In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 17 januari 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. Betrokkene had een boete ontvangen voor het doorrijden bij een driekleurig verkeerslicht dat op rood stond op de Schroeweg in Middelburg op 25 mei 2022. Betrokkene heeft tegen de opgelegde boete beroep aangetekend bij de officier van justitie, die het beroep ongegrond verklaarde. Hierop heeft betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter.
Tijdens de zitting op 17 januari 2024 was de betrokkene niet aanwezig, maar de officier van justitie werd vertegenwoordigd door mr. C. de Meer. Betrokkene voerde aan dat de boete niet redelijk was, omdat hij voor het eerst door rood had gereden en dat het verkeerslicht op zijn rijstrook niet functioneerde. De zittingsvertegenwoordiger stelde dat de boete terecht was opgelegd en dat betrokkene had moeten anticiperen op het verkeerslicht.
De kantonrechter oordeelde dat de gedraging voldoende was vastgesteld en dat de boete terecht was opgelegd. Echter, de kantonrechter constateerde ook dat de hoorplicht was geschonden, omdat betrokkene niet in de gelegenheid was gesteld om gehoord te worden tijdens de administratieve fase. Dit leidde tot de conclusie dat de beslissing van de officier van justitie vernietigd moest worden. De kantonrechter besloot de boete met 25% te matigen en droeg de officier van justitie op het te veel betaalde bedrag aan betrokkene terug te betalen. De uitspraak werd openbaar gedaan en betrokkene werd geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.