ECLI:NL:RBZWB:2024:1246

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 februari 2024
Publicatiedatum
28 februari 2024
Zaaknummer
AWB- 23_165
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit arbeids- en re-integratieverplichtingen

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oosterhout, dat op 1 december 2022 is genomen. Dit besluit betreft de handhaving van arbeids- en re-integratieverplichtingen die aan eiser zijn opgelegd op basis van de Participatiewet. Eiser heeft eerder bezwaar gemaakt tegen een besluit van 6 juni 2019, waarin deze verplichtingen zijn opgelegd. De rechtbank heeft op 5 januari 2024 de zaak behandeld, waarbij de gemachtigde van eiser en een vertegenwoordiger van het college aanwezig waren. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, omdat de opgelegde verplichtingen terecht zijn gehandhaafd. De rechtbank oordeelt dat het medisch advies van Salude, dat op 17 mei 2019 is uitgebracht, voldoet aan de zorgvuldigheidseisen en dat eiser niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Eiser heeft verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, wat door de rechtbank is toegewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de redelijke termijn met bijna 32 maanden is overschreden en heeft het college veroordeeld tot betaling van € 3.000,- aan eiser. De uitspraak is gedaan door rechter M. Snoeks en is openbaar gemaakt op 16 februari 2024.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/165 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 februari 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. F.E.R.M. Verhagen),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oosterhout, college.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 1 december 2022 (bestreden besluit).
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 5 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: mr. J.H.P.M. Verhagen als waarnemend gemachtigde van eiser en namens het college [naam 1] .

Beoordeling door de rechtbank

1. De rechtbank beoordeelt het beroep van eiser tegen het besluit van het college met betrekking tot het opleggen van de arbeids- en re-integratieverplichtingen aan eiser. De rechtbank doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
1.1
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
1.2
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Feiten en omstandigheden
2. Met het besluit van 6 juni 2019 (primair besluit) heeft het college vanaf 4 juni 2019 aan eiser de arbeids- en re-integratieverplichtingen zoals neergelegd in artikel 9, eerste lid, onder a en b, van de Participatiewet opgelegd.
Eiser heeft op 12 juni 2019 bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Met het bestreden besluit van 1 december 2022 heeft het college het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Bestreden besluit
3. Het college heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat op goede gronden vanaf 4 juni 2019 de arbeids- en re-integratieverplichtingen aan eiser zijn opgelegd. Het medisch advies van Salude van 17 mei 2019 (medisch advies) voldoet aan de zorgvuldigheidseisen. De adviseur heeft op logische en herleidbare wijze tot zijn advies kunnen komen waardoor het medisch advies aan het primaire besluit ten grondslag mocht worden gelegd.
3.1
Met betrekking tot de re-integratieverplichtingen wordt opgemerkt dat geen sprake is van het opleggen, maar van het handhaven/niet ontheffen van deze verplichtingen. Daarnaast volgt uit het medisch advies niet dat eiser volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is waardoor de re-integratieverplichtingen terecht worden gehandhaafd/niet ontheven.
3.2
Ten slotte is geen sprake van dringende redenen om in eisers geval een tijdelijke ontheffing te verlenen van de arbeidsverplichtingen. In het medisch advies komt de adviseur tot de conclusie dat een arbeidsinzet van twee tot vier uur per dag voor eiser mogelijk moet zijn. Op basis van deze conclusie is het college van mening dat zij mochten overgaan tot het opleggen van de arbeidsverplichtingen. Er zijn geen dringende redenen om eiser (opnieuw) te ontheffen van de arbeidsverplichtingen.
Beroepsgronden
4. Eiser stelt zich op het standpunt dat het college ten onrechte de arbeids- en re-integratieverplichtingen aan hem heeft opgelegd. Eiser ontving eerder wel een vrijstelling van de arbeids- en re-integratieverplichtingen, terwijl zijn ziektebeeld ongewijzigd is gebleven. Het bestreden besluit is onvoldoende gemotiveerd en ongefundeerd. Ook verzoekt eiser om toekenning van een schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn.
Oordeel van de rechtbank
Toetsingskader
5. Op grond van artikel 9, eerste lid, van de Participatiewet is de belanghebbende van 18 jaar of ouder doch jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd, vanaf de dag van melding als bedoeld in artikel 44, tweede lid, verplicht:
naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid, waarbij geen gebruik wordt gemaakt van een voorziening als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, te verkrijgen, deze te aanvaarden en te behouden, waaronder begrepen registratie als werkzoekende bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, indien hem daartoe het recht toekomt op grond van artikel 30b, eerste lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;
gebruik te maken van een door het college aangeboden voorziening, waaronder begrepen sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling, alsmede mee te werken aan een onderzoek naar zijn mogelijkheden tot arbeidsinschakeling en, indien van toepassing, mee te werken aan het opstellen, uitvoeren en evalueren van een plan van aanpak als bedoeld in artikel 44a;
naar vermogen door het college opgedragen onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden te verrichten die worden verricht naast of in aanvulling op reguliere arbeid en die niet leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt.
Het tweede lid bepaalt dat, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, het college in individuele gevallen tijdelijk ontheffing kan verlenen van een verplichting als bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en c.
Ingevolge het vijfde lid van artikel 9 van de Participatiewet zijn de verplichtingen, bedoeld in het eerste lid onder a, b en c, niet van toepassing op de belanghebbende die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is als bedoeld in artikel 4 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
5.1
Volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is volgens artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek en zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Ingevolge het tweede lid wordt onder duurzaam verstaan een medische stabiele of verslechterde situatie. Volgens het derde lid wordt onder duurzaam mede verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
5.2
In het kader van de Wet WIA wordt de beoordeling, of iemand volledig en duurzaam arbeidsongeschikt of gedeeltelijk arbeidsongeschikt is, gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en arbeidsdeskundig onderzoek. [1]
Vrijstelling arbeids- en re-integratieverplichtingen
6. Eiser stelt zich op het standpunt dat het college ten onrechte de arbeids- en re-integratieverplichtingen aan hem heeft opgelegd. Eiser ontving eerder wel een vrijstelling van de arbeids- en re-integratieverplichtingen, terwijl zijn ziektebeeld ongewijzigd is gebleven. De beroepsgrond van eiser slaagt niet. Het college heeft op grond van artikel 9, tweede lid, van de Participatiewet de verplichting tot periodiek heronderzoek [2] waardoor de rechtbank in het gegeven dat eiser eerder door het college ontheffing van de arbeids- en re-integratieverplichtingen is verleend geen aanleiding ziet om (opnieuw) een vrijstelling te verlenen. Daarbij betrekt de rechtbank dat in een eerder onderzoek bij Salude is vastgesteld dat eiser voorlopig niet in staat is tot loonvormende arbeid. Op basis hiervan heeft het college destijds besloten dat eiser tot uiterlijk 1 februari 2019 geen arbeidsverplichtingen heeft. Na deze datum worden de verplichtingen opnieuw vastgesteld.
6.1
Het college heeft zich bij zijn besluitvorming gebaseerd op het advies van Salude van 17 mei 2019. Medisch adviseur [naam 2] concludeert dat er bij het medisch belastbaarheidsonderzoek afwijkende bevindingen zijn op basis waarvan eiser beperkt belastbaar beschouwd dient te worden. Uit dit rapport valt verder op te maken dat, rekening houdend met de medische beperkingen van eiser, de medisch adviseur een maximale arbeidsinzet van twee tot vier uur per dag adviseert. Eiser is daarmee niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt in de zin van artikel 4 van de Wet WIA. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college zijn besluitvorming op het advies van Salude mogen baseren. Anders dan eiser stelt, blijkt uit het advies welke onderzoeksactiviteiten zijn verricht, waaronder dossierstudie en lichamelijk onderzoek. Uit het advies blijkt verder dat de medisch-psychologische en arbeidsdeskundige beoordeling van december 2017 en januari 2018 zijn bestudeerd. Desgevraagd heeft de gemachtigde van eiser ter zitting niet kunnen onderbouwen op welke onderdelen eiser ook/meer beperkt moet worden geacht. Daarnaast heeft eiser geen medische gegevens overgelegd die twijfel doen ontstaan over het medische gedeelte van het advies. Het college heeft op basis van dit advies tot het bestreden besluit mogen komen. De stelling van eiser dat het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd en ongefundeerd is, wordt niet gevolgd.
6.2
De rechtbank is van oordeel dat eiser met hetgeen hij in beroep heeft aangevoerd niet alsnog omstandigheden heeft aangevoerd die zodanig dringend zijn dat op grond daarvan afgeweken moet worden van de aan eiser opgelegde verplichtingen van artikel 9 van de Participatiewet.
Redelijke termijn
7. Eiser heeft verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. In procedures als deze mag de behandeling van het bezwaar ten hoogste een half jaar en de behandeling van het beroep bij de rechtbank ten hoogste anderhalf jaar duren. Doorgaans zal geen sprake zijn van een overschrijding van de redelijke termijn, indien de fase van bezwaar en beroep gezamenlijk niet langer dan twee jaar heeft geduurd. [3]
7.1
De redelijke termijn neemt een aanvang met de ontvangst van het bezwaarschrift door het college. Uit het dossier volgt dat het college het bezwaarschrift van eiser op
13 juni 2019 heeft ontvangen. De rechtbank gaat daarom voor de aanvangstermijn uit van 13 juni 2019. De redelijke termijn van twee jaar eindigde daarmee op 13 juni 2021. De procedure is geëindigd met de uitspraak van heden, 16 februari 2024, zodat de procedure in totaal vier jaar en acht maanden heeft geduurd. De redelijke termijn is daarmee met bijna 32 maanden overschreden. De overschrijding is geheel aan het college toe te rekenen.
7.2
Uitgegaan wordt van een forfaitair tarief van € 500,- per half jaar, of een gedeelte daarvan, waarmee de redelijke termijn is overschreden. Eiser heeft daarmee recht op een vergoeding van € 3.000,-.
7.3
De rechtbank zal het college in voornoemde kosten veroordelen.

Conclusie en gevolgen

Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek tot schadevergoeding toe en veroordeelt het college tot betaling van € 3.000,- aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Snoeks, rechter, in aanwezigheid van mr. S.C.J.J. van Roij, griffier op 16 februari 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te ondertekenen.
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM)
Artikel 6, eerste lid
1. Bij het vaststellen van zijn burgerlijke rechten en verplichtingen of bij het bepalen van de gegrondheid van een tegen hem ingestelde vervolging heeft een ieder recht op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak, binnen een redelijke termijn, door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat bij de wet is ingesteld. De uitspraak moet in het openbaar worden gewezen maar de toegang tot de rechtszaal kan aan de pers en het publiek worden ontzegd, gedurende de gehele terechtzitting of een deel daarvan, in het belang van de goede zeden, van de openbare orde of nationale veiligheid in een democratische samenleving, wanneer de belangen van minderjarigen of de bescherming van het privé leven van procespartijen dit eisen of, in die mate als door de rechter onder bijzondere omstandigheden strikt noodzakelijk wordt geoordeeld, wanneer de openbaarheid de belangen van een behoorlijke rechtspleging zou schaden.

Voetnoten

1.Artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA
2.Zie de uitspraak van de CRvB van 2 januari 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BC1108.
3.Vergelijk de uitspraak van de CRvB van 26 januari 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BH1009.