ECLI:NL:HR:2007:BA3142
Hoge Raad
- Cassatie
- G.J.M. Corstens
- B.C. de Savornin Lohman
- W.A.M. van Schendel
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de strafbaarheid van het voorbereiden van het opzettelijk vervoeren van heroïne in het buitenland
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 juni 2007 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem. De verdachte was eerder vrijgesproken van het hem ten laste gelegde, maar werd door het Hof alsnog veroordeeld tot achttien maanden gevangenisstraf voor het medeplegen van het voorbereiden of bevorderen van het opzettelijk vervoeren van ongeveer 2 kilogram heroïne. De verdachte had geprobeerd een ander te bewegen om deze heroïne naar Groot-Brittannië te vervoeren, wat leidde tot de vraag of dit feit strafbaar was onder de Opiumwet, gezien het feit dat de handelingen deels in België plaatsvonden.
De Hoge Raad oordeelde dat de tekst en strekking van de relevante artikelen van de Opiumwet geen beperking opleggen aan de strafbaarheid van het voorbereiden of bevorderen van het vervoeren van verdovende middelen, ongeacht waar deze handelingen plaatsvinden. De Hoge Raad verwierp de opvatting van de verdediging dat alleen feiten die in Nederland zijn gepleegd onder de Nederlandse wet strafbaar zijn. De Hoge Raad concludeerde dat het verbod op het vervoeren van heroïne ook van toepassing is op handelingen die buiten Nederland plaatsvinden, mits deze zijn gericht op het voorbereiden of bevorderen van een strafbaar feit.
De uitspraak benadrukt de reikwijdte van de Nederlandse wetgeving met betrekking tot de Opiumwet en bevestigt dat de strafbaarheid niet beperkt is tot het Nederlandse grondgebied. De Hoge Raad verwierp het beroep van de verdachte, waardoor de veroordeling door het Hof in stand bleef. Dit arrest heeft belangrijke implicaties voor de interpretatie van de Opiumwet en de strafbaarheid van handelingen die verband houden met verdovende middelen, ongeacht waar deze plaatsvinden.