Uitspraak
uitspraak van de meervoudige kamer van 2 januari 2024 in de zaken tussen
[belanghebbende 2] B.V.,gevestigd in [plaats 1] , belanghebbenden,
de ontvanger van de Belastingdienst, de ontvanger,
de Staat der Nederlanden (Minister van Justitie en Veiligheid), de Minister.
Inleiding
Beoordeling door de rechtbank
Feiten
€ 1.760.000. De vordering van [belanghebbende 2] op [b.v.] van € 1.575.930 maakt hier onderdeel van uit.
De Deutsche Bank ontvangt als eerste hypotheekhouder € 5.600.000 (hoofdsom van
€ 4.750.000 plus € 850.000 opgebouwde rente en kosten). [belanghebbende 2] ontvangt als tweede hypotheekhouder € 1.248.712. Een bedrag van € 347.572 wordt overgeboekt naar een Escrow rekening waarop een pandrecht van [belanghebbende 2] rust, gevestigd op 23 december 2015.
Overwegingen
Zou geen redelijk denkend bestuurder onder dezelfde omstandigheden hebben gehandeld als belanghebbenden?
Wist of had de bestuurder redelijkerwijs moeten begrijpen dat zijn handelwijze tot gevolg zou hebben dat de omzetbelastingschuld onbetaald zouden blijven?
Vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn
Conclusie en gevolgen
Beslissing
- veroordeelt de Minister tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan elk van de belanghebbenden van € 750, dus in totaal € 1.500;
- bepaalt dat de Minister € 24,50 van het betaalde griffierecht aan [belanghebbende 1] moet vergoeden en € 180 van het betaalde griffierecht aan [belanghebbende 2] moet vergoeden;
mr.J.H.M. van Ooijen, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.