In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 17 januari 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. Betrokkene had een boete ontvangen voor het vasthouden van een mobiel elektronisch apparaat tijdens het rijden op de Oude Vlissingseweg te Middelburg op 29 oktober 2022. Betrokkene heeft tegen de opgelegde boete beroep aangetekend bij de officier van justitie, die het beroep ongegrond verklaarde. Hierop heeft betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter.
Tijdens de zitting op 17 januari 2024 was de zittingsvertegenwoordiger van de officier van justitie, mr. C. de Meer, aanwezig, maar betrokkene zelf was niet verschenen. De kantonrechter heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat de gedraging waarvoor de boete was opgelegd, voldoende was aangetoond door de verklaring van de verbalisant. Betrokkene had aangevoerd dat hij niet verantwoordelijk was voor de gedraging, omdat zijn scooter gestolen was en hij op het moment van de overtreding niet op de pleeglocatie was. De kantonrechter oordeelde echter dat betrokkene niet voldoende bewijs had geleverd om zijn stellingen te onderbouwen.
Desondanks heeft de kantonrechter geoordeeld dat de officier van justitie betrokkene niet in de gelegenheid had gesteld om gehoord te worden, wat in strijd was met de wettelijke vereisten. Dit leidde tot de conclusie dat de beslissing van de officier van justitie op het administratief beroep vernietigd moest worden. De kantonrechter heeft de boete met 25% gematigd vanwege de schending van de hoorplicht. De uiteindelijke beslissing was dat de boete werd gewijzigd en dat het teveel betaalde bedrag aan zekerheid door de officier van justitie aan betrokkene moest worden terugbetaald.