In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 17 januari 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. Betrokkene had een boete ontvangen voor het vasthouden van een mobiel elektronisch apparaat tijdens het rijden op de Rijksweg A58 te Waarde op 17 juni 2022. Betrokkene heeft tegen de opgelegde boete beroep aangetekend bij de officier van justitie, die het beroep ongegrond verklaarde. Hierop heeft betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter.
Tijdens de zitting op 17 januari 2024 was de zittingsvertegenwoordiger van de officier van justitie, mr. C. de Meer, aanwezig, terwijl betrokkene zelf niet verscheen. De kantonrechter heeft de zaak behandeld en de gedraging waarvoor de boete was opgelegd, vastgesteld op basis van de verklaring van de verbalisant. Betrokkene voerde aan dat hij een koffiebeker vasthield en niet aan het bellen was, maar de kantonrechter oordeelde dat de verklaring van de verbalisant voldoende bewijs bood voor de gedraging.
De kantonrechter concludeerde dat de boete terecht was opgelegd, maar dat er sprake was van een schending van de hoorplicht, omdat betrokkene niet in de gelegenheid was gesteld om gehoord te worden tijdens de administratieve fase. Dit leidde tot de beslissing om de boete met 25% te matigen. De kantonrechter verklaarde het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond en wijzigde de inleidende beschikking, waardoor betrokkene recht had op terugbetaling van een deel van de betaalde boete.