ECLI:NL:RBZWB:2024:1206

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 februari 2024
Publicatiedatum
27 februari 2024
Zaaknummer
AWB- 23_808
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de toekenning van een maatwerkvoorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de toekenning van een maatwerkvoorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). Eiser, een 21-jarige man met ernstige functionele beperkingen als gevolg van meningitis, had een aanvraag ingediend voor een woningvoorziening om de toegankelijkheid van zijn woning te verbeteren. Het college van burgemeester en wethouders van Breda had op 8 februari 2022 een maatwerkvoorziening toegekend, maar dit besluit werd door eiser bestreden. De rechtbank heeft op 26 januari 2024 de zaak behandeld, waarbij eiser werd vertegenwoordigd door zijn ouders en een gemachtigde. De rechtbank oordeelt dat het college onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de situatie in de woning en de adequaatheid van de toegekende maatwerkvoorziening. De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit niet zorgvuldig is voorbereid en onvoldoende gemotiveerd. Het beroep wordt gegrond verklaard, het bestreden besluit wordt vernietigd en het college wordt opgedragen opnieuw te beslissen op de bezwaren van eiser. Tevens wordt het college veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/808 WMO 15

uitspraak van 19 februari 2024 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. P.F.M. Gulickx),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda(het college), verweerder

Procesverloop

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank eisers beroep tegen de toekenning van een maatwerkvoorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015).
1.2
Het college heeft in een besluit van 8 februari 2022 (primair besluit) aan eiser een maatwerkvoorziening toegekend in de vorm van het realiseren van een toegangsdeur aan de voorzijde van zijn slaapkamer.
1.3.
In een besluit van 12 december 2022 (bestreden besluit) heeft het college eisers bezwaren tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 26 januari 2024 op zitting behandeld. Eiser werd vertegenwoordigd door [naam 1] (eisers vader) en [naam 2] (eisers moeder). Zij werden bijgestaan door eisers gemachtigde. Het college werd vertegenwoordigd door [naam 3] en
[naam 4] .

Overwegingen

Relevante feiten en omstandigheden
2. Eiser is een 21-jarige man met functionele beperkingen als gevolg van meningitis met ernstige neurologische restverschijnselen, hemiplegie rechts, niet kunnen praten, en een verstandelijke beperking. Eiser functioneert op het niveau van een drie- of vierjarig kind. Op 1 februari 2022 is namens hem een aanvraag ingediend bij het college voor een woningvoorziening, met als doel het verbeteren van de toegankelijkheid van de woning. Deze aanvraag heeft geleid tot de onder het procesverloop weergegeven besluitvorming.
Standpunt van het college3. Volgens het college wordt met de toegekende voorziening een passende oplossing geboden voor het feit dat eisers woning niet rolstoel toe- en doorgankelijk is. Hij stelt dat eisers slaapkamer groot genoeg is, en voldoende stallingsruimte biedt voor eisers rolstoel, statafel en douchestoel. Het college stelt dat eisers slaapkamer een oppervlakte heeft van 16 m2, en dat bij het realiseren van een rolstoelgeschikte eenpersoons slaapkamer wordt uitgegaan van 11 m2. Hierdoor is nog 5 m2 extra ruimte aanwezig voor het stallen van een statafel en rolstoel. De douchestoel kan worden gestald in de doucheruimte. Het college beroept zich verder op een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 4 januari 2006 (ECLI:NL:CRVB:2006:AU9160). Hieruit volgt dat een slaapruimte voor twee personen, van wie één rolstoelgebruiker is, een oppervlakte van 13,3 m2 moet hebben.
Eisers standpunt
4. Volgens eiser is de toegekende voorziening weliswaar de goedkoopste oplossing, maar is deze niet passend omdat hij dan nog steeds onvoldoende ruimte heeft in de huiskamer en de gang van de woning. Eiser heeft een opleiding gevolgd om te kunnen omgaan met een elektrische rolstoel, maar hij kan deze feitelijk niet gebruiken omdat deze rolstoel niet past in zijn woning. Ook worden eiser en zijn ouders teveel beperkt in hun leefruimte. Met de toegekende voorziening ontstaat verder een inkijk in eisers slaapkamer, met aantasting van de privacy als gevolg. Eiser voert verder aan dat onverantwoord veel kou in zijn slaapkamer komt als de te realiseren toegangsdeur opent, met het oog op zijn vatbaarheid voor verkoudheid en longontsteking. Volgens eiser worden de ervaren problemen pas opgelost als aan de voorkant van de aanbouw een tochtsluis wordt gerealiseerd, of als een andere (passende) woning wordt aangeboden.
Wettelijk kader
5. Artikel 2.3.5, derde lid, van de Wmo 2015 bepaalt dat het college beslist tot verstrekking van een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 2.3.2 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.
Artikel 2.3.5, vijfde lid, aanhef en onder a, van de Wmo 2015 bepaalt dat de maatwerkvoorziening, voor zover daartoe aanleiding bestaat, is afgestemd op de omstandigheden en mogelijkheden van de cliënt.
Het stappenplan van de CRvB
6. De CRvB heeft in een uitspraak van 21 maart 2018 (ECLI:NL:CRVB:2018:819) over de door het college te volgen stappen in het kader van een te nemen besluit over maatschappelijke ondersteuning overwogen dat het college allereerst moet vaststellen wat de hulpvraag is en dat vervolgens moet worden vastgesteld welke problemen worden ondervonden bij de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie, dan wel het zich kunnen handhaven in de samenleving. Eerst wanneer die problemen voldoende concreet in kaart zijn gebracht, kan worden bepaald welke ondersteuning naar aard en omvang nodig is om een passende bijdrage te leveren aan de zelfredzaamheid of participatie van de ondersteuningsvrager, onderscheidenlijk het zich kunnen handhaven in de samenleving. Het onderzoek moet er vervolgens op gericht zijn of en in hoeverre de eigen mogelijkheden, gebruikelijke hulp, mantelzorg, ondersteuning door andere personen uit het sociale netwerk en voorliggende (algemene) voorzieningen de nodige hulp en ondersteuning kunnen bieden. Slechts voor zover die mogelijkheden ontoereikend zijn dient het college een maatwerkvoorziening te verlenen. Voor zover het onderzoek naar de nodige ondersteuning specifieke deskundigheid vereist zal volgens de CRvB een specifiek deskundig oordeel en advies niet kunnen ontbreken.
Heeft het college het stappenplan gevolgd?
7. Blijkens de dossierstukken heeft het college zich bij de bestreden besluitvorming gebaseerd op dossieronderzoek, e-mailcontact, en het opvragen van offertes. Naar het oordeel van de rechtbank mocht het college in dit geval niet volstaan met deze onderzoekshandelingen, en had hij ter plaatse in de woning onderzoek moeten laten verrichten door een terzake deskundige, zoals genoemd in het stappenplan. De onderzoeksbevindingen van het college maken nu niet duidelijk of de door het college toegekende woningaanpassing adequaat compenserend is voor eiser. Om hier inzicht in te krijgen had het college – onder meer – de situatie ter plaatse precies moeten laten opmeten, om de daadwerkelijke afmetingen van de afzonderlijke kamers concreet te maken. Ook had dan goed beoordeeld kunnen worden of eiser zich – in zijn elektrische rolstoel – in de nieuwe situatie voldoende vrij kan rondbewegen in de woning. In het verweerschrift van het college is weliswaar opgenomen dat [ergotherapeut] de woning heeft beoordeeld en akkoord is gegaan met het voorstel van het college, maar ook hij heeft blijkens de dossierstukken niet ter plaatse een deskundige beoordeling gemaakt van de situatie in de woning.
8. De rechtbank acht verder van belang dat het onderzoek van het college zich uitsluitend heeft gericht op de vraag of de oppervlakte in de woning voldoende is na het realiseren van de toegekende voorziening, terwijl ook onderzoek gedaan had moeten worden naar de vraag of de toekomstige situatie in de woning vanuit veiligheidsoogpunt voor eiser verantwoord is. De rechtbank wijst daarbij op de noodzaak om eisers elektrische rolstoel op te laden via een stopcontact, het aanwezige valgevaar en de mogelijk aanwezige losse voorwerpen in de woning die een risico kunnen vormen gelet op eisers onderzoekende aard. Het college heeft zich verder niet zonder nader onderzoek op het standpunt kunnen stellen dat er niet teveel kou in eisers slaapkamer komt als de toegangsdeur opent. De enkele stelling van het college dat eiser zich hierop kan kleden is onvoldoende, nu – zoals ter zitting besproken – veel warmte ontsnapt uit eisers verblijfsruimte als hij de woning betreedt of verlaat, omdat dit proces 4 tot 5 minuten duurt en het vervolgens lang duurt voordat de ruimte weer opgewarmd is. Het college heeft ook op dit punt geen onderzoek verricht, en bezien of er manieren zijn om dit probleem te ondervangen.
Conclusie
9. Gezien het voorgaande is het bestreden besluit niet met de daarbij te betrachten zorgvuldigheid voorbereid, en onvoldoende gemotiveerd. Het beroep wordt gegrond verklaard en het bestreden besluit wordt vernietigd. Het college zal worden opgedragen opnieuw te beslissen op de bezwaren van eiser tegen het primaire besluit, met inachtneming van wat in deze uitspraak is overwogen.
10. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet het college aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 50,- vergoeden. De rechtbank veroordeelt het college verder in de door eiser gemaakte proceskosten in beroep. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 875,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt het college op om met inachtneming van deze uitspraak opnieuw te beslissen op eisers bezwaarschrift;
- draagt het college op om het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt het college in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. van Alphen, rechter, in aanwezigheid van mr. M.I.P. Buteijn, griffier, op 19 feb 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.