In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 17 januari 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. Betrokkene had een boete ontvangen voor het doorrijden bij een driekleurig verkeerslicht dat op rood stond op 10 februari 2022. Betrokkene heeft tegen de opgelegde boete beroep aangetekend bij de officier van justitie, die het beroep ongegrond verklaarde. Hierop heeft betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter.
Tijdens de zitting op 17 januari 2024 was de zittingsvertegenwoordiger van de officier van justitie, mr. C. de Meer, aanwezig, maar betrokkene zelf was niet verschenen. De kantonrechter heeft de zaak behandeld en de gedraging vastgesteld op basis van de verklaring van de verbalisant. Betrokkene voerde aan dat hij niet door rood had gereden en dat er geen bewijs was in de vorm van beelden. Hij stelde dat het verkeerslicht oranje was op het moment dat hij de kruising passeerde en dat de verbalisant niet in staat was om de situatie correct te beoordelen.
De kantonrechter oordeelde dat de verklaring van de verbalisant voldoende bewijs bood voor de gedraging, maar erkende ook dat betrokkene niet was gehoord tijdens de administratieve fase, wat in strijd was met de wet. Dit leidde tot de conclusie dat de beslissing van de officier van justitie vernietigd moest worden. De kantonrechter besloot de boete met 25% te matigen vanwege de schending van de hoorplicht. De uitspraak resulteerde in een gedeeltelijke gegrondverklaring van het beroep, waarbij de boete werd aangepast en het teveel betaalde bedrag aan betrokkene moest worden terugbetaald.