ECLI:NL:RBZWB:2024:129

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 januari 2024
Publicatiedatum
12 januari 2024
Zaaknummer
BRE-23_3201_tm_3206
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over beroepen tegen kennisgevingen ambtshalve teruggaaf BPM

Op 12 januari 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een belanghebbende en de inspecteur van de belastingdienst. De rechtbank behandelt de beroepen van de belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur, die op 9 mei 2023 zijn gedaan. Deze uitspraken hebben betrekking op kennisgevingen van ambtshalve teruggaaf van de Belasting van Personenauto's en Motorrijwielen (BPM) van 3 maart 2021. De rechtbank heeft vastgesteld dat de beroepen kennelijk ongegrond zijn en doet uitspraak zonder zitting, zoals toegestaan onder artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De inspecteur had in zijn uitspraken op bezwaar de bezwaren van de belanghebbende ongegrond verklaard en ambtshalve teruggaven verleend. De belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de kennisgevingen, maar de inspecteur heeft deze bezwaren niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank oordeelt dat in het belastingrecht een gesloten stelsel van rechtsmiddelen geldt, wat betekent dat alleen bezwaar kan worden gemaakt tegen beslissingen die als voor bezwaar vatbaar zijn aangemerkt. De kennisgeving ambtshalve teruggaaf BPM valt hier niet onder, waardoor de rechtbank de beslissing van de inspecteur om de bezwaren niet-ontvankelijk te verklaren bevestigt.

De rechtbank concludeert dat het beroep kennelijk ongegrond is, wat betekent dat de uitspraak op bezwaar in stand blijft. De belanghebbende kan het geschil met de inspecteur voorleggen aan de burgerlijke rechter, maar de rechtbank ziet geen aanleiding om een vergoeding voor immateriële schade toe te kennen wegens overschrijding van de redelijke termijn. Ook is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, in aanwezigheid van P. van der Hoeven, griffier, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht
zaaknummers: BRE 23/3201 tot en met 23/3206

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 januari 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende] , gevestigd te [plaats] , belanghebbende

(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de rechtbank over de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van 9 mei 2023, betreffende de kennisgevingen ambtshalve teruggaaf BPM van 3 maart 2021.
1.1.
Omdat de beroepen kennelijk ongegrond zijn, doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Procesverloop

2. De inspecteur heeft in de uitspraken op bezwaar van 3 maart 2021 de bezwaren van belanghebbende ongegrond verklaart. Ambtshalve zijn daarbij teruggaven verleend.
2.1.
Bij brieven van 16 maart 2021 heeft de inspecteur kennisgevingen van die ambtshalve teruggaven verzonden.
2.2.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de kennisgevingen. De inspecteur heeft de bezwaren niet-ontvankelijk verklaard.

Beoordeling door de rechtbank

3. In het belastingrecht geldt een gesloten stelsel van rechtsmiddelen. Dat betekent dat alleen bezwaar kan worden gemaakt en beroep kan worden ingesteld tegen beslissingen die in de belastingwetgeving zijn aangemerkt als voor bezwaar vatbaar. De kennisgeving ambtshalve teruggaaf BPM is niet als zodanig aan te merken.
4. De inspecteur heeft de bezwaren terecht niet-ontvankelijk verklaard. Gelet op dat wat in onderdeel 3 is overwogen, was het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk. Om die reden was er – los van de feitelijke gang van zaken in deze zaak – geen plicht om op grond van de nationale wet een hoorgesprek te houden. Die verplichting is er ook niet op basis van het Unierecht. De klacht van belanghebbende over het hoorrecht slaagt dus niet.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is kennelijk ongegrond. Dat betekent dat de uitspraak op bezwaar in stand blijft.
6. Belanghebbende kan het geschil met de inspecteur voorleggen aan de burgerlijke rechter op de in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bepaalde wijze.
7. Belanghebbende heeft verzocht om een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank ziet geen aanleiding dat te beoordelen. Gelet op de hiervoor gegeven oordelen is er redelijkerwijs geen twijfel mogelijk dat belanghebbende niet bezwaargerechtigd is. Dan is er geen aanleiding te veronderstellen dat de lange duur van de procedure spanning en frustratie heeft veroorzaakt. [1] . Om die reden is er dus geen aanleiding voor het toekennen van een vergoeding voor immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke behandeltermijn.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, in aanwezigheid van P. van der Hoeven, griffier, op 12 januari 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Zie Hoge Raad 5 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1660