader van de rest van het procesdossier. Alles in onderlinge samenhang overziend, is zij van oordeel dat vast is komen te staan dat het werkelijke doel van het transport het vervoeren van een hoeveelheid cocaïne was. Nu er geen bewijs is dat het transport ook daadwerkelijk heeft plaatsgevonden, is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van voorbereidingshandelingen voor het vervoeren van een hoeveelheid cocaïne.
De rechtbank stelt vast dat [medeverdachte 3] en [verdachte] zich hebben bemoeid met de praktische organisatie van het transport en het contact met [bedrijf 12] Ltda. [medeverdachte 2] heeft aan dat gesprek niet deelgenomen, maar heeft vervolgens wel het initiatief genomen om partijen in een nieuw groepsgesprek bij elkaar te brengen en de communicatie te bespoedigen. Naar het oordeel van de rechtbank is er sprake van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [medeverdachte 3] , [verdachte] en [medeverdachte 2] waarbij het aandeel van verdachte ook van voldoende gewicht is.
Alles overwegende acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van voorbereidingshandelingen voor het vervoeren van een hoeveelheid cocaïne vanuit Brazilië naar Antwerpen. Hierbij zou gebruik gemaakt worden van stalen buizen als deklading.
4.3.2.6.6
Beoordeling invoer cocaïne met deklading ijzererts
In groepsgesprek [accountnaam 3] :19 is voorts gesproken over het vervoeren van ijzererts vanuit Brazilië. Er wordt gesproken over details van het product, prijzen en de manier waarop het product ingevoerd zou kunnen worden. Opvallend is hierbij dat de lading van het transport weinig relevant lijkt. In het gesprek worden tegels namelijk gezien als een alternatief voor ijzererts, terwijl dit toch zeer verschillende producten zijn. Ook maakt het niet uit in welk land de bestelling aan zou komen, als het maar niet in België of Nederland was, maar wel in Europa. Hieruit blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat het vervoeren van ijzererts niet het hoofddoel van het transport was. De rechtbank plaatst het groepsgesprek over dit transport ook weer in het kader van de rest van het procesdossier. Alles in onderlinge samenhang overziend, is zij van oordeel dat vast is komen te staan dat het werkelijke doel van het transport het vervoeren van een hoeveelheid cocaïne was. Nu er geen bewijs is dat het transport ook daadwerkelijk heeft plaatsgevonden, is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van voorbereidingshandelingen voor het vervoeren van een hoeveelheid cocaïne.
De rechtbank ziet in het gesprek dat [medeverdachte 3] en [accountnaam 11] actief bezig zijn met het bedenken van het plan. Wanneer er een discussie ontstaat, is het vervolgens [verdachte] die een doorslaggevende stem heeft en de boel weer vlot trekt. Niet gebleken is dat [medeverdachte 2] in dit stadium een rol had bij het opzetten van deze importlijn.
Alles overwegende acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van voorbereidingshandelingen voor het vervoeren van een hoeveelheid cocaïne vanuit Brazilië naar Antwerpen. Hierbij zou gebruik gemaakt worden van ijzererts als deklading.
4.3.2.6.7
Beoordeling invoer 400 stuks
De rechtbank stelt vast dat uit de bewijsmiddelen niet volgt dat verdachte betrokken is bij de gesprekken over de 400 stuks. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van dit onderdeel van de tenlastelegging.
4.3.2.6.8
Beoordeling invoer cocaïne met deklading A4-papier
De rechtbank stelt vast dat er door [verdachte] , [medeverdachte 2] en [accountnaam 11] in twee groepsgesprekken via Sky wordt gesproken over de details voor het transport vanuit Brazilië naar Antwerpen van A4-papier. Hierbij zijn zowel de details van de bill of lading, het verzendende bedrijf, het ontvangende bedrijf en het mogelijke transportbedrijf in Antwerpen besproken. Deze zeer gedetailleerde bespreking van het transport levert naar het oordeel van de rechtbank een voorbereidingshandeling op.
Dat het doel van het transport in werkelijkheid niet het vervoeren van A4-papier is, blijkt uit het feit dat de focus ligt op het verwerken van “spul” en stuks in de pallets. Alleen de juiste pallets zouden opzij worden gezet en verplaatst naar “onze loods” en “onze locatie”. Uit deze werkwijze blijkt dat ook dit “spul” niet via de reguliere legale lijnen in het zicht vervoerd kan worden. Alles in onderlinge samenhang overziend is de rechtbank van oordeel dat vast is komen te staan dat de werkelijke doel van het transport het vervoeren van een hoeveelheid cocaïne was. Nu er geen bewijs is dat het transport ook daadwerkelijk heeft plaatsgevonden, is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van voorbereidingshandelingen voor het vervoeren van een hoeveelheid cocaïne.
De rechtbank stelt vast dat de gesprekken over dit transport aanvankelijk werden gevoerd tussen [medeverdachte 2] en [accountnaam 11] . [medeverdachte 2] heeft hierbij een actieve rol, denkt kritisch mee, legt contacten en heeft naar het oordeel van de rechtbank een doorslaggevende stem. Op een later moment neemt ook [verdachte] deel aan dit gesprek en de voorbereiding van deze drugslijn met papier als deklading. Hij is fysiek aanwezig bij een ontmoeting (“wij zijn met hem”) en zegt tegen [accountnaam 11] dat hij op antwoord wacht. De rechtbank is van oordeel dat er sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking, waaraan verdachte een bijdrage heeft geleverd van voldoende gewicht. [medeverdachte 3] heeft niet deelgenomen aan de gesprekken over het opzetten van deze lijn.
Alles overwegende acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van voorbereidingshandelingen voor het vervoeren van een hoeveelheid cocaïne vanuit Brazilië naar Antwerpen. Hierbij zou gebruik gemaakt worden van A4-papier als deklading.
4.3.2.6.9
Beoordeling invoer cocaïne met deklading ADR-tanks
De rechtbank stelt vast dat uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte slechts in zeer beperkte mate heeft deelgenomen aan het gesprek. De opmerkingen die hij hierbij maakte waren bovendien niet gericht op de inhoudelijke voorbereidingshandelingen. De rechtbank is van oordeel dat deze opmerkingen onvoldoende zijn om te spreken van een bijdrage van voldoende gewicht. Verdachte kan dan ook in dit geval niet worden aangemerkt als medepleger van voorbereidingshandelingen. De rechtbank zal verdachte daarom partieel vrijspreken van dit onderdeel van de tenlastelegging.
4.3.2.6.10
Beoordeling invoer cocaïne vanuit Curaçao
De rechtbank stelt vast dat er via Sky is gesproken over het opzetten van een transportlijn van Curaçao naar in ieder geval Rotterdam. Uit de gesprekken volgt ook dat er naast gesprekken via Sky ook een live gesprek heeft plaatsgevonden. In de gesprekken worden door [verdachte] en [medeverdachte 2] de details besproken met de gebruikers van accounts [accountnaam 29] , [accountnaam 15] en [accountnaam 26] . Zij hebben op hun beurt weer contact met de gebruikers van accounts [accountnaam 25] , [accountnaam 30] en [accountnaam 28] . Voordat de details kunnen worden besproken, worden er door [verdachte] eerst extra Sky-telefoons geregeld. Hierna wordt er in detail gesproken over het transport naar Rotterdam, kosten, kloonzegels, het meenemen van een oog en een meewerkende douane. Een deel van de gesprekken is in de Engelse taal gevoerd. Daarin spreekt [medeverdachte 2] over een afspraak met “take out”. In de context van het gesprek en het licht van het dossier begrijpt de rechtbank dat deze term niet ziet op een afhaalmaaltijd, maar letterlijk vertaald moet worden naar uithalen.
Gelet op de inhoud van de berichten is de rechtbank van oordeel dat ook hier wederom niet gesproken wordt over een legale vracht die getransporteerd moet worden. Bij een legale vracht zouden er immers geen zorgen hoeven te zijn over de douane en zijn er ook geen kloonzegels nodig. Daarnaast is het de rechtbank ambtshalve bekend dat met een oog een persoon wordt bedoeld die toezicht houdt of alles goed gaat. Tot slot zou een legale vracht ook niet uitgehaald hoeven te worden, maar kan die gewoon op een reguliere manier worden opgehaald. Naar het oordeel van de rechtbank sluiten de besproken handelingen en termen wel aan bij de handelwijze die bekend is uit zaken waarin sprake is van transport van verdovende middelen. De rechtbank plaatst de gesprekken over dit transport in het kader van de rest van het procesdossier. Alles in onderlinge samenhang overziend, is zij van oordeel dat vast is komen te staan dat het werkelijke doel van het transport het vervoeren van een hoeveelheid cocaïne was. Nu er geen bewijs is dat het transport ook daadwerkelijk heeft plaatsgevonden, is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van voorbereidingshandelingen voor het vervoeren van een hoeveelheid cocaïne.
De rechtbank stelt vast dat [verdachte] en [medeverdachte 2] beiden actief meedenken over het opzetten van de transportlijn. Zij regelen de contacten met de personen op Curaçao en zorgen er allebei voor dat de zaken in Rotterdam geregeld worden om het transport op te vangen. De rechtbank is van oordeel dat er sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [medeverdachte 2] , [verdachte] en anderen, waaraan verdachte een bijdrage heeft geleverd van voldoende gewicht. Niet is gebleken dat [medeverdachte 3] actief betrokken is geweest bij het opzetten van deze transportlijn.
Alles overwegende acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van voorbereidingshandelingen voor de invoer van een hoeveelheid cocaïne vanuit Curaçao naar Rotterdam.
4.3.2.6.11
Conclusie
De rechtbank acht het medeplegen van voorbereidingshandelingen ten aanzien van een deel van de tenlastegelegde transporten wettig en overtuigend bewezen. Het gaat hierbij om de transporten met als dekladingen bananen, stalen buizen, ijzererts en papier en om transport vanaf Curaçao. De rechtbank spreekt verdachte van de voorbereidingshandelingen ten aanzien van de overige onder feit 3 tenlastegelegde transporten vrij.
4.3.2.7
Feit 4: invoer dan wel aanwezig hebben cocaïne
4.3.2.7
Feiten en omstandigheden
De rechtbank verwijst hiervoor naar de feiten en omstandigheden die onder 4.3.2.5.1 zijn opgenomen. Deze feiten en omstandigheden worden voor zover zij betrekking hebben op feit 4 hier als herhaald en ingelast beschouwd.
4.3.2.7.2
Beoordeling invoer
Zoals reeds eerder overwogen beoordeelt de rechtbank de tekstberichten afkomstig uit Sky steeds behoedzaam. De rechtbank stelt vast dat de specifieke aanleiding voor de verdenking dat er sprake is van invoer van cocaïne is gelegen in de bewoordingen van de opmerking op 9 september 2020 van [medeverdachte 3] : “Die man is onderweg van België”. Een nadere context voor deze bewoordingen ontbreekt. Naar het oordeel van de rechtbank kan deze uitlating op verschillende manieren worden uitgelegd. De bewoordingen sluiten bijvoorbeeld niet uit dat een (Belgische) man onderweg is vanuit België, zonder dat hij cocaïne vervoert. Ook kan niet uitgesloten worden dat de (Belgische) man vanuit België komt en wel cocaïne vervoert, maar de cocaïne pas in Nederland ergens ophaalt. Gelet op voorgaande constateringen acht de rechtbank bij gebrek aan ander bewijs niet wettig en overtuigend bewezen dat er sprake is van de invoer van cocaïne. Om die reden spreekt zij verdachte partieel vrij van dit onderdeel van de tenlastelegging.
4.3.2.7.3
Beoordeling medeplegen aanwezig hebben
Bij de beoordeling of er in dit geval sprake is van medeplegen van het aanwezig hebben van cocaïne, houdt de rechtbank rekening met het toetsingskader dat is genoemd in paragraaf 4.3.2.6.4.
De rechtbank is van oordeel dat op basis van de bewijsmiddelen wel vastgesteld kan worden dat er op 9 september 2020 een overdracht heeft plaatsgevonden. Bij de vaststelling of er al dan niet sprake is van de overdracht van cocaïne kijkt de rechtbank niet alleen naar de intentie die blijkt uit de gesprekken ten aanzien van dit feit, maar ook uit de modus operandi die gelijk is aan de andere verweten feiten van de organisatie waar [verdachte] en [medeverdachte 3] deel van uitmaken. Zo wordt er gebruik gemaakt van SkyECC en wordt er een foto van een vijfeurobiljet gestuurd als token. Ook de rolverdeling waarbij [verdachte] en [medeverdachte 3] coördinerende rollen hebben komt overeen. Daarnaast heeft [medeverdachte 3] in deze zaak 1 op 1 contact met de chauffeur. Hierbij geeft hij de chauffeur ook de opdracht te letten op de geur en de tape. Het is de rechtbank ambtshalve bekend dat cocaïne wordt verpakt in pakketten die vaak omhuld zijn met tape. Naar het oordeel van de rechtbank geven al deze punten in samenhang met de bewijsmiddelen voor de andere feiten voldoende grond om aan te nemen dat er sprake is van een overdracht van cocaïne.
Vervolgens blijkt naar het oordeel van de rechtbank uit de bewijsmiddelen dat [verdachte] en [medeverdachte 3] de chauffeurs direct aansturen, en dat het doel is dat zij zelf in het bezit komen van de cocaïne. Daarnaast blijkt uit de gesprekken dat zij zelf ook nauw toezicht houden op het verloop van de overdracht en diegene die daarbij namens hen fysiek aanwezig is. Zo laat [verdachte] direct na de overdracht in het groepsgesprek weten dat het gebeurd is. Naar het oordeel van de rechtbank zitten [verdachte] en [medeverdachte 3] hiermee zo dicht op degene die de cocaïne fysiek voor hen aanpakt dat zij samen met die persoon in een nauwe en bewuste samenwerking de cocaïne aanwezig hebben gehad.
4.3.2.7.4
Conclusie
De rechtbank spreekt verdachte vrij van de invoer van cocaïne. Wel acht zij wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het aanwezig hebben van een hoeveelheid cocaïne.
4.3.2.8
Feit 5: diverse handelingen cocaïne
4.3.2.8
Feiten en omstandigheden
De rechtbank verwijst hiervoor naar de feiten en omstandigheden die onder 4.3.2.5.1 zijn opgenomen. Deze feiten en omstandigheden worden voor zover zij betrekking hebben op feit 5 hier als herhaald en ingelast beschouwd.
4.3.2.8.2
Beoordeling 7 september 2020 – 50 kilo
Uit de bewijsmiddelen volgt dat er op 7 september 2020 tussen 10.59 uur en 15.15 uur een groepsgesprek is gevoerd. De rechtbank stelt vast dat [medeverdachte 2] de initiator van dat gesprek was en dat ook [verdachte] en [medeverdachte 3] aan het gesprek hebben deelgenomen. In de gesprekken wordt naar [verdachte] verwezen met de naam “ [naam 6] ” en naar [medeverdachte 2] met de naam “ [bijnaam 1] ”.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit het gesprek dat voornoemde personen met [accountnaam 15] een afspraak hebben gemaakt. Aan de zijde van [accountnaam 15] worden vervolgens ook de gebruikers van accounts [accountnaam 16] , [accountnaam 17] en [accountnaam 19] betrokken. [medeverdachte 3] en [verdachte] betrekken op hun beurt de gebruiker van [accountnaam 18] als hun chauffeur bij de afspraak.
Hoewel er in het gesprek over verschillende hoeveelheden wordt gesproken, blijkt uiteindelijk duidelijk dat er 50 stuks door [medeverdachte 2] , [verdachte] en [medeverdachte 3] zijn ontvangen. Dit is op 8 september 2020 door [verdachte] bevestigd in het bericht: “There are 26 with duck tape and 24 without duck tape the one we opened is without the duck tape”.
De rechtbank is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen ook volgt dat deze 50 stuks, 50 pakketten zijn die ieder een kilo cocaïne bevatten. Zij volgt hierbij de bevindingen van de politie op dit punt. Uit de berichten volgt bovendien dat [medeverdachte 2] , [verdachte] en [medeverdachte 3] ook op de hoogte waren van het feit dat de pakketten cocaïne bevatten. Er is immers een pak geopend en gecontroleerd. Hierover is door [verdachte] een terugkoppeling aan [accountnaam 15] gestuurd.
Op basis van voornoemde gesprekken staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat [medeverdachte 2] , [verdachte] en [medeverdachte 3] samen en ook samen met anderen 50 kilo cocaïne hebben vervoerd. De rechtbank ziet hierbij [medeverdachte 2] in de rol van initiator. Hij had het directe contact met [accountnaam 15] en hield zo het overzicht. Hij beschikte over de informatie over de te leveren hoeveelheid. Vervolgens was het ook [medeverdachte 2] die anderen aanstuurde en uiteindelijk de opdracht gaf om één van de pakketten te openen en te controleren. De rol van [verdachte] is naar het oordeel van de rechtbank meer een opzichtersrol. Hij stuurde de tokens waarmee partijen konden controleren of zij de juiste persoon hadden getroffen. [verdachte] stuurde ook de chauffeurs aan en gaf anderen opdrachten. Tot slot is hij de volgende dag ook de persoon die de terugkoppeling heeft gegeven aan [accountnaam 15] over de kwaliteit van de ontvangen cocaïne. Tot slot ziet de rechtbank [medeverdachte 3] ook als opzichter. Uit de berichten volgt dat hij de chauffeurs deels in de Turkse taal mede aanstuurde. Hij heeft ook de opdracht gegeven om te tellen en om foto’s te maken van het blok en de stempel.
De rechtbank is van oordeel dat [medeverdachte 2] , [verdachte] en [medeverdachte 3] nauw en bewust hebben samengewerkt met anderen om 50 kilo cocaïne te vervoeren.
Alles overwegende acht de rechtbank het medeplegen van het vervoeren van ongeveer 50 kilo cocaïne op 7 september 2020 wettig en overtuigend bewezen.
4.3.2.8.3
Beoordeling 12 september 2020 – 15 kilo
Uit de bewijsmiddelen volgt dat [medeverdachte 3] en [verdachte] allebei een direct Sky-gesprek hebben met [accountnaam 21] . De rechtbank stelt vast dat de details over de afspraak in beide directe gesprekken op elkaar aansluiten. De rechtbank is dan ook van oordeel dat uit de gesprekken volgt dat er wordt gesproken over dezelfde afspraak.
Uit de bewijsmiddelen, mede gelezen in onderlinge samenhang, volgt een modus operandi waarbij zowel [medeverdachte 3] als [verdachte] contact heeft met onder andere [accountnaam 21] over het afleveren van cocaïne aan klanten. Hierbij zijn er overeenkomsten in de chats voor wat betreft de deelnemers aan de gesprekken, de afleverlocatie en het taalgebruik. Bovendien vinden de gesprekken over afleveren plaats kort nadat [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [verdachte] op 7 en 9 september 2020 de beschikking hadden gekregen over meer dan 50 kilo cocaïne. Het ligt voor de hand dat zij deze hoeveelheid cocaïne vervolgens ook weer willen verkopen.
In het eerste gesprek van 11 september 2020 tussen [medeverdachte 3] en [accountnaam 21] wordt een datum, tijd en hoeveelheid genoemd, maar geen specifiek adres. Wel wordt gesproken over “bij bas”. Uit het daarop volgende gesprek tussen [verdachte] en [accountnaam 21] blijkt dat de afnemer de volgende dag desondanks wel in contact komt met degene die door [medeverdachte 3] en [verdachte] is gestuurd. Kennelijk hebben [medeverdachte 3] , [verdachte] en [accountnaam 21] niet meer woorden of uitleg nodig. Uit andere gesprekken op 9 en 12 september 2020 blijkt dat personen elkaar ten behoeve van andere overdrachten treffen op het adres [adres 2] te Rotterdam. In 2020 was hier supermarkt Dirk van den Broek gevestigd. Dit was – zo blijkt uit het raadplegen van Google – daarvoor een supermarkt van de supermarktketen Bas van der Heijden, die is overgenomen door Dirk van den Broek. Ook bij een behoedzame lezing en uitleg van het gesprek van 11 september 2020, concludeert de rechtbank dan ook dat ook in dit geval dezelfde locatie is gebruikt als op 9 september 2020 en als later op 12 september 2020.
Daarnaast ziet de rechtbank ook overeenkomsten in het taalgebruik voor wat betreft de term stuks. Deze term werd ook gebruikt in de gesprekken waarin naar het eerdere oordeel van de rechtbank werd gesproken over voorbereidingshandelingen ten aanzien van het binnen Europa brengen van cocaïne. Evenals bij de eerdere beoordelingen gaat de rechtbank ervan uit dat 1 stuk gelijk staat aan 1 kilo cocaïne.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de gesprekken dat zowel [medeverdachte 3] als [verdachte] de chauffeur hebben aangestuurd om met de hoeveelheid van 15 kilo cocaïne op een aangewezen moment op de afgesproken plaats te zijn. Daarnaast houdt [verdachte] zelf controle over de afspraak. Hij zit kort op de bron van de informatie en zorgt ervoor dat beide personen elkaar daadwerkelijk treffen. De rechtbank is van oordeel dat hier sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking en dat deze beide rollen van voldoende gewicht zijn om te kunnen spreken van medeplegen.
Mede gelet op de gesprekken ten aanzien van deze levering en meer in het algemeen ten aanzien van de in de Sky-gesprekken genoemde prijzen voor inkoop en verkoop van cocaïne, gaat de rechtbank ervan uit dat de levering in het kader van de verkoop van cocaïne plaatsvindt en daar onderdeel van uitmaakt. De rechtbank verwijst onder meer naar gesprekken op 12 september 2020 inhoudende “wat is de prijs?”, “34 is de prijs”, “we moeten betalen 33.250”, “kunnen we wel met deze prijs”.
Alles overwegende acht de rechtbank het medeplegen van de verkoop en het afleveren van ongeveer 15 kilo cocaïne op 12 september 2020 wettig en overtuigend bewezen.
4.3.2.8.4
Beoordeling 12 september 2020 – 1 kilo
Uit de bewijsmiddelen volgt dat [medeverdachte 2] na een direct gesprek met [accountnaam 23] een groepsgesprek start waaraan ook [verdachte] deelneemt. In het groepsgesprek wordt gesproken over het afleveren van eentje. De prijs is 34. Nu er ook gerefereerd wordt aan het pak dat al open is, begrijpt de rechtbank dat het hier gaat om 1 kilo cocaïne uit de hoeveelheid van 50 kilo die op 7 september 2020 is ontvangen door [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [verdachte] . [verdachte] heeft vervolgens direct contact met [accountnaam 21] . De details voor een afspraak aan de [adres 2] in Rotterdam worden doorgegeven. Uiteindelijk blijkt uit het gesprek ook dat de overdracht gelukt is.
De rechtbank is van oordeel dat uit de gesprekken volgt dat [medeverdachte 2] de initiator en de opdrachtgever is voor de verkoop en het afleveren van 1 kilo cocaïne aan [accountnaam 23] . [verdachte] heeft vervolgens [accountnaam 21] , de uitvoerder van de overdracht, aangestuurd. Informatie over het afleveren is door [accountnaam 21] op zijn beurt weer teruggekoppeld aan [verdachte] . De rechtbank is van oordeel dat er sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking en dat ieder van de rollen van zodanig gewicht is dat sprake is van het medeplegen van de verkoop en het afleveren van 1 kilo cocaïne.
Alles overwegende acht de rechtbank het medeplegen van de verkoop en het afleveren van ongeveer 1 kilo cocaïne op 12 september 2020 wettig en overtuigend bewezen.
4.3.2.8.5
Beoordeling 13 september 2020 – 10 kilo
Uit de bewijsmiddelen volgt dat [verdachte] op 12 september 2020 een direct Sky-gesprek voert met [accountnaam 21] . Er wordt een afspraak gemaakt voor de volgende dag omdat er dan 10 worden opgehaald. De rechtbank begrijpt dat het net als in de andere gesprekken gaat om 10 stuks en dat deze 10 stuks telkens een kilo cocaïne betreffen. Ook op 13 september 2020 is er een direct gesprek tussen [verdachte] en [accountnaam 21] . Hieruit blijkt dat de details voor de afspraak zijn besproken en dat de ontmoeting ook daadwerkelijk heeft plaatsgevonden.
Om de ontmoeting te laten slagen, heeft [verdachte] [accountnaam 21] een token gestuurd. Het versturen van dit token past binnen de modus operandi die ook bij andere afspraken in dit dossier zijn gemaakt voor het verkrijgen of afleveren van cocaïne. In die zin sluiten de handelingen van [verdachte] voor deze 10 kilo cocaïne aan bij die modus operandi. Daarnaast blijkt dat ook de personen die bij de levering betrokken zijn overeenkomen. Niet alleen heeft [verdachte] eerder ook gebruik gemaakt van de diensten van [accountnaam 21] , maar komt ook dezelfde jongen als de dag ervoor de cocaïne ophalen. Ook hierin ziet de rechtbank overeenkomsten met de andere leveringen.
Mede gelet op de gesprekken ten aanzien van deze levering en meer in het algemeen ten aanzien van de in de Sky-gesprekken genoemde prijzen voor inkoop en verkoop van cocaïne, gaat de rechtbank ervan uit dat de levering in het kader van de verkoop van cocaïne plaatsvindt en daar onderdeel van uitmaakt. De rechtbank verwijst onder meer naar gesprekken op 12 september 2020 inhoudende “wat is de prijs?”, “34 is de prijs”, “we moeten betalen 33.250”, “kunnen we wel met deze prijs”.
De rechtbank kan uit alle handelingen afleiden dat [verdachte] nauw en bewust heeft samengewerkt met in elk geval [accountnaam 21] . De rol van [verdachte] is ook doorslaggevend voor het laten slagen van de afspraak.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat verdachte zich hiermee schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de verkoop en het afleveren van 10 kilo cocaïne op 13 september 2020.
4.3.2.8.6
Beoordeling 16 september 2020 – 14 kilo
De rechtbank stelt vast dat uit de gesprekken van 12, 15 en 16 september 2020 valt af te leiden dat er een afspraak is gemaakt voor een overdracht. Gelet op de betrokken personen – [verdachte] , [medeverdachte 3] en [accountnaam 21] – en de modus operandi gaat de rechtbank er van uit dat “alleen nog 14” en “de laatste 14” verwijzen naar 14 kilo cocaïne.
Echter, naar het oordeel van de rechtbank kan het gesprek over deze 14 kilo cocaïne op verschillende manieren worden uitgelegd. Er is ruimte voor de lezing dat [verdachte] en [medeverdachte 3] de cocaïne al in bezit hadden (de laatste 14 kilo van de partij van 50 kilo), maar ook voor de lezing dat zij de cocaïne nog moesten ontvangen (“we moeten betalen 33.250). Daarnaast kan de rechtbank op basis van het gesprek niet vaststellen of er na het maken van de afspraak ook daadwerkelijk een ontmoeting en levering heeft plaatsgevonden. Om deze redenen kan de rechtbank niet vaststellen dat verdachte ook daadwerkelijk een hoeveelheid van 14 kilo cocaïne heeft vervoerd of aanwezig heeft gehad. De rechtbank zal verdachte dan ook partieel vrijspreken van dit deel van de tenlastelegging.
4.3.2.8.7
Conclusie
De rechtbank acht het medeplegen van het vervoeren van ongeveer 50 kilo cocaïne op 7 september 2020 wettig en overtuigend bewezen. Daarnaast acht zij het medeplegen van de verkoop en het afleveren van ongeveer 15 kilo en ongeveer 1 kilo cocaïne op 12 september 2020 wettig en overtuigend bewezen. Tot slot acht zij ook het medeplegen van de verkoop en het afleveren van ongeveer 10 kilo cocaïne op 13 september 2020 wettig en overtuigend bewezen. Deze hoeveelheden van 12 en 13 september 2020 tezamen vormen de in de bewezenverklaring genoemde hoeveelheid van ongeveer 26 kilo. Van de overige in de tenlastelegging onder feit 5 genoemde handelingen spreekt zij verdachte vrij.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
in de periode van 1 januari 2017 tot en met 4 februari 2022, in Nederland,
heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten:
-verdachte en
- [medeverdachte 1] en
- [medeverdachte 6] en
- [medeverdachte 5] en
- [medeverdachte 4]
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten:
- valsheid in geschrift en
- witwassen;
2.
in de periode van 1 maart 2020 tot en met 31 maart 2021 in Nederland,
heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten:
-verdachte en
- [medeverdachte 2] en
- [medeverdachte 3] ,
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in
artikel 10, derde en vierde en vijfde lid en
artikel 10a eerste lid van de Opiumwet,
namelijk (het voorbereiden van) het opzettelijk handelen in strijd met artikel 2 aanhef en onder A en B en C van de Opiumwet,
te weten het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen en verkopen en afleveren en verstrekken en vervoeren en aanwezig hebben van telkens (een [grote] hoeveelheid van een materiaal bevattende) cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
3.
op tijdstippen in de periode van 1 augustus 2020 tot en met 2 maart 2021, in Nederland,
tezamen en in vereniging met anderen,
telkens om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet,
te weten het opzettelijk verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of bewerken en/of verwerken en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen,
telkens van een (forse) hoeveelheid cocaïne,
zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I,
voor te bereiden en/of te bevorderen,
- zich en/of (een) ander(en) gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van die feiten heeft getracht te verschaffen en/of
- voorwerpen voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist dat zij bestemd waren tot het plegen van de hierboven bedoelde feiten,
hebbende verdachte en/of een of meer van verdachtes mededaders:
- mobiele telefoons, met het beveiligingsprogramma Sky-ECC, voorhanden gehad en/of verstrekt en/of gebruik gemaakt van communicatie via een Sky-chatapplicatie en/of
- in persoon en/of telefonisch en/of via (Sky-ECC)chatberichten contact met één of meer mededader(s) en/of contactperso(o)n(en) gezocht en/of onderhouden en/of informatie en/of
foto’s uitgewisseld en/of afspraken gemaakt over het inkopen en/of transporteren en/of afleveren en/of opslaan en/of uithalen en/of vervoeren van voornoemde hoeveelheden cocaïne middels de dekladingen bananen en/of stalen buizen en/of ijzererts en/of A4-papier dan wel middels willekeurige andere deklading(en) en/of
- een ontmoeting gehad en/of geregeld in Nederland, met betrekking tot het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren van een handelshoeveelheid cocaïne en/of
- personen en/of bedrijven benaderd en/of laten benaderen (onder meer [bedrijf 12] Ltda en een niet nader genoemde trading BV en [bedrijf 13] Ltda en [bedrijf 10] NV) om zich ter beschikking te stellen als transporteur en/of dekmantel en/of koper voor de deklading en/of voor de ontvangst en/of opslag van voornoemde handelshoeveelheden cocaïne en/of
- informatie zoeken over die goederen die moesten dienen als deklading voor de verdovende middelen en/of
- de logistiek en administratie besproken voor het (zee- en/of land)transport van containers met daarin deklading met daartussen cocaïne;
4.
op 9 september 2020, te Rotterdam
tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk aanwezig heeft gehad
een onbekend gebleven hoeveelheid cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
5.
in de periode van 7 september 2020 tot en met 13 september 2020, in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, opzettelijk
-op 7 september 2020 ongeveer 50 kilo cocaïne, heeft vervoerd
-op 12 en 13 september 2020 in totaal ongeveer 26 kilo cocaïne heeft verkocht en afgeleverd,
zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst 1.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officieren van justitie
De officieren van justitie vorderen aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren, met aftrek van de tijd die verdachte al in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt de rechtbank rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Daarnaast verzoekt zij rekening te houden met het feit dat de rol van verdachte in het geheel slechts beperkt is.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank veroordeelt verdachte allereerst voor deelname aan een criminele organisatie gericht op witwassen en valsheid in geschrifte.
Het witwassen van gelden en goederen vormt een ernstige bedreiging voor de legale economie. Met het witgewassen geld wordt bovendien vaak ander strafbaar handelen gefaciliteerd. Daarnaast worden door witwassen vaak onderliggende strafbare feiten dan wel illegale handel afgedekt en wordt de mogelijkheid gecreëerd van een geldelijke beloning voor strafbare gedragingen. De witwashandelingen in deze zaak zijn bovendien mogelijk geweest doordat er gebruik is gemaakt van valsheid in geschrifte. Dit is schadelijk omdat men binnen een maatschappij erop moet kunnen vertrouwen dat documenten de werkelijke situatie weergeven. Valse documenten ondermijnen dit vertrouwen. De rechtbank rekent dat verdachte aan.
De rechtbank veroordeelt verdachte daarnaast voor deelname aan een criminele organisatie gericht op het plegen van Opiumwetfeiten, het meermalen plegen van voorbereidingshandelingen voor het vervoer van cocaïne vanuit Zuid-Amerika naar Europa, het aanwezig hebben van cocaïne en het meermalen opzettelijk handelen in strijd met artikel 2 onder B van de Opiumwet. Met al deze handelingen heeft verdachte een actieve bijdrage geleverd aan het in stand houden van de cocaïnehandel in Nederland en andere Europese landen.
Het is een feit van algemene bekendheid dat de productie van cocaïne veel ruimte in beslag neemt. In het land van herkomst worden delen van het regenwoud gekapt om ruimte te maken voor de cocaplanten. Als er vervolgens geoogst kan worden, zijn er chemicaliën nodig om het materiaal te bewerken zodat het cocaïne wordt. Deze chemicaliën worden vervolgens weer geloosd in de natuur. De kap en de vervuiling van de bodem en het water zorgen voor grote schade aan de natuurgebieden en beperken het leefgebied van de dieren en de mensen die daar wonen. Daarnaast schuwen organisaties achter deze productie geweld niet. Onder dreiging van geweld wordt de lokale bevolking gedwongen de productielocaties te tolereren, dit terwijl hun leefgebied en soms ook drinkwatervoorzieningen door de chemicaliën worden vergiftigd. Politieambtenaren die de bevolking proberen te beschermen en de productie van cocaïne een halt toe moeten roepen, zijn hun leven niet zeker. Jaarlijks kost de productie van cocaïne tientallen levens onder de lokale bewoners en politieambtenaren. Hier blijft het bovendien niet bij. Nu cocaïne een zeer winstgevend product vormt, is de concurrentie letterlijk moordend. Geweld tussen de verschillende cocaïnebendes kost jaarlijks tientallen levens. Niet alleen levens van bendeleden, maar ook van onschuldige burgers die op het verkeerde moment op de verkeerde plaats zijn. Het geweld wordt ook na het transport van de cocaïne naar Nederland voortgezet. Ook hier zijn er criminele organisaties die onderling concurreren om een plaats in de cocaïnehandel te behouden. Hierdoor is er in Nederland en net over de grens in België een drugsoorlog ontstaan met onder andere liquidaties, beschietingen en explosieven die bij huizen midden in woonwijken tot ontploffing worden gebracht. Nederland krijgt dan ook steeds meer de reputatie van narcostaat. Zoals ook uit deze zaak blijkt, worden medewerkers in de havens en op doorvoerlocaties van de deklading bij deze internationale drugssmokkel betrokken door de criminele organisaties om de invoer mogelijk te maken. Dit toont ook het ondermijnende karakter rondom cocaïne aan. Onder- en bovenwereld vermengen zich. Er wordt ook niet geaarzeld om geweld te gebruiken tegen de personen die weigeren mee te werken aan de invoer van de cocaïne en daarmee een risico vormen voor de criminele organisatie. Alle voornoemde zaken zijn gericht op het zoveel mogelijk winst maken met de uiteindelijke verkoop van de cocaïne. Een middel dat verslavend is en voor grote gezondheidsschade bij de gebruiker kan zorgen.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de vele gesprekken in het dossier het gemak waarmee verdachte zich in deze wereld begaf. Contacten werden eenvoudig gelegd en ontmoetingen werden geregeld. Risico’s werden ingeschat en waarborgen werden ingebouwd. Dit alles om er zelf beter van te worden en zonder oog voor alle hiervoor genoemde gevolgen. Er is dan ook sprake van ernstige feiten.
Als uitgangspunt voor de strafmaat houdt de rechtbank rekening met de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht voor fraude en de drugsfeiten, maar ook met de straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd. De rechtbank is op basis van deze informatie van oordeel dat de door de officieren van justitie gevorderde straffen relatief laag zijn. De rechtbank houdt er in haar beoordeling rekening mee dat zij minder feiten bewezen heeft verklaard dan door de officieren van justitie bewezen werden geacht. Hierdoor is de bewezen periode waarin verdachte de strafbare feiten heeft gepleegd voor met name de voorbereidingshandelingen korter dan was ten laste gelegd. Verder stelt de rechtbank vast dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten. Het strafblad van verdachte weegt dan ook niet in strafverzwarende zin mee. Wel is artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing. Tot slot plaatst de rechtbank de strafmaat in deze zaak ook in verhouding tot de straffen die in de zaken van medeverdachten worden opgelegd. Zij merkt hierbij op dat verdachte een coördinerende rol had bij de drugsfeiten. Binnen de criminele organisatie gericht op het witwassen en de valsheid in geschrifte was de rol van verdachte groter dan die van zijn medeverdachten.
De verdediging heeft verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en het feit dat verdachte slechts zijn zieke vader wilde helpen. De rechtbank heeft bij de bewijsoverwegingen weergegeven waarom zij de rol van verdachte anders ziet dan de verdediging. De rechtbank begrijpt dat het overlijden van de vader van verdachte zeer aangrijpend voor verdachte is geweest en een behoorlijke impact op hem heeft gehad. Dit neemt echter niet weg dat het verdachte zelf is geweest die gedurende een lange periode heeft gekozen voor het plegen van strafbare feiten en daarbij de voorzienbare gevolgen van die feiten kennelijk voor lief heeft genomen. De rechtbank ziet in de persoonlijke omstandigheden van verdachte dan ook geen reden om de straf te matigen.
Alles overwegende legt de rechtbank aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaar op, met aftrek van voorarrest. De rechtbank ziet geen ruimte voor een andere of lagere straf.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
De verdediging heeft opgemerkt dat de schorsing van de voorlopige hechtenis eindigt op het moment van de einduitspraak in eerste aanleg. Zij heeft verzocht de voorlopige hechtenis opnieuw te schorsen dan wel op te heffen, zodat verdachte een eventueel hoger beroep in vrijheid af kan wachten. De rechtbank stelt vast dat de voorlopige hechtenis niet tijdelijk maar voor onbepaalde tijd is geschorst.
De schorsing van de voorlopige hechtenis zal worden opgeheven bij einduitspraak, nu het strafvorderlijk belang van voortzetting van de voorlopige hechtenis dient te prevaleren boven de persoonlijke belangen van verdachte. Gelet op dit eindoordeel ligt opheffing van de schorsing in de rede.

7.Het beslag

7.1
De teruggave aan verdachte
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerp aan verdachte, aangezien het voorwerp niet vatbaar is voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder verdachte in beslag is genomen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 47, 57, 63 en 140 van het Wetboek van Strafrecht en artikelen 2, 10, 10a en 11b van de Opiumwet zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Feit 1:deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van
misdrijven;
Feit 2:deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een
misdrijf als bedoeld in artikelen 10 derde lid, 10 vierde lid, 10 vijfde lid en
10a eerste lid van de Opiumwet;
Feit 3:medeplegen van, om een feit, bedoeld in het vierde en/of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, zich en/of een ander gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen, meermalen gepleegd
en/of
medeplegen van, om een feit, bedoeld in het vierde en/of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, voorwerpen voorhanden hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit, meermalen gepleegd;
Feit 4:medeplegen van, opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder C
van de Opiumwet gegeven verbod;
Feit 5:medeplegen van, opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B
van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd
en
medeplegen van, opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder C
van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 7 jaren;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;

Beslag

- gelast de teruggave aan verdachte van het inbeslaggenomen voorwerp, te weten:
1. STK GSM (Omschrijving: G_672160, Blauw, merk: Samsung A10);
Voorlopige hechtenis
- heft de schorsing van de voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.M.J. Kok, voorzitter, mr. M.H.M. Collombon en
mr. A.L. Hoekstra, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J. van Eekelen en
mr. C.J.M. van de Vrede, griffiers, en is uitgesproken ter openbare zitting op 5 maart 2024.

Voetnoten

1.ECLI:NL:HR:2007:BA3142, rechtsoverweging 3.4.