In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 17 januari 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. Betrokkene had een boete ontvangen voor het doorrijden bij een rood verkeerslicht op de Schroeweg in Middelburg op 11 juni 2022. Betrokkene heeft beroep aangetekend bij de officier van justitie, die het beroep ongegrond verklaarde. Vervolgens heeft betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter. Tijdens de zitting was de betrokkene niet aanwezig, maar de zittingsvertegenwoordiger, mr. C. de Meer, was wel aanwezig. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedraging waarvoor de boete was opgelegd, voldoende was aangetoond door de verklaring van de verbalisant en de foto’s in het dossier. De kantonrechter oordeelde dat de boete terecht was opgelegd, maar dat er een schending van de hoorplicht had plaatsgevonden, omdat de officier van justitie betrokkene niet in de gelegenheid had gesteld om gehoord te worden. Dit leidde tot de conclusie dat de beslissing van de officier van justitie vernietigd moest worden. De kantonrechter heeft de boete met 25% gematigd en bepaald dat het teveel betaalde bedrag aan zekerheid door de officier van justitie aan betrokkene moest worden terugbetaald. De uitspraak benadrukt het belang van de hoorplicht in administratieve procedures en de gevolgen van schending daarvan.