In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 13 maart 2024, wordt het beroep van een ontbonden vennootschap (NV) tegen een navorderingsaanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 2017 beoordeeld. De inspecteur had de NV een navorderingsaanslag opgelegd van € 793.444, vergezeld van een boete van € 2.639 en belastingrente van € 28.992. De NV had bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard door de inspecteur. De rechtbank behandelt het beroep en concludeert dat de NV niet-ontvankelijk is, omdat de NV na haar ontbinding op 3 maart 2020 niet meer bestond. De rechtbank stelt vast dat er geen schriftelijke verklaring van de vereffenaar is bekendgemaakt, waardoor de vereffening niet is geëindigd en de NV niet meer kan optreden in rechte. De advocaten van de NV stelden dat de navorderingsaanslag niet op de juiste wijze was bekendgemaakt, maar de rechtbank oordeelt dat de NV niet is opgehouden te bestaan en dat de inspecteur correct heeft gehandeld. Het verzoek om immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn wordt afgewezen. De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk en wijst het verzoek om schadevergoeding af.