ECLI:NL:RBZWB:2024:129
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beslissing over beroepen tegen kennisgevingen ambtshalve teruggaaf BPM
Op 12 januari 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een belanghebbende en de inspecteur van de belastingdienst. De rechtbank behandelt de beroepen van de belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur, die op 9 mei 2023 zijn gedaan. Deze uitspraken hebben betrekking op kennisgevingen van ambtshalve teruggaaf van de Belasting van Personenauto's en Motorrijwielen (BPM) van 3 maart 2021. De rechtbank heeft vastgesteld dat de beroepen kennelijk ongegrond zijn en doet uitspraak zonder zitting, zoals toegestaan onder artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De inspecteur had in zijn uitspraken op bezwaar de bezwaren van de belanghebbende ongegrond verklaard en ambtshalve teruggaven verleend. De belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de kennisgevingen, maar de inspecteur heeft deze bezwaren niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank oordeelt dat in het belastingrecht een gesloten stelsel van rechtsmiddelen geldt, wat betekent dat alleen bezwaar kan worden gemaakt tegen beslissingen die als voor bezwaar vatbaar zijn aangemerkt. De kennisgeving ambtshalve teruggaaf BPM valt hier niet onder, waardoor de rechtbank de beslissing van de inspecteur om de bezwaren niet-ontvankelijk te verklaren bevestigt.
De rechtbank concludeert dat het beroep kennelijk ongegrond is, wat betekent dat de uitspraak op bezwaar in stand blijft. De belanghebbende kan het geschil met de inspecteur voorleggen aan de burgerlijke rechter, maar de rechtbank ziet geen aanleiding om een vergoeding voor immateriële schade toe te kennen wegens overschrijding van de redelijke termijn. Ook is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, in aanwezigheid van P. van der Hoeven, griffier, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.