ECLI:NL:RBZWB:2024:1240

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 maart 2024
Publicatiedatum
28 februari 2024
Zaaknummer
BRE 21/3979
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid beroep van ontbonden vennootschap tegen navorderingsaanslag vennootschapsbelasting

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 13 maart 2024, wordt het beroep van een ontbonden vennootschap (NV) tegen een navorderingsaanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 2017 beoordeeld. De inspecteur had de NV een navorderingsaanslag opgelegd van € 793.444, vergezeld van een boete van € 2.639 en belastingrente van € 28.992. De NV had bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard door de inspecteur. De rechtbank behandelt het beroep en concludeert dat de NV niet-ontvankelijk is, omdat de NV na haar ontbinding op 3 maart 2020 niet meer bestond. De rechtbank stelt vast dat er geen schriftelijke verklaring van de vereffenaar is bekendgemaakt, waardoor de vereffening niet is geëindigd en de NV niet meer kan optreden in rechte. De advocaten van de NV stelden dat de navorderingsaanslag niet op de juiste wijze was bekendgemaakt, maar de rechtbank oordeelt dat de NV niet is opgehouden te bestaan en dat de inspecteur correct heeft gehandeld. Het verzoek om immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn wordt afgewezen. De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk en wijst het verzoek om schadevergoeding af.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 21/3979

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 maart 2024 in de zaak tussen

[advocaat 1] en [advocaat 2] ( [advocatenkantoor] ) te [plaats 1] , de advocaten

en

de inspecteur van de belastingdienst.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat is ingediend namens
[N.V.], uit [plaats 2] (de NV) tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 12 augustus 2021.
1.1.
De inspecteur heeft aan de NV voor het jaar 2017 een navorderingsaanslag in de vennootschapsbelasting (VPB) opgelegd naar een belastbaar bedrag van € 793.444.
1.2.
Gelijktijdig met de vaststelling van de navorderingsaanslag heeft de inspecteur een boete opgelegd van € 2.639 en een bedrag van € 28.992 aan belastingrente in rekening gebracht (de belastingrentebeschikking).
1.3.
De inspecteur heeft het bezwaar van de NV ongegrond verklaard.
1.4.
De inspecteur heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 31 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen de advocaten en namens de inspecteur mr. [inspecteur 1] , mr. drs. [inspecteur 2] , drs. [inspecteur 3] en mr. [inspecteur 4] . Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

Feiten

2. De activiteiten van de NV bestonden uit het aantrekken en verstrekken van financieringen voor projectontwikkeling en overige holdingactiviteiten. [naam 1] is (indirect) 100% directeur-grootaandeelhouder van de NV. Bij de Kamer van Koophandel in Nederland is als vestigingsadres van de NV vermeld [plaats 2] , en als bestuurder [b.v.] , eveneens gevestigd in [plaats 2] .
2.1.
De NV had haar statutaire zetel in Curaçao. Op 3 maart 2020 is de NV bij [ontbindingsbeschikkingsnummer] door de Kamer van Koophandel en Nijverheid te Curaçao ontbonden op grond van artikel 2:25 van het Burgerlijk Wetboek van Curaçao. Daarbij is als vereffenaar benoemd de 2de Secretaris van de Kamer van Koophandel en Nijverheid, de heer [naam 2] .
2.2.
Met dagtekening 5 september 2020 is de navorderingsaanslag VPB 2017 opgelegd. De navorderingsaanslag is gezonden naar het Nederlandse vestigingsadres van de NV in [plaats 2] .

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank is van oordeel dat het beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Motivering

4. De rechtbank beoordeelt in de eerste plaats of de NV door de ontbinding per 3 maart 2020 is opgehouden te bestaan. Daarvoor zijn beslissend de bepalingen van Boek 2 van het Burgerlijk wetboek van Curaçao (BW Curaçao, tekst 2020). Artikel 2:28 BW Curaçao bepaalt dat na de ontbinding als doel van de rechtspersoon geldt de vereffening van zijn vermogen en alles wat daartoe dienstig kan zijn. Uit deze bepaling volgt dat de ontbinding van de NV tot gevolg heeft dat het vermogen van de NV moet worden vereffend.
4.1.
Omtrent die vereffening bepaalt artikel 2:31, zesde en zevende lid, BW Curaçao het volgende:
“6. De vereffening eindigt en de rechtspersoon houdt op te bestaan op het tijdstip waarop de vereffenaar schriftelijk verklaart dat geen aan hem bekende baten meer aanwezig zijn en deze verklaring op de in het tweede lid voorziene wijze heeft bekendgemaakt.
7. Het eerste tot en met het zevende lid vinden geen toepassing indien de vereffenaar terstond bij zijn aantreden vaststelt dat geen aan hem bekende baten aanwezig zijn. Alsdan eindigt de vereffening en houdt de rechtspersoon op te bestaan op het tijdstip waarop een verklaring dat de vereffening op grond van de in de vorige volzin bedoelde vaststelling is geëindigd, door de vereffenaar bij het handelsregister is gedeponeerd en in het van Landswege uitgegeven blad, waarin de officiële berichten worden geplaatst, is bekendgemaakt.”
4.2.
Niet is aannemelijk geworden dat een schriftelijke verklaring van de vereffenaar als bedoeld in artikel 2:31, zesde of zevende lid, BW Curaçao is bekendgemaakt. Daarom is ook niet aannemelijk geworden dat de vereffening van de NV is geëindigd en dat de NV is opgehouden te bestaan.
4.3.
Artikel 2:30 BW Curaçao bepaalt dat de vereffenaar onder meer de verhoudingen tot derden afwikkelt. De vereffenaar is dus degene die de NV na de ontbinding rechtens kan vertegenwoordigen. Ter zitting is komen vast te staan dat de in 2.1 genoemde vereffenaar geen bemoeienis heeft of heeft gehad met de onderhavige procedure en dat de advocaten niet door of namens de vereffenaar zijn gemachtigd om de NV bij deze procedure te vertegenwoordigen, maar door de bestuurder van de NV die als zodanig is ingeschreven bij de Kamer van Koophandel in Nederland. Die bestuurder was na de ontbinding echter niet meer bevoegd om de NV in rechte te vertegenwoordigen. Daarom kan niet worden gezegd dat het beroep is ingesteld namens de NV aan wie de navorderingsaanslag is opgelegd, zoals artikel 26a, eerste lid, letter a, AWR vereist.
4.4.
De advocaten hebben ter zitting nog gesteld dat (het bestuur van) de NV is gedupeerd doordat de navorderingsaanslag niet op de juiste wijze, met toepassing artikel 8, tweede lid, van de Invorderingswet (hierna: IW), is bekendgemaakt. Bij een juiste wijze van bekendmaking zou immers het bestuur van de NV op grond van artikel 26a, eerste lid, letter d, AWR wel beroep hebben kunnen instellen.
4.5.
Artikel 8, tweede lid, IW bevat een mogelijkheid voor de bekendmaking van aanslagen aan de belastingschuldige die is opgehouden te bestaan of waarvan wordt vermoed dat deze is opgehouden te bestaan. Dat de NV is opgehouden te bestaan, is echter - zoals in 4.2 is overwogen - niet aannemelijk geworden en naar het oordeel van de rechtbank zijn er ook geen aanwijzingen die het vermoeden van het ophouden van bestaan rechtvaardigen. Daarom kan niet worden geoordeeld dat de inspecteur onrechtmatig of in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur heeft gehandeld door de navorderingsaanslag niet via de weg van art 8, tweede lid, IW bekend te maken. Dat het bestuur bevoegd zou zijn de NV te vertegenwoordigen kan daarom niet op het met artikel 8, tweede lid, IW samenhangende artikel 26a, eerste lid, letter d, AWR worden gebaseerd.
4.6.
Al hetgeen hiervoor is verwogen leidt tot het oordeel dat het beroep niet is ingesteld namens de NV. Het beroep moet daarom niet-ontvankelijk worden verklaard.
Immateriële schadevergoeding
4.7.
De advocaten hebben verzocht om een vergoeding voor immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn.
4.8.
Voor een dergelijke vergoeding is geen reden op grond van hetgeen de Hoge Raad heeft geoordeeld in het arrest 5 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1660. De rechtbank wijst het verzoek om immateriële schade af.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is niet-ontvankelijk. De rechtbank beoordeelt dus de zaak niet inhoudelijk. Er is geen aanleiding voor teruggave van griffierecht of voor vergoeding van proceskosten.

Beslissing

De rechtbank
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
- wijst het verzoek om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, rechter, in aanwezigheid van mr. drs. I.E. Rijsdijk-van Eerd, griffier, op 13 maart 2024. De uitspraak is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.