In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 17 januari 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. De betrokkene had een administratieve sanctie opgelegd gekregen voor het vasthouden van een mobiel elektronisch apparaat tijdens het rijden op de Rijksweg A58. Betrokkene heeft beroep aangetekend bij de officier van justitie, die het beroep ongegrond verklaarde. Hierop heeft betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter. Tijdens de zitting op 17 januari 2024 was de gemachtigde van betrokkene, mr. I.N.D.J. Rissema, niet aanwezig, terwijl de zittingsvertegenwoordiger van de officier van justitie, mr. C. de Meer, wel aanwezig was.
De kantonrechter heeft de gedraging beoordeeld en vastgesteld dat de boete terecht was opgelegd. Betrokkene stelde dat het om een elektrische vape sigaret ging en dat de hoorplicht was geschonden, omdat de officier van justitie geen hoorzitting had gehouden. De kantonrechter oordeelde dat de schending van de hoorplicht gegrond was, maar dat dit niet leidde tot een vermindering van de boete, omdat de verklaring van de verbalisant voldoende bewijs bood voor de gedraging. De kantonrechter heeft de beslissing van de officier van justitie vernietigd, maar het beroep tegen de inleidende beschikking ongegrond verklaard. Het verzoek om proceskostenvergoeding werd afgewezen.
De uitspraak benadrukt het belang van de hoorplicht in administratieve procedures, maar ook dat de verklaring van de verbalisant in verkeerszaken vaak als voldoende bewijs wordt gezien. De kantonrechter heeft geen aanleiding gezien om de boete te matigen, ondanks de schending van de hoorplicht, en heeft de zaak in zijn geheel beoordeeld op basis van de beschikbare bewijsstukken.