ECLI:NL:RBZWB:2024:1258

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 februari 2024
Publicatiedatum
29 februari 2024
Zaaknummer
AWB- 23_3104
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de niet-ontvankelijkverklaring van bezwaar tegen omgevingsvergunning voor het vellen van bomen

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda, waarin het door eiseres ingediende bezwaar tegen een omgevingsvergunning niet-ontvankelijk is verklaard. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen het besluit van 5 augustus 2022, dat een omgevingsvergunning verleende voor het vellen van twee bomen en onderbeplanting op een specifieke locatie. Het college verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk omdat eiseres niet als belanghebbende werd aangemerkt volgens artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De rechtbank heeft het beroep op 24 januari 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van eiseres en de gemachtigden van het college aanwezig waren. De rechtbank concludeert dat het college op goede gronden eiseres niet als belanghebbende heeft aangemerkt. De rechtbank legt uit dat om als belanghebbende te worden aangemerkt, eiseres feitelijke werkzaamheden moet verrichten die verband houden met haar statutaire doelstellingen. De rechtbank oordeelt dat eiseres niet heeft aangetoond dat zij dergelijke werkzaamheden heeft verricht voorafgaand aan het indienen van het bezwaar.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het college terecht het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk heeft verklaard. Eiseres krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. drs. J.M.J.C. Paijmans op 16 februari 2024 en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/3104

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 februari 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. A.H.M. Haerkens),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda, verweerder

(gemachtigden: [naam 1] en ing. [naam 2] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het besluit van het college van 21 april 2023, waarin het door haar ingediende bezwaar niet-ontvankelijk is verklaard. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het college van 5 augustus 2022 om een omgevingsvergunning te verlenen voor het vellen van twee bomen en onderbeplanting op de [locatie] te [plaats] . Het bezwaar werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiseres niet als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) werd aangemerkt.
1.1.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Het college heeft zijn verweerschrift op 11 januari 2024 naar de rechtbank verstuurd en de griffie van de rechtbank heeft dit verweerschrift (pas) op 16 januari 2024 aan eiseres doorgezonden, met begeleidend schrijven waarin abusievelijk is vermeld dat het stuk buiten de in artikel 8:58 van de Awb opgenomen termijn bij de rechtbank was ingediend. Omdat geen sprake is van een te laat bij de rechtbank ingediend stuk, neemt de rechtbank het verweerschrift mee in haar beoordeling.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 24 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigden van het college.
De rechtbank gaat in haar beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden
2. Het college heeft op 5 augustus 2022 een omgevingsvergunning verleend voor het vellen van twee bomen en onderbeplanting bij de [locatie] te [plaats] . Op dat moment waren deze bomen al geveld, maar de onderbeplanting nog niet. Op 5 en 6 december 2022 heeft het college de herbeplanting, waarover met twee bezwaarmakers overleg was geweest, laten uitvoeren. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van het college. Het college heeft het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiseres volgens het college geen belanghebbende is in de zin van artikel 1:2, eerste lid van de Awb. Eiseres is het hiermee oneens en stelt dat zij wel als belanghebbende had moeten worden aangemerkt.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt het besluit van het college om het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk te verklaren. Zij doet dat mede aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
4. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.1.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Wat is het (wettelijk) kader?
5. De Awb regelt wie in welke gevallen toegang heeft tot de bestuursrechter. In artikel 8:1 van de Awb is vastgelegd dat een belanghebbende tegen een besluit beroep kan instellen bij de bestuursrechter. Met andere woorden: om toegang te hebben tot de bestuursrechter, moet sprake zijn van belanghebbendheid. Op grond van artikel 1:2, eerste lid van de Awb wordt onder een belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Omdat het beroep door eiseres – een rechtspersoon – is ingesteld, is artikel 1:2, derde lid van de Awb van toepassing. Dit betekent dat als de belangen van eiseres ook worden aangemerkt de algemene en collectieve belangen die zij zowel krachtens haar doelstellingen als blijkens haar feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigt.
Heeft het college eiseres op goede gronden niet als belanghebbende aangemerkt?
6. Eiseres stelt dat haar statutaire doelstellingen in relatie staan tot het bestreden besluit en dat zij feitelijke werkzaamheden verricht ter behartiging van de belangen die zij behartigt.
6.1.
Het college is van mening dat niet is aangetoond dan wel gebleken dat eiseres feitelijke werkzaamheden verricht(te) ter behartiging van haar statutaire doelstellingen die in relatie staan tot het besluit. Dat eiseres wordt beheerd door burgers die eerst met de gemeente overlegden vanuit [werkgroep] , maakt volgens het college niet dat eiseres als belanghebbende moet worden aangemerkt.
6.2.
De rechtbank is van oordeel dat het college eiseres op goede gronden niet als (statutair) belanghebbende in de zin van artikel 1:2, derde lid van de Awb heeft aangemerkt. De hoogste bestuursrechter in dit soort zaken, de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS), heeft criteria uit dit artikel afgeleid, aan de hand waarvan kan worden beoordeeld of een rechtspersoon aangemerkt dient te worden als belanghebbende. [1] Zo moet het bestreden besluit in relatie staan tot de doelstellingen van de rechtspersoon én moet de rechtspersoon feitelijke werkzaamheden ontplooien die tot doel hebben om zijn doelstellingen te verwezenlijken.
De statutaire doelstelling is geografisch onder meer van toepassing op het gebied waarop het primair besluit ziet, namelijk de (ligweide bij de) [locatie] te [plaats] . Daarnaast is de zorg voor flora en fauna binnen het in de statuten omschreven gebied gericht op het behartigen van algemene belangen. Hoewel de statutaire doelstelling van eiseres ruim geformuleerd is, is de rechtbank van oordeel dat de doelstelling voldoet aan het criterium dat zij voldoende onderscheidend moet zijn om op grond van de doelstelling te kunnen oordelen dat het belang van eiseres rechtstreeks is betrokken bij het primair besluit.
In deze zaak verschillen partijen met name van mening over de vraag of eiseres feitelijke werkzaamheden verricht (heeft) die tot doel hebben om haar doelstellingen te verwezenlijken. Ter beoordeling van deze feitelijke werkzaamheden wordt gekeken naar de periode voorafgaand aan het indienen van het bezwaar. [2] Uit de feitelijke werkzaamheden moet blijken dat eiseres rechtstreeks bij het besluit betrokken is. De ABRvS heeft daarbij als uitgangspunt genomen dat het ‘louter in rechte opkomen tegen besluiten’ niet kan worden aangemerkt als feitelijke werkzaamheden als bedoeld in artikel 1:2, derde lid van de Awb. [3] De rechtbank is van oordeel dat uit de aangeleverde informatie niet is gebleken van feitelijke werkzaamheden van enige omvang die eiseres voorafgaand aan het indienen van bezwaar heeft verricht ter behartiging van de belangen die zij volgens haar statutaire doelstelling dient te behartigen. Zo diende eiseres haar pro forma bezwaarschrift in toen zij als stichting nog in oprichting was. Op dat moment was eiseres ook geen entiteit. [4] Alleen om deze reden kan een beroep op artikel 1:2, derde lid van de Awb niet slagen. De rechtbank vindt voor dit oordeel steun in de stelling van de gemachtigde van eiseres op zitting dat, als hij had geweten dat de bomen zouden worden gekapt, hij de dag daarvoor een stichting zou hebben opgericht. Omdat niet wordt voldaan aan de vereisten uit artikel 1:2, derde lid van de Awb, heeft het college eiseres op goede gronden niet als belanghebbende aangemerkt. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
Ten overvloede overweegt de rechtbank dat het de bij de (destijds in oprichting zijnde) stichting betrokken burgers vrij stond om als natuurlijk persoon/individu bezwaar te maken tegen het besluit van het college. Omdat er uitdrukkelijk voor is gekozen om een stichting op te richten en als stichting bezwaar te maken, is de rechtbank ook gehouden aan de beoordeling van belanghebbendheid conform artikel 1:2, derde lid van de Awb en de daaraan verbonden rechtspraak.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het college op goede gronden eiseres niet als belanghebbende heeft aangemerkt en het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J.M.J.C. Paijmans, rechter, in aanwezigheid van
mr.S.A. de Roo, griffier, op 16 februari 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Artikel 1:2 van de Awb
Onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Ten aanzien van bestuursorganen worden de hun toevertrouwde belangen als hun belangen beschouwd.
Ten aanzien van rechtspersonen worden als hun belangen mede beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen.
Artikel 8:1 van de Awb
Een belanghebbende kan tegen een besluit beroep instellen bij de bestuursrechter.
Artikel 8:58 van de Awb
Tot tien dagen voor de zitting kunnen partijen nadere stukken indienen.
Op deze bevoegdheid worden partijen in de uitnodiging, bedoeld in artikel 8:56, gewezen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld ABRvS 9 juni 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BM7122.
2.ABRvS 27 december 2018, ECLI:NL:RVS:2018:4292.
3.ABRvS 29 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1813.
4.ABRvS 19 november 2003, ECLI:NL:RVS:2003:AN8357.