ECLI:NL:RBZWB:2024:1325

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 februari 2024
Publicatiedatum
1 maart 2024
Zaaknummer
BRE 22/1719 en BRE 22/1720
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep inzake WOZ-waarde van twee woningen met schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 14 februari 2022. De heffingsambtenaar had bij beschikking van 30 april 2021 de waarde van twee onroerende zaken vastgesteld op 1 januari 2020. De belanghebbende, eigenaar van een vrijstaande woning en een appartement, was het niet eens met de vastgestelde WOZ-waarden. De rechtbank heeft het beroep op 18 januari 2024 behandeld, waarbij de heffingsambtenaar zich afmeldde. De rechtbank oordeelt dat het beroep ten aanzien van de vrijstaande woning ongegrond is, maar dat het beroep ten aanzien van het appartement gegrond is. De waarde van het appartement wordt vastgesteld op € 207.000, wat betekent dat de aanslag onroerendezaakbelasting (OZB) dienovereenkomstig moet worden verlaagd. Daarnaast wordt de heffingsambtenaar veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van € 100 wegens overschrijding van de redelijke termijn van de procedure. De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar het griffierecht en de proceskosten aan de belanghebbende moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 22/1719 en BRE 22/1720
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 februari 2024 in de zaak tussen
[belanghebbende], uit [plaats] , belanghebbende,
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Oisterwijk,de heffingsambtenaar
en
de Staat der Nederlanden (de minister van Justitie en Veiligheid), de minister

1.Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 14 februari 2022.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking van 30 april 2021 de waarde van de onderstaande onroerende zaken op 1 januari 2020 vastgesteld op:
[adres 1]
€ 400.000
[adres 2]
€ 245.000
Tegelijk met deze waardevaststelling is aan belanghebbende ook de aanslagin de onroerendezaakbelastingen van de gemeente Hilvarenbeek voor het jaar 2022 opgelegd (de aanslag OZB).
1.3.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.4.
De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 18 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft namens belanghebbende deelgenomen: [naam] , verbonden aan [b.v.] . De heffingsambtenaar heeft zich afgemeld voor de zitting.

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende is eigenaar van de volgende woningen:
  • [adres 1] te [plaats], een vrijstaande woning uit 1900 met een inhoud van 373 m3, voorzien van een aanbouw, twee bergingen en een overkapping op een perceel van 835 m2.
  • [adres 2] , te [plaats] ,een appartement uit 1950 met een oppervlakte van 101 m2.

3.Beoordeling door de rechtbank

3.1.
De waarde van de woning aan de [adres 2] is, zoals namens de belanghebbende op de zitting is bevestigd, niet langer in geschil.
3.2.
De rechtbank beoordeelt of de waarde van de woning aan de [adres 1] te hoog is vastgesteld. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende. Belanghebbende vindt dat de waarde van de woning maximaal € 391.000 is. De heffingsambtenaar verdedigt de in de uitspraak op bezwaar gehandhaafde waarde van € 400.000.
3.3.
Een beroep tegen de waardebeschikking is tegelijk ook een beroep tegen de aanslag OZB. Dat staat in artikel 24, negende lid, gelezen in samenhang met artikel 30, tweede lid, van de Wet WOZ. Het oordeel over de aanslag OZB volgt het oordeel over de waarde van de woning. Tegen de aanslag OZB zijn geen zelfstandige gronden aangevoerd.
3.4.
Naar het oordeel van de rechtbank slaagt het beroep van belanghebbende ten aanzien van [adres 1] niet en is de waarde van de woning niet te hoog vastgesteld. Het beroep ten aanzien van [adres 2] is daarentegen wel gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

4.Overwegingen

4.1.
Partijen hebben in de beroepsfase overeenstemming bereikt in die zin dat de waarde van de woning aan de [adres 2] per 1 januari 2021 voor het belastingjaar 2022 dient te worden vastgesteld op € 207.000. De rechtbank zal dienovereenkomstig beslissen en het beroep gegrond verklaren. De waarde van de woning aan de [adres 2] is dus niet meer in geschil.
Toetsingskader van de rechtbank
5. Op grond van artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ wordt de waarde van de woning bepaald op de waarde die aan de woning dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Deze waarde is naar de bedoeling van de wetgever "de prijs welke door de meestbiedende koper besteed zou worden bij aanbieding ten verkoop op de voor de zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding". [1]
5.1.
Naar vaste rechtspraak moet, indien een onroerende zaak kort voor of kort na de waardepeildatum is gekocht, er in de regel vanuit worden gegaan dat de waarde overeenkomt met de betaalde prijs. Dit is slechts anders indien de partij die het standpunt inneemt dat de waarde afwijkt van de betaalde prijs feiten of omstandigheden stelt en aannemelijk maakt waaruit volgt dat de aankoopsom niet de waarde weergeeft. [2]
De vaststelling van de WOZ-waarde aan de hand van de aankoopsom
5.2.
De heffingsambtenaar stelt dat ter vaststelling van de waarde van de woning uitgegaan moet worden van de door belanghebbende op 10 oktober 2019 overeengekomen aankoopprijs van € 400.000. Belanghebbende is het hier niet mee eens omdat de heffingsambtenaar volgens de belanghebbende het aankoopcijfer ten onrechte corrigeert vanaf de koopaktedatum in plaats van de transportdatum.
5.3.
De rechtbank volgt de heffingsambtenaar in zijn standpunt dat het eigen aankoopcijfer gecorrigeerd dient te worden vanaf de koopaktedatum en niet vanaf de transportdatum. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Hoge Raad is de rechtbank van oordeel dat de waarde zoals beschreven in artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ kan worden bepaald door het eigen aankoopcijfer als vertrekpunt te nemen voor de waardebepaling op de waardepeildatum. [3] Dit neemt niet weg dat die aankoopprijs in voorkomend geval gecorrigeerd dient te worden in verband met de prijsontwikkeling tussen de waardepeildatum en de datum van aankoop. Het is aannemelijk dat de woningprijzen in die tussenliggende periode zijn gestegen en dat de WOZ-waarde daarmee dus niet te hoog is vastgesteld. Dat de woning pas op een later moment is geleverd is niet van belang, omdat de datum van de overeenkomst het moment is waarop de prijs tot stand is gekomen. De rechtbank is van oordeel dat hiermee de waarde niet te hoog is vastgesteld.
5.4.
Daarnaast merkt de rechtbank op dat in het, door belanghebbende zelf ingevulde Koopinlichtingenformulier staat dat de woning op 6 november 2019 als vrije verkoopwaarde is getaxeerd op € 415.000. Het taxatierapport is in opdracht van belanghebbende opgesteld ten behoeve van de financiering van de woning. Door belanghebbende is niet onderbouwd dat de woning sindsdien in waarde is gedaald.
5.5.
De overige gronden van belanghebbende brengen geen wijziging in het aankoopbedrag en behoeven daarom geen bespreking meer.
Schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn
5.6.
De redelijke behandeltermijn voor de bezwaar- en beroepsfase in eerste aanleg bedraagt een periode van twee jaar, te rekenen vanaf de datum van ontvangst van het bezwaarschrift. De heffingsambtenaar heeft het bezwaarschrift van belanghebbende ontvangen op 26 mei 2021. De rechtbank doet uitspraak op 29 februari 2024, waarmee de redelijke termijn is overschreden met afgerond 10 maanden.
7.2.
Voor wat betreft de hoogte van de schadevergoeding bij overschrijding van de redelijke termijn in gevallen waar sprake is van een waardebepaling in het kader van de Wet WOZ, dan wel van aanslagen opgelegd door een heffingsambtenaar ziet de rechtbank aanleiding de omvang van deze vergoeding te bepalen op € 50 per (gedeelte van een) half jaar waarmee de redelijke termijn is overschreden. Daarbij acht de rechtbank bepalend dat het financiële belang in de regel minder is dan een bedrag van € 500 en de veronderstelde spanning en frustratie een vergoeding tot ten hoogste € 50 per half jaar overschrijding rechtvaardigt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende dan ook recht op een schadevergoeding van € 100. Deze vergoeding moet rechtstreeks aan belanghebbende zelf worden betaald. [4]
7.3
De bezwaarfase is geëindigd met het op de voorgeschreven wijze bekendmaken van de uitspraak op bezwaar op 14 februari 2022. De bezwaarfase heeft afgerond 9 maanden geduurd en daarmee 3 maanden te lang.
7.4.
Dit brengt mee dat 3/10 deel (€ 30) voor rekening van de heffingsambtenaar komt en de rest (€ 70) voor rekening van de Staat der Nederlanden. De Nederlandse Staat is daarom in zoverre aangemerkt als partij in dit geding.
7.8. `
Belanghebbende krijgt ook een vergoeding van zijn proceskosten. De heffingsambtenaar moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt belanghebbende een vast bedrag per proceshandeling. Belanghebbende heeft recht op 1 punt voor het bezwaarschrift en 1 punt voor het bijwonen van de hoorzitting, met een waarde van € 310,-, 1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting, met een waarde van € 875,-, met een wegingsfactor 1. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. De vergoeding bedraagt dan in totaal
€ 2.370. Deze vergoeding moet rechtstreeks aan belanghebbende zelf worden betaald. [5]

6.Conclusie en gevolgen

6.1.
Het beroep ten aanzien van [adres 1] , zaaknummer BRE 22/1719, is ongegrond. Dit betekent dat de WOZ-waarde en de aanslag OZB gehandhaafd blijven.
6.2.
Het beroep ten aanzien van [adres 2] , met zaaknummer BRE 22/1720, is gegrond. Dit betekent dat de waardebeschikking moet worden verlaagd. Het oordeel over de belastingaanslag volgt dat over de waardebeschikking, dus ook deze moet worden verlaagd. De heffingsambtenaar dient dit uit te voeren.
6.3.
Het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn wordt toegewezen.
6.4.
Omdat het beroep gegrond is moet de heffingsambtenaar het griffierecht aan belanghebbende vergoeden. Aangezien het samenhangende zaken betreft, en er slechts één keer griffierecht is betaald, krijgt belanghebbende de griffierechten vergoed. Deze vergoeding moet rechtstreeks aan belanghebbende zelf worden betaald. [6]
Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart het beroep met zaaknummer BRE 22/1719 ongegrond;
  • verklaart het beroep met zaaknummer BRE 22/1720 gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar zover deze betrekking heeft op [adres 2] ;
  • vermindert de WOZ-waarde van [adres 2] tot een bedrag van € 207.000;
  • verlaagt de aanslag OZB ten aanzien van [adres 2] dienovereenkomstig;
  • veroordeelt de heffingsambtenaar tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende van € 30;
  • veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende van € 70;
  • bepaalt dat de heffingsambtenaar het griffierecht van € 50 aan belanghebbende moet vergoeden;
  • veroordeelt de heffingsambtenaar tot betaling van € 2.370 aan proceskosten aan belanghebbende.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Toekoen, rechter, in aanwezigheid van R.P.H. Bukkems, griffier, op 29 februari 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “
Formulieren en inloggen” op
www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Kamerstukken II 1992/93, 22 885, nr. 3, blz. 44
2.Zie Hoge Raad 29 november 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA8610
4.Artikel 30a, vierde en vijfde lid van de Wet WOZ
5.Artikel 30a, vierde en vijfde lid van de Wet WOZ
6.Artikel 30a, vierde en vijfde lid van de Wet WOZ