ECLI:NL:RBZWB:2024:1348

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 februari 2024
Publicatiedatum
4 maart 2024
Zaaknummer
RK 23-020674
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing op klaagschrift ex artikel 552a Sv inzake conservatoir beslag en ontnemingsvordering

Op 28 februari 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant in Breda uitspraak gedaan op een klaagschrift van een klager tegen conservatoir beslag dat was gelegd op grond van artikel 94a van het Wetboek van Strafvordering. Het klaagschrift was ingediend door de klager, vertegenwoordigd door zijn raadsman mr. A.H.J. Bals, en betrof de opheffing van beslag dat was gelegd in het kader van een ontnemingsvordering. De klager stelde dat de berekening die ten grondslag lag aan de ontnemingsvordering niet correct was, en dat het beslag disproportioneel was in verhouding tot de te verwachten boete en ontnemingsvordering. De officier van justitie, mr. R.C.P. Rammeloo, betwistte deze stellingen en stelde dat de voordeelsberekening juist was.

De rechtbank oordeelde dat het klaagschrift ontvankelijk was en dat de procedure summier van aard was. De rechtbank benadrukte dat zij niet kon treden in de rechtmatigheid van het beslag of de voordeelsberekening van het Openbaar Ministerie. De rechtbank concludeerde dat er voldoende verdenking was van een misdrijf dat een geldboete van de vijfde categorie met zich meebracht, en dat het beslag gerechtvaardigd was. De rechtbank verwierp de argumenten van de klager over de disproportionaliteit van het beslag en oordeelde dat de waarde van de in beslag genomen goederen niet in een redelijke verhouding stond tot de te verwachten hoogte van de boete en ontnemingsvordering.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het klaagschrift ongegrond, wat betekent dat het conservatoir beslag gehandhaafd blijft. De beslissing is genomen door mr. L.W. Louwerse, voorzitter, en mr. E.B. Prenger en mr. R.J.H. de Brouwer, rechters, in tegenwoordigheid van griffier mr. J. van Eekelen. Tegen deze beslissing kan binnen veertien dagen beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Locatie Breda
parketnummer: 02-104733-23
rk.nummer: 23-020674
Beslissing op het klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering van:
[klager]
geboren op [geboortedag] 1982 te [geboorteplaats]
woonplaats kiezend op het kantoor van raadsman mr. A.H.J. Bals,
Noordeinde 16, 4481 BJ Kloetinge
hierna te noemen: klager.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken:
  • de exploten van inbeslagname op grond van artikel 94a van het Wetboek van Strafvordering (hierna te noemen: Sv), waaruit blijkt dat op 27 juli 2023 in het strafvorderlijk onderzoek tegen klager conservatoir derdenbeslag is gelegd onder [B.V. 1] en [B.V. 2] , hierna het derdenbeslag;
  • het klaagschrift, ingediend op 15 augustus 2023 ter griffie van deze rechtbank ingevolge artikel 552a Sv;
  • de e-mail van de raadsman met aanvullende stukken van 11 februari 2023;
  • het verweerschrift van de officier van justitie van 12 februari 2023;
  • de e-mail van de raadsman met aanvullende stukken van 13 februari 2023 en
  • de overige stukken uit het bijbehorende raadkamerdossier met voornoemd raadkamernummer.
Het klaagschrift is behandeld in raadkamer op 14 februari 2024. Gehoord zijn de officier van justitie, mr. R.C.P. Rammeloo, en mr. A.H.J. Bals als gemachtigd raadsman van klager.
Klager is behoorlijk opgeroepen, maar niet bij de behandeling van het klaagschrift aanwezig geweest.
Het klaagschrift strekt tot opheffing van het gelegde beslag met last tot teruggave aan de klager. Daartoe is aangevoerd dat de berekening die ten grondslag ligt aan de ontnemingsvordering niet correct is. Hierdoor is op basis van een verkeerde berekening machtiging conservatoir beslag verleend voor een te hoog bedrag. Dit tast de rechtmatigheid van het beslag aan. Verder is onder klager ook beslag gelegd op meerdere onroerende goederen. De raadsman heeft stukken ingediend over de waarde van deze goederen en de daarop rustende hypotheken. Voor de waardebepaling verwijst de raadsman naar de WOZ-waarde van alle panden, maar met een aanvulling voor het pand waarin [hotel] is gevestigd. Dit onroerende goed vertegenwoordigt volgens een taxatierapport in de hoofdzaak een bedrag van € 7.000,000,00. Het bedrag waarvoor machtiging is verleend kan worden voldaan met de opbrengsten van dit beslag. Hierdoor is het derdenbeslag niet proportioneel. Tot slot wordt aangevoerd dat klager in verband met de gelegde beslagen niet meer in staat is om aan zijn zakelijke en persoonlijke verplichtingen te voldoen en dat een onverkorte handhaving van het beslag zal leiden tot een faillissement van de onderneming.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de voordeelsberekening correct is. Wanneer de WOZ-waarde van de inbeslaggenomen onroerende goederen wordt verminderd met de hypotheken op deze goederen, dan resteert een bedrag dat onvoldoende is om de verwachte geldboete en ontnemingsvordering te voldoen. Het Openbaar Ministerie heeft een aanbod aan klager en zijn raadsman gedaan om geldbedragen vrij te geven om de lasten te voldoen en in het levensonderhoud te voorzien.

2.De beoordeling

De raadkamer van de rechtbank is bevoegd tot afdoening van het klaagschrift.
Het klaagschrift is tijdig ingediend en klager is ontvankelijk in het klaagschrift.
Bij de beoordeling stelt de rechtbank voorop dat het onderzoek in raadkamer naar aanleiding van een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a Sv een summier karakter draagt. Dat betekent dat van de rechter niet kan worden gevergd ten gronde in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak of ontnemingsprocedure te treden. De rechtbank zal dan ook in deze klaagschriftprocedure geen oordeel geven over de rechtmatigheid van het beslag en de voordeelsberekening van het Openbaar Ministerie. De procedure biedt ook geen ruimte voor een herbeoordeling van de door de rechtbank afgegeven machtiging tot het leggen van conservatoir beslag voor een bedrag van € 5.614.607,00. De rechtbank zal dan ook niet reageren op verweren over deze punten.
De rechtbank overweegt over het klaagschrift tegen het conservatoir beslag dat is gelegd op grond van artikel 94a Sv als volgt.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad sinds HR 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823, NJ 2010/654 r.o. 2.14, dient de rechter, in geval van een klaagschrift tegen een op grond van artikel 94a, eerste of tweede lid, Sv gelegd beslag te onderzoeken:
(i) of ten tijde van de beslissing op het klaagschrift sprake van een redelijk vermoeden van schuld van een misdrijf waarvoor een geldboete van
de vierde(in het geval van conservatoir beslag tot bewaring van het recht tot verhaal voor een schadevergoedingsmaatregel, artikel 94a lid 3 Sv)
of vijfde categorie(in het geval van conservatoir beslag tot bewaring van het recht tot verhaal voor een geldboete of ontnemingsmaatregel, respectievelijk artikel 94a lid 1 en 2 Sv) kan worden opgelegd; en
(ii) of zich het geval voordoet dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, aan de verdachte een verplichting tot betaling van een geldboete dan wel de verplichting tot betaling van een geldbedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel dan wel een schadevergoedingsmaatregel zal opleggen.
De rechtbank stelt vast dat sprake is van een verdenking ter zake van een misdrijf bedreigd met een geldboete van de vijfde categorie. Uit het procesdossier volgt dat klager wordt verdacht van meerdere vormen van fraude, valsheid in geschrifte, overtreding van de Sanctiewetgeving Iran en het witwassen van enorme geldbedragen. De rechtbank is van oordeel dat het op basis van de bevindingen als opgenomen in het raadkamerdossier niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, aan klager een geldboete en de verplichting tot betaling van een geldbedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel zal opleggen. Het derdenbeslag kan in zoverre strekken tot nakoming van zodanige verplichtingen.
Namens klager is aangevoerd dat de waarde van de in beslag genomen goederen niet in een redelijke verhouding staat tot de te verwachten hoogte van de boete en de ontnemingsvordering. Wat de vordering betreft, is weliswaar rekening gehouden met de onttrekkingen door klager aan de rekening-courant verhouding met [B.V. 1] maar niet met stortingen van klager. Bovendien is geen sprake van de onttrekking van huurpenningen nu deze als opbrengst van de vennootschap worden geboekt, zo stelt klager.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft klager onvoldoende gemotiveerd waarom de aan de te verwachten ontnemingsvordering ten grondslag gelegde onttrekkingen onjuist zijn. In dit verband is van belang dat hij geen inzicht heeft gegeven in de aard van de stortingen die volgens klager zijn verricht. Ook overigens heeft klager in het kader van de hier aan te leggen summiere toets onvoldoende duidelijk gemaakt waarom de berekening van de vordering niet deugdelijk is. In zoverre is mitsdien geen sprake van een beslag dat disproportioneel is.
Klager heeft verder aangevoerd dat het derdenbeslag leidt tot nijpende omstandigheden en problemen bij het voldoen van betalingsverplichtingen door klager. Daarnaast is gewezen op het feit dat de waarde van het beslag op onroerende zaken ruim voldoende is om aan de verplichtingen tot betaling van een geldboete en een ontnemingsbedrag te voldoen. De rechtbank bekijkt deze standpunten in het licht van de proportionaliteit van het derdenbeslag.
De rechtbank stelt vast dat door de raadsman een overzicht van de WOZ-waardes van diverse panden is aangeleverd op het uitdrukkelijke verzoek van de griffier aan de raadsman om de waarde van het overige beslag te duiden. Hoewel dit overzicht niet volledig is voor de beslagen panden, blijkt uit dit overzicht wel dat klager de beschikking heeft over meerdere panden waarop volgens het overzicht van de officier van justitie geen beslag rust. Hiermee lijkt klager nog altijd te kunnen beschikken over meerdere mogelijkheden om inkomsten te verkrijgen. Daarnaast is rekening gehouden met de beslagvrije voet en blijkt de officier van justitie bereid te zijn om gelden vrij te geven voor het nakomen van betalingsverplichtingen en voor levensonderhoud. Hiermee zijn de aangevoerde nijpende omstandigheden en problemen onvoldoende onderbouwd. Die omstandigheden leiden dan ook niet tot het oordeel dat het derdenbeslag niet proportioneel is.
In raadkamer heeft de raadsman gepersisteerd bij het standpunt dat de waarde van de beslagen goederen wordt gevormd door de WOZ-waarde, maar ook gewezen op het feit dat het pand aan de [adres] waarin [hotel] is gevestigd volgens een taxatierapport in de hoofdzaak € 7.000.000,00 waard zou zijn. De rechtbank heeft in de stukken van het conservatoir beslag meerdere taxatierapporten aangetroffen die betrekking hebben op het pand waarin [hotel] is gevestigd. Zij stelt vast dat al deze taxatierapporten zijn opgemaakt voorafgaand aan de kortgedingprocedure bij de rechtbank Amsterdam waarin op 10 mei 2023 uitspraak is gedaan. Hierdoor is het naar het oordeel van de rechtbank aannemelijk dat deze rapporten zijn betrokken in die procedure. In de kortgedingprocedure heeft de rechter geoordeeld dat een enkel taxatierapport over het pand waarin [hotel] zich bevindt onvoldoende is om de waarde van het pand op het getaxeerde bedrag vast te stellen. Uit de stukken volgt immers dat het pand is aangekocht voor € 500.000,00. Er is niet gebleken welke investeringen er zijn gedaan om tot een waardevermeerdering van meerdere miljoenen te komen en ook niet hoe die investeringen zouden zijn gefinancierd. De rechtbank stelt vast dat een dergelijke nadere onderbouwing ook in de klaagschriftprocedure niet is gegeven. Om die reden ziet zij bij de summiere toets geen reden om uit te gaan van een andere waarde dan de WOZ-waarde voor [adres] . Uit de door klager zelf ingediende gegevens blijkt deze waarde
€ 1.843.000,00 te zijn.
Ook overigens is onvoldoende toegelicht en onderbouwd dat het beslag op onroerende zaken volstaat om aan een toekomstige ontnemingsvordering te kunnen voldoen. In dit verband merkt de rechtbank op dat uit de beslaggegevens blijkt dat klager voor een deel van het onroerende goed slechts partieel eigenaar is, terwijl hij volgens de door de raadsman verstrekte gegevens volledig aansprakelijk lijkt te zijn voor de hypotheekschuld van deze panden. Wanneer de rechtbank de door klager overgelegde WOZ-waardes van de beslagen onroerende goederen optelt en daarop de overgelegde hypotheekbedragen op de beslagen onroerende goederen in mindering brengt, dan volgt een restwaarde van € 1.893.136,00. Wanneer er vervolgens rekening zou worden gehouden met een eigendomsverdeling zou dit bedrag lager uitkomen. Dit bedrag is onvoldoende om de verplichtingen voor het bedrag waarvoor machtiging conservatoir beslag is verleend na te komen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het beslag op de onroerende goederen niet maakt dat het derdenbeslag niet proportioneel is.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het klaagschrift gericht tegen het op grond van artikel 94a Sv gelegde beslag ongegrond verklaren.

3.De beslissing

De rechtbank verklaart het klaagschrift ongegrond.
Deze beslissing is op 28 februari 2024 gegeven door mr. L.W. Louwerse, voorzitter, en
mr. E.B. Prenger en mr R.J.H. de Brouwer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J. van Eekelen, griffier.
Mr. Louwerse is niet in de gelegenheid deze beslissing mede te ondertekenen.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen deze beslissing kan door het Openbaar Ministerie binnen veertien dagen na dagtekening van deze beslissing en door de klager binnen veertien dagen na de betekening van deze beslissing
beroep in cassatieworden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden te 's-Gravenhage (artikel 552d lid 2 Wetboek van Strafvordering).