4.3.2De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Juridisch kaderVolgens jurisprudentie van de Hoge Raad is voor een veroordeling van artikel 285 lid 3 Sr in de eerste plaats vereist dat er wordt gedreigd met een terroristisch misdrijf. Daaruit volgt dat het bij dit dreigen om een van de in artikel 83 Sr genoemde misdrijven moet gaan. Voor zover uit artikel 83 Sr volgt dat dit terroristisch misdrijf het in artikel 83a Sr omschreven terroristisch oogmerk vereist, brengt die omstandigheid echter niet mee dat de verdachte van de in artikel 285 lid 3 Sr bedoelde bedreiging met een terroristisch misdrijf zelf ook met dit terroristische oogmerk moet hebben gehandeld.
Wel is vereist dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde in redelijkheid de vrees kon ontstaan (a) dat het misdrijf waarmee wordt gedreigd een terroristisch misdrijf betreft en (b) dat dit misdrijf ook zou worden uitgevoerd. Gelet op de omschrijving van een terroristisch oogmerk in artikel 83a Sr brengt dit voor de terroristische misdrijven die dit oogmerk vereisen mee dat voor een veroordeling wegens bedreiging met zo een terroristisch misdrijf is vereist dat uit de bewijsvoering blijkt dat bij de bedreigde in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat het misdrijf dat zou worden uitgevoerd erop was gericht (i) de bevolking of een deel van de bevolking van een land ernstige vrees aan te jagen, dan wel (ii) een overheid of internationale organisatie wederrechtelijk te dwingen iets te doen, niet te doen of te dulden, dan wel (iii) de fundamentele politieke, constitutionele, economische of sociale structuren van een land of een internationale organisatie ernstig te ontwrichten of vernietigen. Daarnaast is voor zo een veroordeling vereist dat het - tenminste voorwaardelijke - opzet van de verdachte erop was gericht deze vrees te laten ontstaan.
Feiten en omstandigheden
Op 22 december 2022, net na middernacht, zijn bij de Belgische (scheepvaart)politie en dienst Staatsveiligheid verschillende telefonische oproepen binnengekomen. In de telefonische oproepen wordt melding gemaakt van het feit dat er explosieven op het [vrachtschip] liggen. Deze zullen ontploffen als het schip de haven van Antwerpen binnen zal varen. Tevens is in één van de meldingen gesproken over een 'terrorist attack' in relatie tot [vrachtschip] . De meldingen zijn afkomstig van twee Nederlandse telefoonnummers, te weten [nummer 2] en [nummer 1] . Er is tussen 00.27 uur en 1.21 uur in totaal negen keer gebeld. Er zijn van twee gesprekken, één van elk telefoonnummer, audio-opnames gemaakt. Op basis van de stem, de intonatie en het (Engelse) accent is duidelijk geworden dat de bommeldingen door twee verschillende personen zijn gedaan.
[vrachtschip] , die vanaf de Westerschelde onderweg was naar Antwerpen, heeft op 22 december 2022 om 04.45 uur de oproep gekregen om te stoppen en om te keren. Het schip heeft vanaf 22 december tot 29 december 2022 buitengaats gelegen, in afwachting van toestemming om alsnog naar Antwerpen te mogen varen. Tussen 29 december 2022 en 2 januari 2023 heeft [vrachtschip] in een dok gelegen, voordat de lading van het schip gelost is.
De [benadeelde] en de kapitein van het schip zijn op 22 december 2022 al op de hoogte gebracht van de bommeldingen. De kapitein heeft vier bemanningsleden daarover ingelicht en zij hebben het schip onderzocht. De overige bemanning is hiervan in kennis gesteld op 28 december 2022. Al die tijd hebben zij op het schip moeten verblijven: tot en met 2 januari 2023. De bommeldingen zijn in december in het nieuws gekomen en daardoor bekend geworden bij een breder publiek: niet alleen bij klanten, personeel, dokwerkers, maar ook bij overige belangstellenden. Bij de aankomst van [vrachtschip] in de haven van Antwerpen, hebben de dokwerkers daar in eerste instantie geweigerd om het schip te lossen, uit angst voor mogelijke bommen aan boord.
Uit het onderzoek blijkt dat het telefoonnummer [nummer 1] op 21 en 22 december 2022 gekoppeld is geweest aan twee verschillende IMEI-nummers De simkaart van dit nummer heeft dus in twee verschillende telefoons gezeten. Ten tijde van de bommeldingen was het telefoonnummer gekoppeld aan een Samsung GT-E1170. Het simkaartje is op 22 december 2022 om 00.48 uur in deze Samsung geplaatst. Dit toestel lijkt een zogenaamde ‘burner-telefoon’ te zijn. Dit is de naam voor een goedkoop toestel dat wordt aangeschaft voor zeer kortstondig gebruik. Ongeveer twee uur voor de bommeldingen is dit telefoonnummer voor een korte periode van één minuut (op 21 december 2022 tussen 23.21 uur en 23.22 uur) gekoppeld aan een iPhone mini 12.
De politie heeft onderzoek gedaan naar de gebruiker van deze iPhone mini 12. Na onderzoek is vastgesteld dat deze iPhone zich opgehouden heeft bij de [adres 1] in [plaats] . Op 22 december 2022 in de avond is vervolgens [getuige 1] aangehouden voor deze woning. [getuige 1] was tijdens de aanhouding met deze iPhone aan het bellen. [getuige 1] heeft meteen aangegeven dat de iPhone zijn telefoontoestel is.
[getuige 1] heeft verklaard op bezoek te zijn geweest bij verdachte, die woonachtig is op de [adres 1] in [plaats] . De politie heeft [getuige 1] het geluidsfragment van de bommelding van 22 december 2022 om 01.18 uur die gedaan werd met telefoonnummer [nummer 1] laten horen. [getuige 1] heeft aangegeven dat hij daarop de stem van verdachte herkent. Volgens [getuige 1] heeft verdachte in opdracht van iemand gebeld en is verdachte die avond enige tijd van huis weggeweest, terwijl [getuige 1] daar is gebleven. Verdachte zou voor het bellen € 300,- betaald hebben gekregen. [getuige 1] weet dat verdachte kort daarna naar Spanje is vertrokken, omdat hij iets gedaan zou hebben dat niet goed is, dat heeft verdachte tegen hem gezegd. [getuige 1] vermoedt dat het te maken heeft met een strafbaar feit.
Er is van de bommelding, gepleegd met telefoonnummer [nummer 1] , een audiobestand opgeslagen. Het kenmerk is ‘22-12-22 a 01u18.wav’. Naast [getuige 1] heeft ook een verbalisant de stem van de persoon op het audiobestand herkend als de stem van verdachte. De herkenning is geschied op basis van de woorden, de toon en het stemgeluid.
De politie heeft de historische verkeersgegevens opgevraagd van het telefoonnummer [nummer 1] (hierna: [nummer 1] )
.Er zijn met dit nummer, op 22 december 2022 tussen 1.15 uur en 1.21 uur, vier bommeldingen gedaan. Uit een analyse blijkt dat nummer [nummer 1] op 22 december 2022 om 01.10 uur een telefoonmast heeft aangestraald aan [adres 2] te Rijswijk. Het nummer [nummer 1] blijft deze mast aanstralen tot en met 01.21 uur.
De politie heeft daarna de reisbewegingen van verdachte en [getuige 1] in kaart gebracht en hun telefoonnummers opgevraagd en geanalyseerd. Het telefoonnummer dat in de periode rondom de bommeldingen bij verdachte in gebruik was betreft [nummer 3] (hierna: [nummer 3] ). Het telefoonnummer dat ten tijde van de bommeldingen bij [getuige 1] in gebruik was betreft [nummer 4] (hierna: [nummer 4] ).
Het telefoonnummer [nummer 4] heeft op 21 december 2022 omstreeks 20:23 uur telefoonmasten aangestraald aan [adres 3] en het [adres 4] , beiden gelegen in [plaats] . Deze telefoonmasten bevinden zich in de directe omgeving van de woning van verdachte aan de [adres 1] in [plaats] . Het nummer [nummer 4] heeft deze masten onafgebroken aangestraald tot 22 december 2022 om 04:31 uur. Dit impliceert dat de telefoon van [getuige 1] de hele nacht aan de [adres 1] is gebleven.
Het is gebleken dat telefoonnummer [nummer 3] ten tijde van de bommeldingen tussen 01:15 uur en 01:21 uur een zendmast heeft aangestraald aan [adres 2] in Rijswijk. Dit is dezelfde telefoonmast die het nummer [nummer 1] ten tijde van de bommelding aangestraald heeft. Dit betekent dat de telefoonnummers [nummer 3] en [nummer 1] op het moment van de bommeldingen exact dezelfde telefoonmast in Rijswijk hebben aangestraald.
Verder is gebleken dat de simkaart van Lebara van het nummer [nummer 1] voor verkoop is afgeleverd bij [supermarkt] , [adres 5] te [plaats] . Dit adres ligt op drie minuten loopafstand van het woonadres van verdachte. Uit de historische verkeersgegevens van telefoonnummer [nummer 1] blijkt dat op 22 december 2022 om 00:48 uur een activatie en opwaardering heeft plaatsgevonden. Hierbij is contact gemaakt met de zendmast geplaatst op het [adres 4] te [plaats] . Deze zendmast ligt in de directe nabijheid van het woonadres van verdachte. Het telefoonnummer [nummer 3] van verdachte straalt vanaf 22 december 2022 om 00:57 uur een zendmast aan die vanuit zijn woning niet aangestraald kan worden.
Tot slot zijn, in een onder verdachte in beslag genomen telefoon, Snapchat-berichten aangetroffen. Verdachte heeft gebruik gemaakt van het account ‘ [accountnaam] ’. Hij heeft rondom de datum van de doorzoeking in zijn woning, op 23 december 2022, naar een ander account berichten gestuurd “Ik moet hier weg. Ik heb nergens waar ik kan gaan”. Als hem gevraagd wordt “zus?” en “ [naam] ?” antwoordt hij dat zij hem niet willen helpen. Uit verder telefoononderzoek bij [getuige 2] blijkt dat verdachte met deze [getuige 2] op 24 december 2022 naar Barcelona is afgereisd. Zij zijn op 5 januari 2023 weer terug naar Nederland gekomen. Verdachte heeft ogenschijnlijk veelvuldig gebruik gemaakt van de telefoon van [getuige 2] . Op 28 december 2022 zijn twee artikelen op internet bezocht die gaan over de bommelding op [vrachtschip] .
Beoordeling van de identiteit van de bommelder
De rechtbank is van oordeel dat eerst moet worden onderzocht of vastgesteld kan worden dat verdachte de persoon is geweest, die met telefoonnummer [nummer 1] naar de Belgische autoriteiten heeft gebeld en daarbij de bewoordingen heeft gebruikt zoals die zijn ten laste gelegd.
De rechtbank stelt vast dat [getuige 1] een belastende verklaring over verdachte heeft afgelegd. Hij heeft verdachte op het geluidsfragment van een bommelding herkend als de persoon die gesproken heeft. Volgens [getuige 1] heeft verdachte dit in opdracht van iemand gedaan, is hij daarvoor betaald en kort daarop naar Spanje vertrokken omdat hij iets gedaan had wat niet goed was. [getuige 1] vermoedt dat dit vertrek te relateren is aan een strafbaar feit.
De verdediging heeft gesteld dat de verklaring van [getuige 1] onbetrouwbaar is en dus niet voor het bewijs kan worden gebruikt. De rechtbank stelt vast dat [getuige 1] op onderdelen – zoals over of hij al dan niet zijn telefoon tijdelijk onbeheerd heeft achtergelaten en wanneer dat was- wisselend heeft verklaard. De rechtbank zal dan ook behoedzaam omgaan met deze getuigenverklaring en met name beoordelen of deze verklaring in voldoende mate (door objectief bewijs) wordt ondersteund. Daarbij heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
In de eerste plaats kan worden vastgesteld dat de herkenning van verdachte op het betreffende geluidsfragment door [getuige 1] , niet op zichzelf staat. Er is ook door een rechercheur geverbaliseerd dat hij de stem van verdachte op het geluidsfragment herkent. Het gaat hier om een neutrale stemherkenning, uitgevoerd door een verbalisant die als één van zijn werkzaamheden heeft het beluisteren en uitwerken van afgetapte of inbeslaggenomen communicatie. Bekend is dat deze rechercheurs in hun werk steeds goed moeten luisteren en onderscheiden of de spreker in een gesprek kan worden herkend. Hij heeft drie onderscheidende elementen benoemd op basis waarvan de herkenning heeft plaatsgevonden. Hoewel geen onderzoek door een stemdeskundige heeft plaatsgevonden en de tekst van de bommelding in het Engels is gesproken terwijl verbalisant verdachte Nederlands heeft horen spreken, hecht de rechtbank, gezien het voorgaande, toch waarde aan deze herkenning. Bovendien is het geluidsfragment aan het dossier toegevoegd ter controle.
In de tweede plaats acht de rechtbank van belang dat [getuige 1] goed bevriend is met verdachte en dat zij beide van Syrische komaf zijn. Mensen die goed bevriend zijn en dus vaak met elkaar hebben gesproken, kunnen in het algemeen elkaars stem goed herkennen. Dit vormt een reden om aan te nemen dat de stemherkenning plausibel is. [getuige 1] heeft zichzelf bereidwillig getoond om een verklaring af te leggen. Dit in tegenstelling tot verdachte. Verdachte heeft bij de politie een beroep gedaan op zijn zwijgrecht, heeft zijn codes van zijn telefoons niet afgegeven, heeft geweigerd om mee te werken aan een onderzoek naar stemherkenning en heeft ook geen toestemming verleend voor een opname van zijn stem. Verdachte lijkt er dus alles aan gelegen te zijn om het onderzoek niet vooruit te willen helpen. Hij heeft bovendien ten tijde van de doorzoeking, via Snapchat, bij iemand aangegeven dat hij weg moest en is een dag later naar Barcelona vertrokken. In Barcelona is in ieder geval met een telefoon die verdachte tot zijn beschikking heeft gehad, via het nieuws, gezocht naar de situatie omtrent [vrachtschip] . Verdachte heeft zich er kennelijk voor ingespannen om niet in beeld te komen bij justitie en is ook in het buitenland op de hoogte gebleven van een situatie waarin een verdenking op hem rust.
In de derde plaats acht de rechtbank het van groot gewicht dat het telefoonnummer van de privételefoon van verdachte en het nummer waarmee naar de Belgische autoriteiten is gebeld, op de tijdstippen van de bommeldingen, precies dezelfde zendmast hebben aangestraald. Dit is een zendmast in Rijswijk. Om deze zendmast aan te kunnen stralen heeft de telefoon van verdachte een reisbeweging vanaf zijn huis in [plaats] naar Rijswijk moeten afleggen. Er is geen aanleiding om te veronderstellen dat een ander dan verdachte op dat moment van diens privételefoon en/of van de telefoon van de bommelding gebruik gemaakt heeft, nu er daarvoor geen enkel aanknopingspunt is. De privételefoon van [getuige 1] heeft in ieder geval geen reisbeweging gemaakt en bevond zich in de nacht van 21 op 22 december 2022 onafgebroken op het woonadres van verdachte. Het feit dat de simkaart van de bommelding twee uur eerder in de telefoon van [getuige 1] heeft gezeten doet daar niet aan af. Die simkaart is namelijk slechts een minuut in het toestel van [getuige 1] geplaatst. Dit is overduidelijk ver voorafgaand aan de bommelding geschied. Een (directe) relatie met de bommelding is daarmee niet gegeven.
Tenslotte is de simkaart waarmee de bommelding is gedaan, afkomstig van een winkel die zich op drie minuten loopafstand van de woning van verdachte bevindt. De activatie en opwaardering van het beltegoed van deze simkaart heeft plaatsgevonden op 22 december 2022 om 00.48 uur, waarbij een zendmast wordt aangestraald die onder het bereik van de woning van verdachte ligt. De simkaart is dan in een Samsung GT-E1170 geplaatst, hetzelfde toestel als het toestel waarmee de bommelding is gedaan. De rechtbank gaat ervan uit dat verdachte en [getuige 1] op dat moment gezamenlijk in de woning waren, gelet op het feit dat de telefoon van verdachte dan nog bij die woning aanstraalt en dat pas om 00.57 uur bij een andere zendmast doet. De enkele vaststelling dat de iPhone 12 mini van [getuige 1] is gebruikt bij de aankoop van Lebara-beltegoed, zoals in het proces-verbaal van bevindingen is vermeld, is daarmee niet strijdig. Uit dit proces-verbaal blijkt immers ook dat onduidelijk is gebleven wie de telefoon van [getuige 1] daarvoor heeft gebruikt, wie van het aangekochte beltegoed gebruik heeft gemaakt en voor welke simkaart het is aangeschaft. Je kunt immers met een telefoon beltegoed aankopen voor een andere simkaart en een andere telefoon.
Op basis van deze feiten, omstandigheden en de in Bijlage II aangehechte bewijsmiddelen, in onderling verband en in samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat de belastende verklaring van [getuige 1] voldoende wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de persoon is geweest die met het telefoonnummer [nummer 1] naar de Belgische autoriteiten heeft gebeld en daarbij de bewoordingen heeft gebruikt zoals die zijn ten laste gelegd.
De verweren van de verdediging die dit onderdeel betwisten, worden verworpen.
Beoordeling van de kwalificatie
De rechtbank is van oordeel dat de inhoud van de bij de bedreiging gebruikte bewoordingen en de omstandigheden waaronder die zijn geuit, als bedreiging met een terroristisch misdrijf als bedoeld in artikel 83 sub 1 Sr kunnen worden beschouwd. De boodschappen hielden immers in dat het [vrachtschip] niet moest binnenvaren in de haven van Antwerpen, omdat er daar explosieven tot ontploffing zouden komen. Er zouden daardoor mensen komen te overlijden en er is benadrukt om de oproep serieus te nemen. In één oproep wordt ook specifiek over een terroristische aanslag gesproken. Een ontploffing door explosieven op een groot containerschip, in één van de grootste havens van Europa, is naar objectieve maatstaven te beschouwen als een terroristisch misdrijf. Er kan daardoor een deel van de bevolking (van België en Nederland) ernstige vrees worden aangejaagd en een internationale organisatie ( [benadeelde] ) kan wederrechtelijk worden gedwongen om iets juist niet te doen.
De vervolgvraag is of het misdrijf waarmee is gedreigd van dien aard is, en onder zodanige omstandigheden is geschied, dat het in redelijkheid tot vrees heeft kunnen leiden bij de bedreigde(n) dat een terroristisch misdrijf ook uitgevoerd zou worden. De rechtbank acht in dit kader van belang dat de uitlatingen van meet af aan serieus zijn opgepakt door de Nederlandse en Belgische politiediensten. Er is op de meldingen geacteerd door contact te zoeken met [vrachtschip] , het schip te laten stoppen, omdraaien en uiteindelijk buiten de kustwateren te laten wachten. Uit de verklaring van [benadeelde] is duidelijk naar voren gekomen dat de dagen dat het schip nog niet in de haven was aangemeerd, als een angstige periode is ervaren. Dit geldt zowel voor de kapitein als voor de bemanning van het schip en hun familieleden, alsook voor de [benadeelde] zelf. Het feit dat er later geen bom is gevonden doet aan die initiële angst en de getroffen voorzorgsmaatregelen niets af. Er is alles aan gedaan om paniek te voorkomen aan boord, maar de situatie wordt als onprettig en als angstig omschreven.
Daarbij komt nog dat er in totaal negen oproepen zijn uitgegaan, naar vijf verschillende Belgische (politie)nummers, gedurende de nachtelijke uren, in gebrekkig Engels, die telkens abrupt beëindigd zijn. De gebezigde bewoordingen, zoals die zijn uitgeschreven in de processen-verbaal en waarvan opnames zich in het dossier bevinden, dragen daaraan bij. Het dreigend karakter is daarmee voldoende komen vast te staan.
Gelet op het feit dat het nieuws snel in de media terechtgekomen is, kan ook gevoeglijk worden aangenomen dat een groter publiek is bereikt en dat zij ook van de terreurdreiging kennis hebben kunnen nemen. Hierdoor is ook een deel van de bevolking langs de vaarroute en bij de dok- en havenmedewerkers vrees aangejaagd. Er wordt dan ook voldaan aan het tweede vereiste dat uit de wet en jurisprudentie volgt.
Volgens de rechtbank kan alleen al uit de gebruikte bewoordingen zonder meer worden afgeleid dat het opzet van de verdachten erop gericht is geweest om te dreigen met een terroristisch misdrijf. De bedreigingen zijn herhaaldelijk uitgesproken tegen de dienst Staatsveiligheid en de politie, in een tijdsgewricht waarin veelvuldig wordt gesproken over dreigingsniveaus en/of verijdelde aanslagen. Daarmee heeft verdachte op zijn minst de aanmerkelijke kans aanvaard dat dit als een terreurdreiging zou worden opgevat. De gevolgen daarvan zijn door hem kennelijk op de koop toegenomen.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen ziet de rechtbank geen aanknopingspunten die steun bieden voor het verweer dat de geuite bewoordingen opgevat moeten worden als een waarschuwing of als een niet voltooid delict. Nog daargelaten dat enig steunbewijs hiervoor ontbreekt, is dit ook niet eerder op enigerlei wijze door verdachte zelf naar voren gebracht.
Het verweer op dit onderdeel kan niet slagen.
Conclusie
De rechtbank is van oordeel dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs is om het primair ten laste gelegde feit, de bedreiging met een terroristisch misdrijf, bewezen te verklaren. Er is immers aan alle cumulatieve vereisten voldaan die gelden voor een bewezenverklaring in de zin van artikel 285 derde lid van het Wetboek van Stafrecht.