In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 17 januari 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. De betrokkene had een boete ontvangen voor het vasthouden van een mobiel elektronisch apparaat tijdens het rijden op de Schroeweg te Middelburg op 24 februari 2022. Betrokkene heeft tegen de opgelegde boete beroep aangetekend bij de officier van justitie, die het beroep ongegrond verklaarde. Hierop heeft betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter.
Tijdens de zitting heeft betrokkene aangevoerd dat de boete niet redelijk is, gezien zijn persoonlijke omstandigheden als motorrijder die eerder een zwaar ongeluk heeft gehad. Hij stelde dat hij zijn telefoon niet bediende, maar deze enkel opborg in zijn motorpak. De zittingsvertegenwoordiger van de officier van justitie betwistte dit en stelde dat het vasthouden van een mobiel apparaat tijdens het rijden altijd verboden is, ongeacht het gebruik.
De kantonrechter oordeelde dat de gedraging waarvoor de boete was opgelegd, voldoende was vastgesteld. Hoewel de boete terecht was opgelegd, werd er geconstateerd dat de hoorplicht was geschonden, omdat betrokkene niet in de gelegenheid was gesteld om gehoord te worden tijdens de administratieve fase. Dit leidde tot de beslissing om de boete te matigen tot € 100,-, met terugbetaling van het teveel betaalde bedrag aan zekerheidstelling. De kantonrechter verklaarde het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond en vernietigde deze beslissing.