ECLI:NL:RBZWB:2024:1371

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 maart 2024
Publicatiedatum
4 maart 2024
Zaaknummer
23/81
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de WOZ-waarde van een woning in Drimmelen en de gevolgen voor de onroerendezaakbelastingen

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 1 maart 2024, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Drimmelen beoordeeld. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak, gelegen aan [adres 1] te [plaats 1], vastgesteld op € 367.000 per 1 januari 2021. De belanghebbende, eigenaar van de woning, had bezwaar gemaakt tegen deze waardevaststelling en stelde dat de waarde maximaal € 320.000 zou moeten zijn. De rechtbank heeft het beroep behandeld op 1 februari 2024, waarbij de gemachtigde van de belanghebbende, mr. M.M. Vrolijk, aanwezig was, evenals een vertegenwoordiger van de heffingsambtenaar.

De rechtbank concludeert dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld. De rechtbank heeft de argumenten van de belanghebbende beoordeeld, waaronder de stelling dat er sprake zou zijn van schending van artikel 10:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank oordeelt dat deze stelling tardief is ingediend en dat de heffingsambtenaar voldoende rekening heeft gehouden met de verschillen tussen de woning en de referentiewoningen die zijn gebruikt voor de waardevaststelling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de referentiewoningen voldoende vergelijkbaar zijn en dat de heffingsambtenaar de WOZ-waarde op een juiste manier heeft onderbouwd.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat de WOZ-waarde en de aanslag onroerendezaakbelastingen gehandhaafd blijven. De belanghebbende krijgt geen vergoeding van griffierecht of proceskosten. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch binnen zes weken na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 23/81

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 maart 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats 1] , belanghebbende,

(gemachtigde: [gemachtigde] van [b.v.] ),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Drimmelen.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 29 november 2022.
1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking van 25 februari 2022 de waarde van de onroerende zaak [adres 1] te [plaats 1] (de woning) op 1 januari 2021 (de waardepeildatum) vastgesteld op € 367.000. Tegelijk met deze waardevaststelling is aan belanghebbende ook de aanslag in de onroerendezaakbelastingen van de gemeente Drimmelen voor het jaar 2022 opgelegd (de aanslag OZB).
1.2.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3.
De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 1 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: mr. M.M. Vrolijk, gemachtigde van belanghebbende. Namens de heffingsambtenaar is verschenen [naam] .

Feiten

2. Belanghebbende is eigenaar van de woning. Het is een twee-onder-een kap woning uit bouwjaar 1998 met een oppervlakte van 137 m². Het totale perceeloppervlak bedraagt 275 m2. De woning heeft een garage en dakkapel.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of de waarde van de woning te hoog is vastgesteld. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die belanghebbende heeft aangevoerd, de beroepsgronden. Belanghebbende vindt dat de waarde van de woning op de waardepeildatum maximaal € 320.000 is. De heffingsambtenaar verdedigt de in de uitspraak op bezwaar gehandhaafde waarde van € 367.000.
4. Naar het oordeel van de rechtbank slaagt het beroep van belanghebbende niet en is de waarde van de woning niet te hoog vastgesteld. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Is de uitspraak op bezwaar bevoegd genomen?
5. Belanghebbende heeft voor het eerst ter zitting gesteld dat er sprake is van schending van artikel 10:3, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Belanghebbende baseert dit op de omstandigheid dat TOG Nederland zowel bij de totstandkoming van de aanslag als bij uitspraak op bezwaar betrokken is. De rechtbank is van oordeel dat deze stelling – voor zover dit als een feitelijke stelling moet worden opgevat – tardief is ingenomen. Immers dient voor de vaststelling daarvan beoordeeld te worden welke personen betrokken zijn geweest bij de aanslagregeling, respectievelijk de uitspraak op bezwaar, ten aanzien van onderhavige woning. Om die reden vergt deze klacht dan ook een nader onderzoek van feitelijke aard. Niet valt in te zien dat belanghebbende deze stelling niet eerder heeft kunnen innemen.
Voor zover de stelling van belanghebbende enkel begrepen moet worden als een juridische stelling, kan deze niet slagen. De enkele omstandigheid dat dezelfde organisatie betrokken is bij de totstandkoming van de besluiten, maakt nog niet dat een schending van artikel 10:3, lid 3 Awb aan de orde is. Immers is daarvoor doorslaggevend welke personen de handelingen hebben verricht. In zoverre zou de stelling – indien hij zo moet worden opgevat – niet tot de door belanghebbende gewenste terugwijzing leiden.
Toetsingskader van de rechtbank
6. Op grond van artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ wordt de waarde van de woning bepaald op de waarde die aan de woning dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Deze waarde is naar de bedoeling van de wetgever "de prijs welke door de meestbiedende koper besteed zou worden bij aanbieding ten verkoop op de voor de zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding". [1]
6.1.
De waarde van de woning is bepaald met de vergelijkingsmethode. Dit houdt in dat de waarde wordt vastgesteld aan de hand van een vergelijking met de verkoopopbrengst van woningen die rondom de waardepeildatum zijn verkocht en voldoende vergelijkbaar zijn met de woning. De referentiewoningen hoeven dus niet identiek te zijn aan de woning. Wel moet de heffingsambtenaar inzichtelijk maken op welke manier hij met de onderlinge verschillen rekening heeft gehouden. De heffingsambtenaar moet aannemelijk maken dat hij de WOZ-waarde niet te hoog heeft vastgesteld.
6.2.
Pas als de heffingsambtenaar niet aan de op hem rustende bewijslast heeft voldaan, komt de rechtbank toe aan de vraag of belanghebbende de door hem verdedigde waarde aannemelijk heeft gemaakt. Indien ook dat laatste niet het geval is, kan de rechtbank schattenderwijs zelf tot een vaststelling van de in artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ bedoelde waarde komen.
De onderbouwing van de WOZ-waarde door de heffingsambtenaar
6.3.
De heffingsambtenaar heeft aan de waardevaststelling in beroep een taxatiematrix ten grondslag gelegd die op 16 februari 2023 door [taxateur] is opgemaakt.
6.4.
In de taxatiematrix is de waarde van de woning op basis van een vergelijking met referentiewoningen vastgesteld op een getaxeerde waarde van € 374.000 naar de waardepeildatum 1 januari 2021. Als referentiewoningen zijn gebruikt de woningen aan de [adres 2] te [plaats 1] , [adres 3] te [plaats 2] en [adres 4] te [plaats 2] . In het taxatierapport zijn voornoemde referentiewoningen vergeleken met de woning.
Zijn de referentiewoningen voldoende vergelijkbaar met de woning?
6.5.
De rechtbank acht de gebruikte referentiewoningen wat betreft uitstraling, bouwjaar, inhoud en grondoppervlakte voldoende vergelijkbaar met de woning. De referentiewoningen zijn bovendien voldoende dichtbij de waardepeildatum, namelijk binnen één jaar daarvoor of daarna, verkocht. De rechtbank concludeert dat de referentiewoningen kunnen dienen ter onderbouwing van de WOZ-waarde van de woning.
Heeft de heffingsambtenaar voldoende rekening gehouden met de verschillen tussen de woning en de referentiewoningen?
6.6.
De heffingsambtenaar heeft naar het oordeel van de rechtbank in voldoende mate inzichtelijk gemaakt op welke wijze rekening is gehouden met de verschillen tussen de referentiewoningen en de woning. De verkoopprijzen van de referentiewoningen zijn geïndexeerd naar de waardepeildatum. De grondwaarde bij referentiewoning [adres 4] te [plaats 2] is gecorrigeerd met twintig procent vanwege de ligging. Aan de dakkapel, garage, overkapping en/of carport zijn afzonderlijke waarden toegekend. Op de m²-prijs van de referentiewoningen zijn vervolgens correcties toegepast voor onderhoud en kwaliteit. Ook heeft een correctie plaatsgevonden vanwege het verschil in oppervlakte en bouwjaarklasse van de referentiewoningen ten opzichte van de woning. Voor de inhoud van de woning is uitgegaan van de gemiddelde m2-prijs van de referentiewoningen.
6.7.
Belanghebbende bepleit dat er onvoldoende rekening is gehouden met de ligging van de referentiewoningen in andere dorpskernen. De heffingsambtenaar heeft referentiewoningen ( [adres 3] en [adres 4] te [plaats 2] ) gebruikt die in andere dorpskernen, met een andere markt vallen, waardoor andere prijzen gehanteerd dienen te worden. Het is niet inzichtelijk volgens belanghebbende, hoe de heffingsambtenaar dit verschil heeft verdisconteerd. De heffingsambtenaar bepleit dat [adres 3] en [adres 4] te [plaats 2] , weliswaar in een andere kern zijn gelegen, maar dat zij hierdoor niet minder vergelijkbaar zijn. Daarnaast is er voldoende rekening gehouden met de verschillen. De grondstaffel van de gemeente [plaats 1] onderbouwt een lagere waarde, dan die van de gemeente [plaats 2] . Hierdoor is er voldoende rekening is gehouden met het verschil in grondprijs tussen de beide dorpskernen. Naar het oordeel van de rechtbank kan het standpunt van de heffingsambtenaar gevolgd worden.
6.8.
Belanghebbende bepleit dat de heffingsambtenaar onvoldoende rekening heeft gehouden met de ligging van onderhavige woning. De woning is gelegen in [plaats 1] , waar weinig voorzieningen zijn, waarvan overlast wordt ervaren. Daarnaast is er een pluimveebedrijf gevestigd in het dorp, dat om de 6 weken zijn stal verschoond, waarvan stankoverlast wordt ervaren. De N285 en A59 zijn op circa 200 meter gelegen, waarvan geluidsoverlast wordt ervaren. Dit heeft een negatieve invloed op de woning, waardoor de waarde te hoog is vastgesteld, aldus belanghebbende. De heffingsambtenaar bepleit dat de N285 op 200 meter is gelegen van onderhavige woning, dit betreft een autoweg met een maximum snelheid van 80 km/u. Tussen de autoweg en onderhavige woning liggen andere woningen en bomen. De A59 is verder gelegen van de woning dan de N285. Hierdoor is de overlast niet aannemelijk gemaakt. Het pluimveebedrijf, wat gelegen is in de kern van [plaats 1] , ligt aan de andere kant van het dorp, aan de dorpsrand. Hierdoor is deze overlast ook niet aannemelijk gemaakt volgens de heffingsambtenaar. Daarnaast bepleit de heffingsambtenaar dat de afstand tot voorzieningen in [plaats 1] , weliswaar groter is dan in [plaats 2] , maar dat in de straat van onderhavige woning een bakkerij is gelegen en dat op 5 minuten rijafstand de dichtstbijzijnde supermarkt is gelegen. Daarbij is de straat van onderhavige woning doodlopend met veel groenvoorzieningen. Naar het oordeel van de rechtbank kan het standpunt van belanghebbende ten aanzien van de overlast niet gevolgd worden. Belanghebbende heeft zijn stelling niet nader onderbouwd en evenmin aannemelijk gemaakt dat de gestelde overlast dusdanig is dat dit in objectieve zin een waardedrukkend effect heeft. Doordat belanghebbende enkel een stelling aanvoert, waarvoor geen nadere onderbouwing met bewijsstukken is aangeleverd, is niet aannemelijk gemaakt dat overlast een waardedrukkend factor heeft.
6.9.
Voor dat geval heeft belanghebbende als subsidiaire stelling aangevoerd dat sprake is van een schending van artikel 8:42 van de Awb. Volgens belanghebbende is namelijk niet inzichtelijk gemaakt hoe dan exact rekening is gehouden met die verschillen, en moeten daar brongegevens van zijn. De rechtbank verwerpt dat standpunt. Ter zitting is door de heffingsambtenaar toegelicht dat de waarde-invloed van de verschillende kenmerken van de woning op basis van het inzicht van de taxateur in het betreffende geval wordt bepaald. De rechtbank acht, gelet op die toelichting, aannemelijk dat er geen verdere zaakstukken zijn. Er is dan ook geen reden om de subsidiaire stelling van belanghebbende te volgen.
6.10.
Gelet op wat hiervoor is overwogen, is de waarde van de woning voor het belastingjaar 2022 niet te hoog vastgesteld.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat de WOZ-waarde en de aanslag OZB gehandhaafd blijven.
Omdat het beroep ongegrond is en het verzoek wordt afgewezen, krijgt belanghebbende zijn griffierecht niet vergoed. Ook krijgt belanghebbende geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Garb, griffier, op 1 maart 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “
Formulieren en inloggen” op
www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Kamerstukken II 1992/93, 22 885, nr. 3, blz. 44