ECLI:NL:RBZWB:2024:1197

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 februari 2024
Publicatiedatum
27 februari 2024
Zaaknummer
02/336319-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van bedreiging met terroristisch misdrijf met gevangenisstraf en schadevergoeding

Op 27 februari 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van een bedreiging met een terroristisch misdrijf. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest en een proeftijd van twee jaar. De zaak betreft bedreigingen die op 22 december 2022 telefonisch zijn gedaan naar Belgische autoriteiten, waarbij werd gedreigd met explosies aan boord van een vrachtschip dat de haven van Antwerpen wilde binnenvaren. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, samen met anderen, de kapitein en de bemanning van het vrachtschip en de benadeelde partij heeft bedreigd met een terroristisch misdrijf. De rechtbank heeft vastgesteld dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs is dat de verdachte betrokken was bij de bedreigingen, onder andere door stemherkenning en het gebruik van telefoons die aan de verdachte en zijn medeverdachten toebehoorden. De rechtbank heeft ook de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toegewezen, die materiële schade heeft geleden door de bedreigingen. De rechtbank heeft de in beslag genomen telefoons verbeurd verklaard en onttrokken aan het verkeer. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/336319-22
vonnis van de meervoudige kamer van 27 februari 2024
in de strafzaak tegen:
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1998 te [geboorteplaats] ( [land] )
wonende op het [woonadres]
raadsman: mr. I. Azarkan, advocaat te Roosendaal.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 30 januari 2024, waarbij de officier van justitie, mr. E.H. Smale, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Daarnaast is namens de benadeelde partij, [benadeelde] , de vordering tot schadevergoeding toegelicht door mr. J. Donze en mr. H.W.A.A. de Jong. Het onderzoek ter zitting is gesloten op 27 februari 2024, waarna direct uitspraak is gedaan.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er -kort en feitelijk weergegeven- op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van een bedreiging met een terroristisch oogmerk, dan wel het tezamen en in vereniging doen van een valse bommelding.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft gepleegd. Er zijn in totaal negen bedreigende telefoontjes gepleegd naar Belgische overheidsdiensten, waarvan vier met een telefoonnummer eindigend op [nummer 1] . De officier van justitie stelt dat deze laatste door verdachte zijn gepleegd. Er is een geluidsopname van één van die gesprekken. [getuige 1] herkent de stem op die geluidsopname als die van verdachte, een vriend van hem. Hij verklaart dat verdachte die avond een uurtje is weggegaan om geld te verdienen voor iemand die in de gevangenis heeft gezeten. Het feit dat de telefoon van verdachte op dezelfde masten aanstraalt als de telefoon waarmee met [nummer 1] werd gebeld op het moment van de bommeldingen, ondersteunt dit. De reisbewegingen van de telefoon van verdachte op die avond ondersteunen de verklaring van [getuige 1] ook. Ook andere bewijsmiddelen zijn ondersteunend, waaronder het feit dat de simkaart van [nummer 1] is afgeleverd aan een winkel op drie minuten loopafstand van de woning van verdachte, het feit dat verdachte kort na de feiten naar Barcelona is vertrokken omdat hij weg zou moeten en hij bovendien na terugkomst in Nederland niet naar zijn eigen woning terug is gekeerd. Er is sprake van medeplegen van die bedreigingen. Uit de bewijsmiddelen volgt dat het misdrijf waarmee door verdachte is gedreigd, een terroristisch misdrijf is. De in totaal negen telefonische oproepen met als strekking het plegen van een terreurdaad en de daarbij gebruikte bewoordingen, zijn voldoende om een bedreiging met terroristisch oogmerk aan te nemen. De oproepen zijn ook geloofwaardig overgekomen. De bemanning van het schip, de bevolking langs de vaarroute, verschillende havenmedewerkers en overheidsfunctionarissen zijn vanwege de meldingen angst aangejaagd. Er is in gebrekkig Engels gecommuniceerd waardoor het dreigend karakter nog geloofwaardiger was. Daarnaast spelen de hoeveelheid aan telefonische oproepen, de nachtelijke tijdstippen, het abrupt beëindigen van die oproepen en de aard van de uitlatingen een rol. Er kon in redelijkheid vrees ontstaan voor een terroristisch misdrijf dat ook zou worden uitgevoerd. Tot slot is ook (in ieder geval) het voorwaardelijk opzet van verdachte daarop komen vast te staan. Daarmee is aan de voorwaarden van artikel 285 lid 3 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) voldaan.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat verdachte moet worden vrijgesproken. Daarvoor is primair bepleit dat de verklaring van [getuige 1] onbetrouwbaar is en aantoonbaar in strijd met de waarheid. [getuige 1] heeft een motief om belastend over andere personen te verklaren, aangezien hij zelf op strafbare wijze betrokken lijkt te zijn. Er is gewezen op de gang van zaken rondom de stemherkenning, de aankoop/opwaardeergegevens van de simkaart waarmee de bommelding is gedaan, en de hoeveelheid simkaarten, telefoons en valse creditcardgegevens in het bezit van [getuige 1] . Bovendien heeft [getuige 1] telkens wisselende verklaringen afgelegd bij de politie en de rechter-commissaris. De overige bewijsmiddelen op basis waarvan het Openbaar Ministerie stelt dat verdachte betrokken is, leveren evenmin het wettig en overtuigend bewijs op. Het subsidiair standpunt is dat er hooguit sprake is geweest van het doen van een valse bommelding. Een bedreiging is niet bewijsbaar nu de oproepen geen dreiging, maar een waarschuwing zijn voor een bomaanslag. Tot slot wordt gesteld dat, als er wordt aangenomen dat er sprake is van een bedreiging, deze niet is voltooid, omdat onduidelijk is gebleven in hoeverre deze de geadresseerden heeft bereikt.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Juridisch kaderVolgens jurisprudentie van de Hoge Raad is voor een veroordeling van artikel 285 lid 3 Sr in de eerste plaats vereist dat er wordt gedreigd met een terroristisch misdrijf. Daaruit volgt dat het bij dit dreigen om een van de in artikel 83 Sr genoemde misdrijven moet gaan. Voor zover uit artikel 83 Sr volgt dat dit terroristisch misdrijf het in artikel 83a Sr omschreven terroristisch oogmerk vereist, brengt die omstandigheid echter niet mee dat de verdachte van de in artikel 285 lid 3 Sr bedoelde bedreiging met een terroristisch misdrijf zelf ook met dit terroristische oogmerk moet hebben gehandeld.
Wel is vereist dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde in redelijkheid de vrees kon ontstaan (a) dat het misdrijf waarmee wordt gedreigd een terroristisch misdrijf betreft en (b) dat dit misdrijf ook zou worden uitgevoerd. Gelet op de omschrijving van een terroristisch oogmerk in artikel 83a Sr brengt dit voor de terroristische misdrijven die dit oogmerk vereisen mee dat voor een veroordeling wegens bedreiging met zo een terroristisch misdrijf is vereist dat uit de bewijsvoering blijkt dat bij de bedreigde in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat het misdrijf dat zou worden uitgevoerd erop was gericht (i) de bevolking of een deel van de bevolking van een land ernstige vrees aan te jagen, dan wel (ii) een overheid of internationale organisatie wederrechtelijk te dwingen iets te doen, niet te doen of te dulden, dan wel (iii) de fundamentele politieke, constitutionele, economische of sociale structuren van een land of een internationale organisatie ernstig te ontwrichten of vernietigen. Daarnaast is voor zo een veroordeling vereist dat het - tenminste voorwaardelijke - opzet van de verdachte erop was gericht deze vrees te laten ontstaan [1] .
Feiten en omstandigheden
Op 22 december 2022, net na middernacht, zijn bij de Belgische (scheepvaart)politie en dienst Staatsveiligheid verschillende telefonische oproepen binnengekomen. In de telefonische oproepen wordt melding gemaakt van het feit dat er explosieven op het [vrachtschip] liggen. Deze zullen ontploffen als het schip de haven van Antwerpen binnen zal varen. Tevens is in één van de meldingen gesproken over een 'terrorist attack' in relatie tot [vrachtschip] . De meldingen zijn afkomstig van twee Nederlandse telefoonnummers, te weten [nummer 2] en [nummer 1] . Er is tussen 00.27 uur en 1.21 uur in totaal negen keer gebeld. Er zijn van twee gesprekken, één van elk telefoonnummer, audio-opnames gemaakt. Op basis van de stem, de intonatie en het (Engelse) accent is duidelijk geworden dat de bommeldingen door twee verschillende personen zijn gedaan.
[vrachtschip] , die vanaf de Westerschelde onderweg was naar Antwerpen, heeft op 22 december 2022 om 04.45 uur de oproep gekregen om te stoppen en om te keren. Het schip heeft vanaf 22 december tot 29 december 2022 buitengaats gelegen, in afwachting van toestemming om alsnog naar Antwerpen te mogen varen. Tussen 29 december 2022 en 2 januari 2023 heeft [vrachtschip] in een dok gelegen, voordat de lading van het schip gelost is.
De [benadeelde] en de kapitein van het schip zijn op 22 december 2022 al op de hoogte gebracht van de bommeldingen. De kapitein heeft vier bemanningsleden daarover ingelicht en zij hebben het schip onderzocht. De overige bemanning is hiervan in kennis gesteld op 28 december 2022. Al die tijd hebben zij op het schip moeten verblijven: tot en met 2 januari 2023. De bommeldingen zijn in december in het nieuws gekomen en daardoor bekend geworden bij een breder publiek: niet alleen bij klanten, personeel, dokwerkers, maar ook bij overige belangstellenden. Bij de aankomst van [vrachtschip] in de haven van Antwerpen, hebben de dokwerkers daar in eerste instantie geweigerd om het schip te lossen, uit angst voor mogelijke bommen aan boord.
Uit het onderzoek blijkt dat het telefoonnummer [nummer 1] op 21 en 22 december 2022 gekoppeld is geweest aan twee verschillende IMEI-nummers De simkaart van dit nummer heeft dus in twee verschillende telefoons gezeten. Ten tijde van de bommeldingen was het telefoonnummer gekoppeld aan een Samsung GT-E1170. Het simkaartje is op 22 december 2022 om 00.48 uur in deze Samsung geplaatst. Dit toestel lijkt een zogenaamde ‘burner-telefoon’ te zijn. Dit is de naam voor een goedkoop toestel dat wordt aangeschaft voor zeer kortstondig gebruik. Ongeveer twee uur voor de bommeldingen is dit telefoonnummer voor een korte periode van één minuut (op 21 december 2022 tussen 23.21 uur en 23.22 uur) gekoppeld aan een iPhone mini 12.
De politie heeft onderzoek gedaan naar de gebruiker van deze iPhone mini 12. Na onderzoek is vastgesteld dat deze iPhone zich opgehouden heeft bij de [adres 1] in [plaats] . Op 22 december 2022 in de avond is vervolgens [getuige 1] aangehouden voor deze woning. [getuige 1] was tijdens de aanhouding met deze iPhone aan het bellen. [getuige 1] heeft meteen aangegeven dat de iPhone zijn telefoontoestel is.
[getuige 1] heeft verklaard op bezoek te zijn geweest bij verdachte, die woonachtig is op de [adres 1] in [plaats] . De politie heeft [getuige 1] het geluidsfragment van de bommelding van 22 december 2022 om 01.18 uur die gedaan werd met telefoonnummer [nummer 1] laten horen. [getuige 1] heeft aangegeven dat hij daarop de stem van verdachte herkent. Volgens [getuige 1] heeft verdachte in opdracht van iemand gebeld en is verdachte die avond enige tijd van huis weggeweest, terwijl [getuige 1] daar is gebleven. Verdachte zou voor het bellen € 300,- betaald hebben gekregen. [getuige 1] weet dat verdachte kort daarna naar Spanje is vertrokken, omdat hij iets gedaan zou hebben dat niet goed is, dat heeft verdachte tegen hem gezegd. [getuige 1] vermoedt dat het te maken heeft met een strafbaar feit.
Er is van de bommelding, gepleegd met telefoonnummer [nummer 1] , een audiobestand opgeslagen. Het kenmerk is ‘22-12-22 a 01u18.wav’. Naast [getuige 1] heeft ook een verbalisant de stem van de persoon op het audiobestand herkend als de stem van verdachte. De herkenning is geschied op basis van de woorden, de toon en het stemgeluid.
De politie heeft de historische verkeersgegevens opgevraagd van het telefoonnummer [nummer 1] (hierna: [nummer 1] )
.Er zijn met dit nummer, op 22 december 2022 tussen 1.15 uur en 1.21 uur, vier bommeldingen gedaan. Uit een analyse blijkt dat nummer [nummer 1] op 22 december 2022 om 01.10 uur een telefoonmast heeft aangestraald aan [adres 2] te Rijswijk. Het nummer [nummer 1] blijft deze mast aanstralen tot en met 01.21 uur.
De politie heeft daarna de reisbewegingen van verdachte en [getuige 1] in kaart gebracht en hun telefoonnummers opgevraagd en geanalyseerd. Het telefoonnummer dat in de periode rondom de bommeldingen bij verdachte in gebruik was betreft [nummer 3] (hierna: [nummer 3] ). Het telefoonnummer dat ten tijde van de bommeldingen bij [getuige 1] in gebruik was betreft [nummer 4] (hierna: [nummer 4] ).
Het telefoonnummer [nummer 4] heeft op 21 december 2022 omstreeks 20:23 uur telefoonmasten aangestraald aan [adres 3] en het [adres 4] , beiden gelegen in [plaats] . Deze telefoonmasten bevinden zich in de directe omgeving van de woning van verdachte aan de [adres 1] in [plaats] . Het nummer [nummer 4] heeft deze masten onafgebroken aangestraald tot 22 december 2022 om 04:31 uur. Dit impliceert dat de telefoon van [getuige 1] de hele nacht aan de [adres 1] is gebleven.
Het is gebleken dat telefoonnummer [nummer 3] ten tijde van de bommeldingen tussen 01:15 uur en 01:21 uur een zendmast heeft aangestraald aan [adres 2] in Rijswijk. Dit is dezelfde telefoonmast die het nummer [nummer 1] ten tijde van de bommelding aangestraald heeft. Dit betekent dat de telefoonnummers [nummer 3] en [nummer 1] op het moment van de bommeldingen exact dezelfde telefoonmast in Rijswijk hebben aangestraald.
Verder is gebleken dat de simkaart van Lebara van het nummer [nummer 1] voor verkoop is afgeleverd bij [supermarkt] , [adres 5] te [plaats] . Dit adres ligt op drie minuten loopafstand van het woonadres van verdachte. Uit de historische verkeersgegevens van telefoonnummer [nummer 1] blijkt dat op 22 december 2022 om 00:48 uur een activatie en opwaardering heeft plaatsgevonden. Hierbij is contact gemaakt met de zendmast geplaatst op het [adres 4] te [plaats] . Deze zendmast ligt in de directe nabijheid van het woonadres van verdachte. Het telefoonnummer [nummer 3] van verdachte straalt vanaf 22 december 2022 om 00:57 uur een zendmast aan die vanuit zijn woning niet aangestraald kan worden.
Tot slot zijn, in een onder verdachte in beslag genomen telefoon, Snapchat-berichten aangetroffen. Verdachte heeft gebruik gemaakt van het account ‘ [accountnaam] ’. Hij heeft rondom de datum van de doorzoeking in zijn woning, op 23 december 2022, naar een ander account berichten gestuurd “Ik moet hier weg. Ik heb nergens waar ik kan gaan”. Als hem gevraagd wordt “zus?” en “ [naam] ?” antwoordt hij dat zij hem niet willen helpen. Uit verder telefoononderzoek bij [getuige 2] blijkt dat verdachte met deze [getuige 2] op 24 december 2022 naar Barcelona is afgereisd. Zij zijn op 5 januari 2023 weer terug naar Nederland gekomen. Verdachte heeft ogenschijnlijk veelvuldig gebruik gemaakt van de telefoon van [getuige 2] . Op 28 december 2022 zijn twee artikelen op internet bezocht die gaan over de bommelding op [vrachtschip] .
Beoordeling van de identiteit van de bommelder
De rechtbank is van oordeel dat eerst moet worden onderzocht of vastgesteld kan worden dat verdachte de persoon is geweest, die met telefoonnummer [nummer 1] naar de Belgische autoriteiten heeft gebeld en daarbij de bewoordingen heeft gebruikt zoals die zijn ten laste gelegd.
De rechtbank stelt vast dat [getuige 1] een belastende verklaring over verdachte heeft afgelegd. Hij heeft verdachte op het geluidsfragment van een bommelding herkend als de persoon die gesproken heeft. Volgens [getuige 1] heeft verdachte dit in opdracht van iemand gedaan, is hij daarvoor betaald en kort daarop naar Spanje vertrokken omdat hij iets gedaan had wat niet goed was. [getuige 1] vermoedt dat dit vertrek te relateren is aan een strafbaar feit.
De verdediging heeft gesteld dat de verklaring van [getuige 1] onbetrouwbaar is en dus niet voor het bewijs kan worden gebruikt. De rechtbank stelt vast dat [getuige 1] op onderdelen – zoals over of hij al dan niet zijn telefoon tijdelijk onbeheerd heeft achtergelaten en wanneer dat was- wisselend heeft verklaard. De rechtbank zal dan ook behoedzaam omgaan met deze getuigenverklaring en met name beoordelen of deze verklaring in voldoende mate (door objectief bewijs) wordt ondersteund. Daarbij heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
In de eerste plaats kan worden vastgesteld dat de herkenning van verdachte op het betreffende geluidsfragment door [getuige 1] , niet op zichzelf staat. Er is ook door een rechercheur geverbaliseerd dat hij de stem van verdachte op het geluidsfragment herkent. Het gaat hier om een neutrale stemherkenning, uitgevoerd door een verbalisant die als één van zijn werkzaamheden heeft het beluisteren en uitwerken van afgetapte of inbeslaggenomen communicatie. Bekend is dat deze rechercheurs in hun werk steeds goed moeten luisteren en onderscheiden of de spreker in een gesprek kan worden herkend. Hij heeft drie onderscheidende elementen benoemd op basis waarvan de herkenning heeft plaatsgevonden. Hoewel geen onderzoek door een stemdeskundige heeft plaatsgevonden en de tekst van de bommelding in het Engels is gesproken terwijl verbalisant verdachte Nederlands heeft horen spreken, hecht de rechtbank, gezien het voorgaande, toch waarde aan deze herkenning. Bovendien is het geluidsfragment aan het dossier toegevoegd ter controle.
In de tweede plaats acht de rechtbank van belang dat [getuige 1] goed bevriend is met verdachte en dat zij beide van Syrische komaf zijn. Mensen die goed bevriend zijn en dus vaak met elkaar hebben gesproken, kunnen in het algemeen elkaars stem goed herkennen. Dit vormt een reden om aan te nemen dat de stemherkenning plausibel is. [getuige 1] heeft zichzelf bereidwillig getoond om een verklaring af te leggen. Dit in tegenstelling tot verdachte. Verdachte heeft bij de politie een beroep gedaan op zijn zwijgrecht, heeft zijn codes van zijn telefoons niet afgegeven, heeft geweigerd om mee te werken aan een onderzoek naar stemherkenning en heeft ook geen toestemming verleend voor een opname van zijn stem. Verdachte lijkt er dus alles aan gelegen te zijn om het onderzoek niet vooruit te willen helpen. Hij heeft bovendien ten tijde van de doorzoeking, via Snapchat, bij iemand aangegeven dat hij weg moest en is een dag later naar Barcelona vertrokken. In Barcelona is in ieder geval met een telefoon die verdachte tot zijn beschikking heeft gehad, via het nieuws, gezocht naar de situatie omtrent [vrachtschip] . Verdachte heeft zich er kennelijk voor ingespannen om niet in beeld te komen bij justitie en is ook in het buitenland op de hoogte gebleven van een situatie waarin een verdenking op hem rust.
In de derde plaats acht de rechtbank het van groot gewicht dat het telefoonnummer van de privételefoon van verdachte en het nummer waarmee naar de Belgische autoriteiten is gebeld, op de tijdstippen van de bommeldingen, precies dezelfde zendmast hebben aangestraald. Dit is een zendmast in Rijswijk. Om deze zendmast aan te kunnen stralen heeft de telefoon van verdachte een reisbeweging vanaf zijn huis in [plaats] naar Rijswijk moeten afleggen. Er is geen aanleiding om te veronderstellen dat een ander dan verdachte op dat moment van diens privételefoon en/of van de telefoon van de bommelding gebruik gemaakt heeft, nu er daarvoor geen enkel aanknopingspunt is. De privételefoon van [getuige 1] heeft in ieder geval geen reisbeweging gemaakt en bevond zich in de nacht van 21 op 22 december 2022 onafgebroken op het woonadres van verdachte. Het feit dat de simkaart van de bommelding twee uur eerder in de telefoon van [getuige 1] heeft gezeten doet daar niet aan af. Die simkaart is namelijk slechts een minuut in het toestel van [getuige 1] geplaatst. Dit is overduidelijk ver voorafgaand aan de bommelding geschied. Een (directe) relatie met de bommelding is daarmee niet gegeven.
Tenslotte is de simkaart waarmee de bommelding is gedaan, afkomstig van een winkel die zich op drie minuten loopafstand van de woning van verdachte bevindt. De activatie en opwaardering van het beltegoed van deze simkaart heeft plaatsgevonden op 22 december 2022 om 00.48 uur, waarbij een zendmast wordt aangestraald die onder het bereik van de woning van verdachte ligt. De simkaart is dan in een Samsung GT-E1170 geplaatst, hetzelfde toestel als het toestel waarmee de bommelding is gedaan. De rechtbank gaat ervan uit dat verdachte en [getuige 1] op dat moment gezamenlijk in de woning waren, gelet op het feit dat de telefoon van verdachte dan nog bij die woning aanstraalt en dat pas om 00.57 uur bij een andere zendmast doet. De enkele vaststelling dat de iPhone 12 mini van [getuige 1] is gebruikt bij de aankoop van Lebara-beltegoed, zoals in het proces-verbaal van bevindingen is vermeld, is daarmee niet strijdig. Uit dit proces-verbaal blijkt immers ook dat onduidelijk is gebleven wie de telefoon van [getuige 1] daarvoor heeft gebruikt, wie van het aangekochte beltegoed gebruik heeft gemaakt en voor welke simkaart het is aangeschaft. Je kunt immers met een telefoon beltegoed aankopen voor een andere simkaart en een andere telefoon.
Op basis van deze feiten, omstandigheden en de in Bijlage II aangehechte bewijsmiddelen, in onderling verband en in samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat de belastende verklaring van [getuige 1] voldoende wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de persoon is geweest die met het telefoonnummer [nummer 1] naar de Belgische autoriteiten heeft gebeld en daarbij de bewoordingen heeft gebruikt zoals die zijn ten laste gelegd.
De verweren van de verdediging die dit onderdeel betwisten, worden verworpen.
Beoordeling van de kwalificatie
De rechtbank is van oordeel dat de inhoud van de bij de bedreiging gebruikte bewoordingen en de omstandigheden waaronder die zijn geuit, als bedreiging met een terroristisch misdrijf als bedoeld in artikel 83 sub 1 Sr kunnen worden beschouwd. De boodschappen hielden immers in dat het [vrachtschip] niet moest binnenvaren in de haven van Antwerpen, omdat er daar explosieven tot ontploffing zouden komen. Er zouden daardoor mensen komen te overlijden en er is benadrukt om de oproep serieus te nemen. In één oproep wordt ook specifiek over een terroristische aanslag gesproken. Een ontploffing door explosieven op een groot containerschip, in één van de grootste havens van Europa, is naar objectieve maatstaven te beschouwen als een terroristisch misdrijf. Er kan daardoor een deel van de bevolking (van België en Nederland) ernstige vrees worden aangejaagd en een internationale organisatie ( [benadeelde] ) kan wederrechtelijk worden gedwongen om iets juist niet te doen.
De vervolgvraag is of het misdrijf waarmee is gedreigd van dien aard is, en onder zodanige omstandigheden is geschied, dat het in redelijkheid tot vrees heeft kunnen leiden bij de bedreigde(n) dat een terroristisch misdrijf ook uitgevoerd zou worden. De rechtbank acht in dit kader van belang dat de uitlatingen van meet af aan serieus zijn opgepakt door de Nederlandse en Belgische politiediensten. Er is op de meldingen geacteerd door contact te zoeken met [vrachtschip] , het schip te laten stoppen, omdraaien en uiteindelijk buiten de kustwateren te laten wachten. Uit de verklaring van [benadeelde] is duidelijk naar voren gekomen dat de dagen dat het schip nog niet in de haven was aangemeerd, als een angstige periode is ervaren. Dit geldt zowel voor de kapitein als voor de bemanning van het schip en hun familieleden, alsook voor de [benadeelde] zelf. Het feit dat er later geen bom is gevonden doet aan die initiële angst en de getroffen voorzorgsmaatregelen niets af. Er is alles aan gedaan om paniek te voorkomen aan boord, maar de situatie wordt als onprettig en als angstig omschreven.
Daarbij komt nog dat er in totaal negen oproepen zijn uitgegaan, naar vijf verschillende Belgische (politie)nummers, gedurende de nachtelijke uren, in gebrekkig Engels, die telkens abrupt beëindigd zijn. De gebezigde bewoordingen, zoals die zijn uitgeschreven in de processen-verbaal en waarvan opnames zich in het dossier bevinden, dragen daaraan bij. Het dreigend karakter is daarmee voldoende komen vast te staan.
Gelet op het feit dat het nieuws snel in de media terechtgekomen is, kan ook gevoeglijk worden aangenomen dat een groter publiek is bereikt en dat zij ook van de terreurdreiging kennis hebben kunnen nemen. Hierdoor is ook een deel van de bevolking langs de vaarroute en bij de dok- en havenmedewerkers vrees aangejaagd. Er wordt dan ook voldaan aan het tweede vereiste dat uit de wet en jurisprudentie volgt.
Volgens de rechtbank kan alleen al uit de gebruikte bewoordingen zonder meer worden afgeleid dat het opzet van de verdachten erop gericht is geweest om te dreigen met een terroristisch misdrijf. De bedreigingen zijn herhaaldelijk uitgesproken tegen de dienst Staatsveiligheid en de politie, in een tijdsgewricht waarin veelvuldig wordt gesproken over dreigingsniveaus en/of verijdelde aanslagen. Daarmee heeft verdachte op zijn minst de aanmerkelijke kans aanvaard dat dit als een terreurdreiging zou worden opgevat. De gevolgen daarvan zijn door hem kennelijk op de koop toegenomen.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen ziet de rechtbank geen aanknopingspunten die steun bieden voor het verweer dat de geuite bewoordingen opgevat moeten worden als een waarschuwing of als een niet voltooid delict. Nog daargelaten dat enig steunbewijs hiervoor ontbreekt, is dit ook niet eerder op enigerlei wijze door verdachte zelf naar voren gebracht.
Het verweer op dit onderdeel kan niet slagen.
Conclusie
De rechtbank is van oordeel dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs is om het primair ten laste gelegde feit, de bedreiging met een terroristisch misdrijf, bewezen te verklaren. Er is immers aan alle cumulatieve vereisten voldaan die gelden voor een bewezenverklaring in de zin van artikel 285 derde lid van het Wetboek van Stafrecht.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
in de periode van 22 december 2022 tot en met 29 december 2022, in Nederland en/of België, tezamen en in vereniging met één of meer anderen, de kapitein en de bemanning van [vrachtschip] en [benadeelde] en onbekend gebleven personen langs de vaarroute van [vrachtschip] en nabij de bestemming van [vrachtschip] , heeft bedreigd met een terroristisch misdrijf, door telefonisch medewerkers van Staatsveiligheid, de Federale Politie Zeebrugge, de Federale Politie Gent en/of de medewerkers van de Federale Politie Oostende de volgende dreigende woorden toe te voegen, zakelijk weergegeven,
- " [vrachtschip] , [vrachtschip] komt van Afrika en heeft explosieven aan boord. Het schip mag niet aanmeren in Antwerpen. Zodra het de haven van Antwerpen binnenvaart zal het de explosieven doen ontploffen"
- "Hi, I would like to give you information. About a shipment gonna arrive to Antwerpen, the port of Antwerpen. The shipment the name of the ship is [vrachtschip] . It is now part of the North Sea, ready to enter Antwerpen. The shipment has explosion stuff. As soon as its going to enter Antwerpen, it is gonna explode. It is coming from Africa. Some terrorist attack. It is gonna enter soon".
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen strafmaatverweer naar voren gebracht.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich, samen met anderen, schuldig gemaakt aan een bedreiging met een terroristisch misdrijf. Er zijn meerdere telefonische oproepen binnengekomen bij verschillende politiediensten van België en het bureau Staatsveiligheid van dat land. In de telefoongesprekken is gedreigd dat er een explosie zou plaatsvinden aan boord van het vrachtcontainerschip [vrachtschip] , zodra het de haven van Antwerpen binnen zou varen. In één van de oproepen wordt gesproken over een terreuraanslag. Verdachte is één van de personen geweest die daadwerkelijk gebeld en gesproken heeft.
Het dreigen met een terroristisch misdrijf is een ernstig, indringend en angstaanjagend delict. Een dergelijke uitlating veroorzaakt gevoelens van angst, onrust en onveiligheid in de maatschappij. Het feit heeft bovendien geleid tot grote financiële schade bij de [benadeelde] en heeft vergaande gevolgen gehad voor het handelsverkeer. De bedreiging heeft ook een grote impact gehad op de personeelsleden aan boord van het containerschip, op de dokwerkers in de haven en op de samenleving in het algemeen. Verdachte heeft zich kennelijk niet bekommerd om de gevolgen van zijn handelen, maar gekozen voor een (kleine) financiële beloning voor zichzelf. Hij heeft geweigerd voor zijn daden verantwoording te nemen door te blijven volharden in zijn ontkenning. De rechtbank neemt hem dit kwalijk.
De rechtbank heeft gelet op de straffen die plegen te worden opgelegd in soortgelijke zaken. De rechtbank houdt rekening met het gegeven dat verdachte een rol heeft gespeeld in de uitvoering van het delict. De rechtbank heeft acht geslagen op het uittreksel Justitiële Documentatie. Hieruit komt naar voren dat artikel 63 Sr van toepassing is. Verder is gebleken dat verdachte eerder voor vermogensmisdrijven, een geweldsmisdrijf en overtredingen van de verkeerswetgeving onherroepelijk is veroordeeld. Dit heeft verdachte er kennelijk niet van weerhouden om wederom een strafbaar feit te plegen. Verdachte heeft voor dit feit al 316 dagen in voorarrest verbleven.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op het verslag van Reclassering Nederland, van 12 juni 2023, dat over verdachte is opgemaakt. De reclassering concludeert dat verdachte een belast verleden kent met traumatische gebeurtenissen, die ook tot psychische klachten hebben geleid. Hiervoor doorloopt verdachte een behandeling. Hij heeft onder begeleiding van de hulpverlening eerder resultaten bereikt op het gebied van huisvesting en inkomen. De financiële situatie van verdachte behoeft echter wel aandacht omdat er sprake is van schuldenproblematiek. De reclassering heeft geen zicht op het motief en de dagelijkse bezigheden van verdachte. Het baart de reclassering zorgen dat verdachte van een dergelijk ernstig feit wordt verdacht. De reclassering ziet geen mogelijkheden om met interventies of toezicht de risico’s te beperken en/of het gedrag te veranderen.
De rechtbank is, alles afwegende, van oordeel dat de voorgestelde strafeis van de officier van justitie voldoende recht doet aan de aard en ernst van het bewezenverklaarde feit en rekening houdt met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. De rechtbank zal daarom verdachte veroordelen tot een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest, en een proeftijd van twee jaar.

7.De benadeelde partij

De vordering tot schadevergoeding
Namens de benadeelde partij [benadeelde] is een schadevergoeding gevorderd voor een bedrag van € 10.434,92,- en $ 311.307,50,- voor het ten laste gelegde feit. De vordering bestaat uit wachtkosten ($ 231.000,-), brandstofkosten ($ 80.307,50,-), kosten loods (€ 6.443,92,-), kosten af- en aanmeren (€ 3.308,-) en vervoerskosten voor wachtslieden (€ 683,-). De vordering is voorzien van een uitgebreide toelichting en per schadeonderdeel volgt een onderbouwing met bijlagen. Daarnaast is om een vergoeding verzocht voor de proceskosten voor een bedrag van € 5.290,- conform het liquidatietarief van de rechtbank. Voorts is verzocht om de wettelijke rente toe te passen, het bedrag hoofdelijk toe te wijzen en geen schadevergoedingsmaatregel op te leggen. De benadeelde partij wil niet dat de schade ten laste van de Nederlandse staat komt.
Het standpunt van de procespartijen
De officier van justitie heeft verzocht om de vordering tot schadevergoeding integraal toe te wijzen, inclusief wettelijke rente, hoofdelijk, en ook de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De verdediging heeft primair verzocht om de vordering af te wijzen, gelet op de bepleite vrijspraak. Er is subsidiair verzocht om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren, gelet op de complexiteit van de vordering.
Beoordeling van de vordering tot schadevergoeding
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft gepleegd. Dit betekent dan ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit. De door de benadeelde partij gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank integraal toewijsbaar voor een bedrag van in totaal € 10.434,92,- en $ 311.307,50,- dat geheel bestaat uit materiële schade. Dit bedrag dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf de datum van het ontstaan van deze schade, te weten 22 december 2022.
De rechtbank stelt voorts vast dat verdachte het strafbare feit samen met één of meer anderen heeft gepleegd en dat zij naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gehele schade. Daarom zal de rechtbank de vordering tot schadevergoeding hoofdelijk toewijzen. Dit betekent dat verdachte niet meer hoeft te betalen voor zover het bedrag door zijn mededader(s) is betaald, en andersom
De rechtbank zal geen schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag, zoals is verzocht namens de benadeelde partij. Dit betekent dat het CJIB niet betrokken is bij het verzorgen van de inning van het bedrag en dat bij niet betaling geen gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
De vergoeding van proceskostenDe advocaten van de benadeelde partij vorderen een vergoeding van proceskosten die zij hebben moeten maken ten bedrage van € 5.290,-. De raadslieden hebben ter onderbouwing hiervan verwezen naar het liquidatietarief.
De rechtbank gaat bij de beoordeling van de vergoeding van proceskosten uit van ‘het liquidatietarief rechtbanken en gerechtshoven per 1 februari 2023’. Hieruit valt op te maken dat een vordering tot schadevergoeding met een bedrag vanaf € 195.000 tot € 390.000 onder categorie VI van het liquidatietarief valt, waarbij de advocaat per punt een vergoeding krijgt van € 2.645,-. Het indienen van de vordering en het bijwonen van de zitting leveren elk één punt op. De rechtbank begroot de proceskosten dan ook op 2 x € 2.645,- = € 5.290,-. Verdachte dient dit bedrag aan proceskosten te betalen.

8.Het beslag

8.1
De verbeurdverklaring
De rechtbank is van oordeel dat de hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen (te weten een tweetal telefoons) vatbaar zijn voor verbeurdverklaring. Het is gebleken dat deze voorwerpen aan verdachte toebehoren. Hij heeft de toegangscodes van deze telefoons niet bekend willen maken, waarmee de opsporing van het feit is belemmerd en het strafvorderlijk belang is ondermijnd. Deze voorwerpen worden daarom verbeurd verklaard.
8.2
De onttrekking aan het verkeer
De rechtbank is van oordeel dat de hierna in de beslissing genoemde, in beslag genomen, voorwerpen (te weten een telefoon uit de penitentiaire inrichting en een gripzakje met bruine kristallen) vatbaar zijn voor onttrekking aan het verkeer. Deze voorwerpen behoren verdachte toe en zijn van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en/of het algemeen belang.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 36b, 36d, 47, 63 en 285 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het primair ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het primair bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
medeplegen van bedreiging met een terroristisch misdrijf;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde] een bedrag van € 10.434,92,- en $ 311.307,50,- dat geheel bestaat uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 december 2022;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- bepaalt dat verdachte met de mededaders hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij voor rechtsbijstand heeft gemaakt, te weten € 5.290,-;
Beslag
- verklaart verbeurd de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten:
* een telefoon (kenmerk 752199);
* een telefoon (kenmerk 752200);
- verklaart onttrokken aan het verkeer de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten:
* een telefoon ( [kenmerk] );

* gripzakje met bruine kristallen (kenmerk 751256);

Voorlopige hechtenis
- heft op het geschorste bevel voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.M.J. Kok, voorzitter, mr. M.H.M. Collombon en mr. A.L. Hoekstra, rechters, in tegenwoordigheid van mr. P.A.C. Admiraal, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 27 februari 2024.

Voetnoten

1.vgl. Hoge Raad d.d. 10 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:1890.